Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2007-2008 | 30553 nr. A |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2007-2008 | 30553 nr. A |
16 oktober 2007
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 te wijzigen, teneinde de mogelijkheden van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten om onderzoek te doen naar en maatregelen te nemen tegen terroristische en andere gevaren met betrekking tot de nationale veiligheid, te verbeteren alsmede enkele andere wijzigingen in verband met een goede taakuitvoering door de inlichtingen- en veiligheidsdiensten aan te brengen;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 wordt gewijzigd als volgt:
In artikel 6, tweede lid, onderdeel d, en artikel 7, tweede lid, onderdeel e, wordt na «Onze betrokken Ministers» telkens ingevoegd: alsmede Onze Minister van Buitenlandse Zaken.
Na artikel 10 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
1. De hoofden van de diensten dragen zorg voor het treffen van de noodzakelijke voorzieningen van personele, organisatorische en technische aard ter beveiliging van de ambtenaren van de diensten.
2. Aan de ambtenaren, bedoeld in het eerste lid, kan met het oog op hun persoonlijke veiligheid door het hoofd van de desbetreffende dienst worden toegestaan zich in het kader van hun taakuitvoering te bedienen van een aangenomen identiteit of hoedanigheid. Artikel 21, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.
3. Van de toepassing van dit artikel wordt aantekening gehouden.
4. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de krachtens artikel 60, tweede lid, aangewezen ambtenaren.
Na artikel 12 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
1. Tot de bevoegdheid, bedoeld in artikel 12, eerste lid, behoort tevens de bevoegdheid van de diensten tot het uitvoeren van geautomatiseerde data-analyse met betrekking tot
a. gegevens uit eigen geautomatiseerde gegevensbestanden,
b. gegevens uit voor een ieder toegankelijke informatiebronnen,
c. gegevens uit geautomatiseerde gegevensbestanden waartoe de diensten rechtstreeks toegang hebben, en
d. gegevens uit daartoe door derden verstrekte geautomatiseerde gegevensbestanden of delen van geautomatiseerde gegevensbestanden.
2. Ten behoeve van de verwerking, bedoeld in het eerste lid, kunnen de gegevens in ieder geval:
a. op geautomatiseerde wijze onderling met elkaar worden vergeleken dan wel in combinatie met elkaar worden vergeleken,
b. worden doorzocht aan de hand van profielen, en
c. worden vergeleken met het oog op het opsporen van bepaalde patronen.
3. Gegevens afkomstig uit geautomatiseerde gegevensbestanden van derden als bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, die uitsluitend zijn verstrekt ten behoeve van een verwerking als bedoeld in het tweede lid, onder b of c, en na die verwerking niet meer relevant zijn voor het desbetreffende onderzoek van een dienst, worden vernietigd. Van de vernietiging wordt een verslag opgemaakt.
Aan artikel 13 wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende:
5. De verwerking van persoonsgegevens door de diensten in het kader van de toepassing van de bevoegdheid, bedoeld in de artikelen 12a, tweede lid, en 29b kan ook betrekking hebben op andere personen dan bedoeld in het eerste en tweede lid.
In artikel 14, eerste lid, wordt na «De artikelen 12,» ingevoegd: 12a,.
In artikel 17 wordt onder vernummering van het derde lid tot vierde lid een nieuw lid ingevoegd, luidende:
3. Aan een verzoek als bedoeld in het eerste lid kan worden voldaan door het verlenen van rechtstreekse geautomatiseerde toegang aan de dienst tot de desbetreffende gegevens dan wel door het verstrekken van geautomatiseerde gegevensbestanden of delen van geautomatiseerde gegevensbestanden.
Na artikel 17 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
1. Bij algemene maatregel van bestuur op voordracht van Onze betrokken Ministers, gedaan in overeenstemming met Onze Minister wie het mede aangaat, kunnen bestuursorganen worden aangewezen, die verplicht zijn om desgevraagd gegevens te verstrekken aan een dienst ter uitvoering van de taak van de desbetreffende dienst, dan wel ter ondersteuning van een goede taakuitvoering.
