nr. 15
BRIEF VAN DE MINISTERS VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN VAN FINANCIËN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 26 januari 1995
Zoals ook in het regeerakkoord is verwoord, streeft de regering het herstel
van het politieke primaat na door een trefzekerder sturing van de Rijksdienst
door het kabinet. Het bijgaande, op verzoek van de vergadering van secretarissen-generaal
gemaakte rapport «Verantwoord verzelfstandigen»1, sluit daar goed op aan: het brengt ordening in enerzijds de motieven
en criteria, die een rol kunnen c.q. mogen spelen bij voorstellen en besluiten
tot verzelfstandiging alsook bij de keuze voor een bepaalde vorm van verzelfstandiging;
anderzijds bevat het een aantal aanbevelingen rondom de sturingsrelaties tussen
de moederorganisaties (de ministeries) en de verzelfstandigende dienstonderdelen.
Het rapport bouwt voort op het regeringsstandpunt «Functioneel bestuur,
waarom en hoe?» (TK 21 042, nr. 4), handelend over externe verzelfstandigingen
en in het bijzonder over de motieven voor en de inrichting van zelfstandige
bestuursorganen en ook op de nota «Verder bouwen aan beheer» (TK
22 300, nr. 39), die handelt over interne verzelfstandigingen. Het rapport
legt bovendien een verbinding tussen beide. Daardoor is het een volgende stap
op de weg naar completering van het beleidskader, waarmee een zakelijker benadering
van verzelfstandigingsvoorstellen en het proces van verzelfstandiging kan
worden bevorderd. De regering stelt zich voor vooralsnog uit te gaan van de
aanbevelingen uit het rapport in afwachting van de nadere standpuntbepaling
in de bredere context van de staatkundige vernieuwing.
De strekking van de aanbevelingen is drieërlei:
1. Op een belangrijk punt beveelt het rapport aan het
regeringsstandpunt «Functioneel bestuur, waarom en hoe?» te hernemen
In het regeringsstandpunt «Functioneel bestuur, waarom en hoe?»
wordt gewag gemaakt van een viertal overwegingen om tot instelling van zelfstandige
bestuursorganen te komen. Een daarvan betreft het verbeteren/rationaliseren
van de rijksdienst. «Functionele decentralisatie is in dat licht te
beschouwen als een «tool of management»», aldus het regeringsstandpunt
(t.a.p., pag. 15) en staat als zodanig op één lijn met de andere
overwegingen van «inschakeling van deskundigen of ervaren bestuurders»,
«het mogelijk maken van zelfbestuur in welomschreven sectoren van de
samenleving» en «het medeverantwoordelijk maken van maatschappelijke
organisaties».
Het voorliggende rapport betoogt in essentie dat met de inmiddels –
na het eerderbedoelde regeringsstandpunt – verder doorgevoerde flexibilisering
van de beheersregels in de rijksdienst, zoals door de introductie van de agentschapsfiguur,
de overweging van de verbetering/rationalisering van de rijksdienst geen zelfstandige
overweging of argument voor externe verzelfstandiging meer kan en mag zijn.
2. Op een aantal andere punten stelt het rapport een precisering
c.q. aanvulling voor van genoemd regeringsstandpunt
Deze preciseringen c.q. aanvullingen betreffen het politieke primaat en
de voor de bewaking daarvan noodzakelijke sturingsmechanismen en geven nader
invulling aan het gestelde in de hierboven aangehaalde passage in het regeerakkoord.
Zij dragen ertoe bij dat de uit een oogpunt van heldere organisatie van de
overheidsdienst gewenste eenheid van opvatting bij de ministeries over de
«do's» en «don't»s bij de verschillende vormen van
verzelfstandiging weer een stap dichterbij komt. In het geval van externe
verzelfstandiging betekent dit in ieder geval dat bij de wettelijke regeling
de verantwoordelijke minister een minimum-pakket bevoegdheden moet behouden
om de sturing op hoofdlijnen daadwerkelijk inhoud te kunnen geven.
3. Het rapport beveelt aan de voorbereidingsprocedure
voor externe verzelfstandigingen (die thans via de commissie-Oele verloopt)
en die voor interne verzelfstandigingen (waarin een taakgroep van ambtenaren
van Financiën en Binnenlandse Zaken de spil is) te integreren in één
ambtelijk Begeleidingsteam Verzelfstandigingen
Gegeven dat volgens het rapport interne en externe verzelfstandigingen
evenwaardige alternatieven zijn, moet steeds het totale scala van mogelijkheden
en randvoorwaarden bij de besluitvorming over verzelfstandigingen worden betrokken.
Daarbij is het van groot belang dat de politieke hoofdvragen bij elk verzelfstandigingsvoornemen
in een vroeg stadium aan de orde komen. Een ambtelijk team vanuit de ministeries
van Binnenlandse Zaken en van Financiën zal als kennis-, service- en
coördinatiecentrum aan het realiseren hiervan begeleiding gaan geven.
Nader zal nog worden bezien of dit team een externe, onafhankelijke voorzitter
zal behoeven.
Zoals gezegd betekent het rapport «Verantwoord verzelfstandigen»
een volgende stap naar completering van het beleidskader, waarbinnen verzelfstandigingsvoorstellen
beoordeeld moeten worden. Het rapport legt nadruk op verschillen in allocatiemechanismen
tussen de collectieve sector en de marktsector, waarbij in het geval van privatisering
aandacht moet zijn voor voldoende marktwerking. Verzelfstandigingsvraagstukken dienen steeds ook in een breder geheel bezien te worden als een van
de opties voor verbetering van het functioneren van de overheid binnen de
randvoorwaarde van het politieke primaat en de democratische legitimatie.
De eerste ondergetekende zal daarom bevorderen dat binnen het verband van
de werkzaamheden van de Ministeriële Commissie voor staatkundige vernieuwing
de relaties tussen die diverse opties in de komende maanden in beeld zullen
komen, opdat in de loop van 1995 de Ministerraad zijn standpunt ook in die
bredere context zal kunnen bepalen.
De Minister van Binnenlandse Zaken,
H. F. Dijkstal
De Minister van Financiën,
G. Zalm