2. In de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste lid, wordt in ieder geval bepaald:
a. op welke door het bestuursorgaan, dan wel een onderdeel daarvan, verwerkte gegevens de verplichting betrekking heeft;
b. de termijn waarbinnen de gegevens dienen te worden verstrekt;
c. de wijze waarop de gegevensverstrekking dient plaats te vinden.
3. Onder de wijze van verstrekking als bedoeld in het tweede lid, onderdeel c, wordt tevens de mogelijkheid begrepen tot het verlenen van rechtstreekse geautomatiseerde toegang tot de desbetreffende gegevens. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot de ter zake door het bestuursorgaan te treffen technische en organisatorische maatregelen.
4. De verstrekking van gegevens ingevolge dit artikel geschiedt kosteloos, voor zover bij de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het tweede lid, niet anders is bepaald.
5. Op de verstrekking van gegevens als bedoeld in dit artikel is artikel 17, vierde lid, van overeenkomstige toepassing.
6. De voordracht voor een krachtens het eerste lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.
Artikel 20 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het tweede lid wordt «indien de toestemming daarvoor is verleend in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties dan wel, voor zover van toepassing, het hoofd van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst» vervangen door: indien Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties of namens deze het hoofd van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst daarmee heeft ingestemd.
2. In het derde lid vervalt de tweede volzin.
Artikel 21 wordt gewijzigd als volgt:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. De diensten zijn bevoegd tot de inzet van natuurlijke personen, al dan niet onder dekmantel van een aangenomen identiteit of hoedanigheid, die onder verantwoordelijkheid en onder instructie van een dienst zijn belast met het gericht gegevens verzamelen omtrent personen en organisaties die voor de taakuitvoering van die dienst van belang kunnen zijn.
2. In het tweede en zevende lid vervalt telkens de zinsnede «, onderdeel a,».
3. In het derde, vierde en zesde lid vervalt telkens de zinsnede «onder a,».
4. Het achtste lid komt te luiden:
8. De toestemming voor de inzet van een natuurlijke persoon als bedoeld in het eerste lid wordt verleend voor een periode van ten hoogste een jaar en kan telkens op een daartoe strekkend verzoek worden verlengd voor eenzelfde periode.
Artikel 22 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het tweede lid wordt «indien de toestemming daarvoor is verleend in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties dan wel, voor zover van toepassing, het hoofd van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst» vervangen door: indien Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties of namens deze het hoofd van Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst daarmee heeft ingestemd.
2. In het vierde lid vervalt de tweede volzin.
3. Het vijfde lid vervalt.
4. Het zesde lid wordt tot vijfde lid vernummerd.
In artikel 24, tweede lid, wordt «indien de toestemming daarvoor is verleend in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties dan wel, voor zover van toepassing, het hoofd van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst» vervangen door: indien Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties of namens deze het hoofd van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst daarmee heeft ingestemd.
Artikel 25 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het derde lid wordt de zinsnede «indien de toestemming daarvoor is verleend in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties» vervangen door: indien Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties of namens deze het hoofd van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst daarmee heeft ingestemd.
2. In het vierde lid wordt de zinsnede «Het verzoek om toestemming, bedoeld in het tweede en derde lid» vervangen door: Het verzoek om toestemming, bedoeld in het tweede lid, en om instemming, bedoeld in het derde lid».
3. Het vijfde lid komt te luiden:
5. Indien bij het verzoek om toestemming het nummer, bedoeld in het vierde lid, onder a, nog niet bekend is, wordt de toestemming slechts verleend onder de voorwaarde dat de bevoegdheid slechts mag worden uitgeoefend, zodra het desbetreffende nummer bekend is. De diensten zijn bevoegd tot het gebruik van een technisch hulpmiddel waarmee het nummer, bedoeld in de eerste volzin, kan worden verkregen. De diensten zijn bevoegd om in dat kader van de daarbij ontvangen gegevens kennis te nemen voor zover en zolang dat noodzakelijk is ter vaststelling van het juiste nummer. Ontvangen gegevens die geen betrekking hebben op het hier bedoelde nummer worden terstond vernietigd. De uitoefening van de bevoegdheid, bedoeld in de tweede volzin, door de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst buiten plaatsen in gebruik van het Ministerie van Defensie geschiedt na instemming van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties of namens deze het hoofd van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst.
Artikel 27 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het achtste lid wordt de zinsnede «in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties» vervangen door: nadat Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties of namens deze het hoofd van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst daarmee heeft ingestemd.
2. In het negende lid wordt de zinsnede «een jaar» vervangen door: drie jaren.
De artikelen 28 en 29 komen te luiden:
1. In dit artikel wordt verstaan onder:
a. aanbieder van een communicatiedienst: de natuurlijke of rechtspersoon die in de uitoefening van een beroep of bedrijf aan de gebruikers van zijn dienst de mogelijkheid biedt te communiceren met behulp van een geautomatiseerd werk, of die gegevens verwerkt of opslaat ten behoeve van een zodanige dienst of de gebruikers van die dienst;
b. gebruiker: de natuurlijke persoon of rechtspersoon die met de aanbieder van een communicatiedienst een overeenkomst is aangegaan met betrekking tot het gebruik van die dienst of die feitelijk gebruik maakt van een zodanige dienst.
2. De diensten zijn bevoegd zich te wenden tot een aanbieder van een communicatiedienst met het verzoek gegevens te verstrekken over een gebruiker en over het communicatieverkeer dat met betrekking tot die gebruiker voor of op het tijdstip van het verzoek heeft plaatsgevonden dan wel na dat tijdstip zal plaatsvinden. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen met betrekking tot daarin aangeduide categorieën van communicatiediensten de gegevens worden aangewezen waarop het verzoek betrekking kan hebben.
3. Voor de uitoefening van de bevoegdheid, bedoeld in het tweede lid, is geen toestemming vereist als bedoeld in artikel 19.
4. Het verzoek wordt schriftelijk gedaan door het hoofd van de desbetreffende dienst en bevat:
a. het nummer of een andere aanduiding waarmee de gebruiker kan worden geïdentificeerd, of
b. gegevens betreffende de identiteit van de gebruiker, en
c. een omschrijving van de gegevens die verstrekt dienen te worden, alsmede
d. de periode waarover de gegevens moeten worden verstrekt.
5. Voor zover het verzoek wordt gedaan door het hoofd van de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst ten aanzien van een gebruiker en het communicatieverkeer met betrekking tot die gebruiker en die gebruiker zich niet bevindt op een plaats in gebruik bij het Ministerie van Defensie, geschiedt dit nadat het hoofd van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst daarmee heeft ingestemd.
6. De aanbieder van een communicatiedienst op wie niet reeds ingevolge artikel 13.2a van de Telecommunicatiewet een verplichting tot medewerking rust, is verplicht aan een verzoek als bedoeld in het tweede lid, eerste volzin, te voldoen. De verlangde gegevens worden, voor zover bij het verzoek niet anders is bepaald, terstond verstrekt.
7. Op de verstrekking van gegevens ingevolge een verzoek als bedoeld in het tweede lid, is artikel 17, vierde lid, van overeenkomstige toepassing.
8. Artikel 13.6, tweede en derde lid, van de Telecommunicatiewet is van overeenkomstige toepassing op het voldoen aan een verzoek als bedoeld in het tweede lid door aanbieders van communicatiediensten, voor zover zij niet reeds op grond van artikel 13.6, tweede lid, van de Telecommunicatiewet in aanmerking komen voor vergoeding van de aldaar bedoelde kosten.
9. De voordracht voor een krachtens het tweede lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.
1. De diensten zijn bevoegd zich te wenden tot een aanbieder van een communicatiedienst als bedoeld in artikel 28, eerste lid, onder a, met het verzoek gegevens te verstrekken terzake van:
a. naam, adres, postcode, woonplaats, nummer en soort dienst van een gebruiker als bedoeld in artikel 28, eerste lid, onder b, alsmede
b. naam, adres, postcode, woonplaats van degene die de rekening betaalt voor de communicatiedienst die de gebruiker ter beschikking heeft of heeft gehad en het daartoe gebruikte bankrekeningnummer.
2. Voor de uitoefening van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, is geen toestemming vereist als bedoeld in artikel 19.
3. Indien de gegevens, bedoeld in het eerste lid, onder a, bij de aanbieder van een openbaar telecommunicatienetwerk of openbare telecommunicatiedienst in de zin van de Telecommunicatiewet niet bekend zijn en zij nodig zijn voor de toepassing van artikel 25 en artikel 28 kan de dienst verzoeken dat de desbetreffende aanbieder de verzochte gegevens achterhaalt en verstrekt. De diensten zijn bevoegd tot het gebruik van een technisch hulpmiddel waarmee het nummer, bedoeld in het eerste lid, onder a, kan worden verkregen.
4. De aanbieder van een communicatiedienst als bedoeld in artikel 28, eerste lid, onder a, op wie niet reeds ingevolge artikel 13.4 van de Telecommunicatiewet een verplichting tot medewerking rust is verplicht aan een verzoek als bedoeld in het eerste lid te voldoen. De verlangde gegevens worden, voor zover bij het verzoek niet anders is bepaald, terstond verstrekt.
5. Een verzoek aan een aanbieder van een communicatiedienst als bedoeld in artikel 28, eerste lid, onder a, op wie niet de verplichting tot verstrekking als bedoeld in artikel 13.4 van de Telecommunicatiewet van toepassing is, wordt schriftelijk gedaan door of namens het hoofd van de desbetreffende dienst.
6. Op de verstrekking van gegevens ingevolge een verzoek als bedoeld in het eerste of derde lid is artikel 17, vierde lid, van overeenkomstige toepassing.
7. Artikel 13.6, tweede en derde lid, van de Telecommunicatiewet is van overeenkomstige toepassing op het voldoen aan een verzoek als bedoeld in het eerste lid door aanbieders van communicatiediensten als bedoeld in artikel 28, eerste lid, onder a, voor zover zij niet reeds op grond van artikel 13.6, tweede lid, van de Telecommunicatiewet in aanmerking komen voor vergoeding van de aldaar bedoelde kosten.
Na artikel 29 worden twee nieuwe artikelen ingevoegd, luidende:
1. De diensten zijn bevoegd zich te wenden tot een persoon of instantie behorende tot de bij algemene maatregel van bestuur, op voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Onze Minister van Defensie gezamenlijk, na overleg met Onze Minister die het aangaat, aangewezen categorieën van personen en instanties, die:
a. beroeps- of bedrijfsmatige financiële diensten verlenen, of
b. beroeps- of bedrijfsmatig werkzaam zijn als vervoerder, met het verzoek gegevens te verstrekken met betrekking tot een in het verzoek aangegeven gebruiker van de door hen verleende diensten.
2. Onder een gebruiker wordt in dit artikel verstaan: de natuurlijke persoon of rechtspersoon die met een persoon of instantie als bedoeld in het eerste lid een overeenkomst is aangegaan met betrekking tot de levering of het gebruik van de door hen te verlenen diensten of die feitelijk gebruik maakt van die diensten.
3. Voor de uitoefening van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, is geen toestemming vereist als bedoeld in artikel 19.
4. De persoon of instantie aan wie een verzoek om gegevensverstrekking als bedoeld in het eerste lid is gericht, is verplicht aan het verzoek te voldoen.
5. Bij de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste lid, wordt in ieder geval tevens bepaald:
a. op welke soorten gegevens de verplichting betrekking heeft;
b. de termijn waarbinnen de gegevens dienen te worden verstrekt;
c. de wijze waarop de gegevensverstrekking dient plaats te vinden;
d. de vergoeding van kosten.
6. Een verzoek wordt schriftelijk gedaan door het hoofd van de desbetreffende dienst en bevat:
a. gegevens waarmee de gebruiker kan worden geïdentificeerd;
b. een omschrijving van de gegevens die verstrekt dienen te worden;
c. de periode waarover de gegevens verstrekt dienen te worden.
7. Op de verstrekking van gegevens ingevolge een verzoek als bedoeld in het eerste lid is artikel 17, vierde lid, van overeenkomstige toepassing.
8. De voordracht voor een krachtens het eerste lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.
1. De diensten zijn bevoegd om ten behoeve van de uitoefening van de bevoegdheid, bedoeld in artikel 12a, tweede lid, onder b of c, zich te wenden tot:
a. een bestuursorgaan als bedoeld in artikel 17a, eerste lid,
b. een aanbieder van communicatiediensten als bedoeld in artikel 28, eerste lid, en
c. een persoon of instantie die behoort tot een ingevolge artikel 29a, eerste lid, aangewezen categorie van personen of instanties, met het schriftelijke verzoek tot verstrekking van een in dat verzoek omschreven geautomatiseerd gegevensbestand of delen van een geautomatiseerd gegevensbestand.
2. De in het eerste lid bedoelde bevoegdheid mag slechts worden uitgeoefend, indien door Onze betrokken Minister daarvoor op een daartoe strekkend verzoek toestemming is verleend aan het hoofd van de dienst.
3. Het verzoek tot het verlenen van toestemming als bedoeld in het tweede lid bevat ten minste:
a. een nauwkeurige aanduiding van degene tot wie het verzoek om verstrekking van geautomatiseerde gegevensbestanden zich richt;
b. een nauwkeurige omschrijving van het geautomatiseerde gegevensbestand dan wel deel van het geautomatiseerde gegevensbestand waarvan de verstrekking wordt verlangd met dien verstande dat deze geen andere soorten gegevens kunnen bevatten dan waartoe het desbetreffende bestuursorgaan, de aanbieder van communicatiediensten, of de persoon of instantie op grond van bepalingen van deze wet reeds verplicht zijn tot verstrekking;
c. de reden waarom de uitoefening van de bevoegdheid wordt verlangd.
4. Degene aan wie een verzoek om gegevensverstrekking als bedoeld in het eerste lid is gericht, is verplicht aan het verzoek te voldoen.
5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot in ieder geval:
a. de termijn waarbinnen de verstrekking van het geautomatiseerde gegevensbestand dient plaats te vinden;
b. de vergoeding van de kosten, met dien verstande dat op de verstrekking van gegevens door bestuursorganen als bedoeld in het eerste lid, onder a, artikel 17a, vierde lid, van overeenkomstige toepassing is.
6. Op de verstrekking van gegevens ingevolge een verzoek als bedoeld in het eerste lid is artikel 17, vierde lid, van overeenkomstige toepassing.
7. De voordracht voor een krachtens het vijfde lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.
In artikel 30, vierde lid, vervalt de laatste volzin.
In artikel 38, eerste lid, vervalt «, onverminderd het geval dat daartoe een wettelijke verplichting bestaat,».
Na hoofdstuk 3 wordt een nieuw hoofdstuk ingevoegd, luidende:
HOOFDSTUK 3A. OVERIGE BIJZONDERE BEVOEGDHEDEN VAN DE DIENSTEN
Op de uitoefening van de bijzondere bevoegdheden in dit hoofdstuk zijn de artikelen 18, 19 en 33 van overeenkomstige toepassing.
1. De diensten zijn bevoegd tot het oprichten en de inzet van rechtspersonen ter voorbereiding op en ondersteuning van operationele activiteiten.
2. De toestemming voor de inzet van een rechtspersoon wordt verleend voor de duur van het onderzoek waarbij deze wordt ingezet, met inbegrip van de periode die nodig is om tot een verantwoorde afbouw van het onderzoek te komen.
3. Met betrekking tot het oprichten van rechtspersonen als bedoeld in het eerste lid blijft artikel 34, eerste en tweede lid, van de Comptabiliteitswet 2001 buiten toepassing.
1. De diensten zijn bevoegd tot het bevorderen of treffen van maatregelen ter bescherming van door een dienst te behartigen belangen, al dan niet met behulp van een technisch hulpmiddel.
2. Bij het bevorderen of treffen van een maatregel wordt slechts die maatregel bevorderd of getroffen, die gelet op de omstandigheden van het geval, waaronder de ernst van de bedreiging van de door een dienst te beschermen belangen, voor de betrokkene het minste nadeel oplevert. De artikelen 31, derde en vierde lid, en 32 zijn van overeenkomstige toepassing.
3. Het bevorderen of treffen van maatregelen als bedoeld in het eerste lid kan bij een instructie als bedoeld in artikel 21, eerste lid, worden opgedragen aan een natuurlijke persoon als bedoeld in dat artikel.
4. In het geval dat het bevorderen of treffen van maatregelen wordt opgedragen aan een andere persoon als bedoeld in het derde lid, is artikel 21, derde tot en met zevende lid, van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat onder «de natuurlijke persoon» of «persoon» in de desbetreffende artikelleden wordt verstaan: de persoon die door de dienst wordt belast met de feitelijke uitvoering van de in het eerste lid bedoelde handelingen.
In artikel 58, derde lid, wordt de zinsnede «wordt ondertekend door Onze betrokken Minister» vervangen door: wordt gedaan door Onze betrokken Minister of namens deze het hoofd van de desbetreffende dienst.
In artikel 60, eerste lid, wordt na «de directeur-generaal van de rijksbelastingdienst van het Ministerie van Financiën» ingevoegd: en de hoofddirecteur van de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
In artikel 61, eerste lid, wordt «mededeling» vervangen door: onverwijld mededeling.
De artikelen 62 en 63 komen te luiden:
1. De ambtenaren van politie, de ambtenaren van de Koninklijke marechaussee, de ambtenaren van de rijksbelastingdienst en de ambtenaren van de Immigratie- en Naturalisatiedienst doen onverwijld mededeling van de te hunner kennis gekomen gegevens die voor een dienst van belang kunnen zijn aan de in artikel 60, eerste lid, bedoelde ambtenaar aan wie zij ondergeschikt zijn. Deze zendt de gegevens onverwijld aan die dienst.
2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid kan de verstrekking van de gegevens tevens plaatsvinden op rechtstreekse geautomatiseerde wijze. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot de te treffen technische en organisatorische maatregelen.
1. De diensten zijn bevoegd op schriftelijk verzoek van het daartoe bevoegde gezag tot het verlenen van technische en andere vormen van ondersteuning aan de met opsporing van strafbare feiten belaste instanties. Een verzoek om ondersteuning wordt ingediend door tussenkomst van het daartoe aangewezen lid van het openbaar ministerie en omvat een nauwkeurige omschrijving van de verlangde werkzaamheden. Het bevoegde gezag dat om de ondersteuning heeft verzocht, is verantwoordelijk voor de feitelijke uitvoering van de te verrichten werkzaamheden.
2. Onze betrokken Minister is bevoegd zich te wenden tot Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties met het schriftelijke verzoek tot het verlenen van technische en andere vormen van ondersteuning aan de betrokken dienst bij de uitvoering van diens taak door het Korps Landelijke Politiediensten. Het verzoek omvat een nauwkeurige omschrijving van de verlangde werkzaamheden. Onze betrokken Minister die om de ondersteuning heeft verzocht, is verantwoordelijk voor de feitelijke uitvoering van de te verrichten werkzaamheden.
3. Onze betrokken Minister is bevoegd zich te wenden tot Onze Minister van Defensie met het schriftelijke verzoek tot het verlenen van technische en andere vormen van ondersteuning aan de betrokken dienst bij de uitvoering van diens taak door de Koninklijke marechaussee. Het verzoek omvat een nauwkeurige omschrijving van de verlangde werkzaamheden. Onze betrokken Minister die om de ondersteuning heeft verzocht, is verantwoordelijk voor de feitelijke uitvoering van de te verrichten werkzaamheden.
Artikel 65, tweede lid, komt te luiden:
2. De leden worden benoemd bij koninklijk besluit op voordracht van Onze betrokken Ministers gezamenlijk voor een tijdvak van zes jaar en kunnen slechts eenmaal worden herbenoemd. Voor de benoeming van de leden wordt door de Tweede Kamer der Staten-Generaal per vacature een voordracht van ten minste drie personen gedaan waaruit Onze betrokken Ministers een keuze maken. Ten behoeve van de voordracht wordt door de vice-president van de Raad van State, de president van de Hoge Raad der Nederlanden en de Nationale ombudsman gezamenlijk een aanbevelingslijst van ten minste drie kandidaten per vacature opgemaakt. De aanbevelingslijst wordt voor een periode van zes weken aan de Tweede Kamer overgelegd. Tenzij binnen die termijn door of namens de Tweede Kamer aan de vice-president van de Raad van State, de president van de Hoge Raad der Nederlanden en de Nationale ombudsman gezamenlijk wordt gevraagd om met een nieuwe aanbevelingslijst per vacature te komen, wordt de aanbevelingslijst na verloop van die termijn aangemerkt als een voordracht van de Tweede Kamer aan Onze betrokken Ministers.
In artikel 87 wordt onder vernummering van het tweede lid tot derde lid een nieuw tweede lid ingevoegd, luidende:
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing ingeval Onze betrokken Minister, niet zijnde partij in de bestuursrechtelijke procedure, wordt verplicht tot het geven van inlichtingen dan wel het overleggen van stukken in verband met door de dienst gedane mededelingen als bedoeld in artikel 36, eerste lid, onder a en b.
Artikel 89, eerste lid, komt te luiden:
1. Overtreding van de artikelen 23, zevende lid, 24, derde lid, 25, zevende lid, 28, zesde lid, 29, derde en vierde lid, 29a, vierde lid en 29b, vierde lid, is strafbaar.
Artikel 91 wordt gewijzigd als volgt:
1. Na «artikel 7, tweede lid, onder e en f,» wordt ingevoegd: artikel 10a, tweede lid, artikel 17a, eerste lid,.
2. Na «de hoofdstukken 3» wordt ingevoegd: , 3a.
Na de inwerkingtreding van deze wet berust het Besluit ex artikel 28 WIV 2002 op artikel 28, tweede lid, van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002.
Indien het bij koninklijke boodschap van 20 september 2006 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet veiligheidsonderzoeken ter verbetering van de uitvoerbaarheid en ter verduidelijking van de toepassing van deze wet (30 805) tot wet is verheven en in werking is getreden, wordt de Wet veiligheidsonderzoeken gewijzigd als volgt:
In artikel 13, vierde lid, onder b, wordt «en van» vervangen door: of de veiligheid of andere gewichtige belangen van.
Indien het bij koninklijke boodschap van 20 september 2006 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet veiligheidsonderzoeken ter verbetering van de uitvoerbaarheid en ter verduidelijking van de toepassing van deze wet (30 805) tot wet is verheven en in werking is getreden, en indien het bij koninklijke boodschap van 17 oktober 2005 ingediende voorstel van wet houdende regels inzake de verwerking van politiegegevens (Wet politiegegevens) tot wet is verheven en in werking is getreden wordt de Wet veiligheidsonderzoeken gewijzigd als volgt:
In artikel 7, tweede lid, onder a, in artikel 9, tweede lid, en in 13, vierde lid, onder a, wordt «gegevens uit politieregisters als bedoeld in de Wet politieregisters» telkens vervangen door: gegevens als bedoeld in de Wet politiegegevens.
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister-President, Minister van Algemene Zaken,
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
De Minister van Defensie,
De Minister van Justitie,
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-20072008-30553-A.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.