Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2019-2020 | nr. 31, item 3 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2019-2020 | nr. 31, item 3 |
Aan de orde is de behandeling van:
- het wetsvoorstel Wijziging van de Penitentiaire beginselenwet, het Wetboek van Strafrecht en enige andere wetten in verband met de wijziging van de regeling inzake detentiefasering en voorwaardelijke invrijheidstelling (Wet straffen en beschermen) ( 35122 ).
De voorzitter:
Thans is aan de orde de behandeling van het wetsvoorstel 35122, Wijziging van de Penitentiaire beginselenwet, het Wetboek van Strafrecht en enige andere wetten in verband met de wijziging van de regeling inzake detentiefasering en voorwaardelijke invrijheidstelling (Wet straffen en beschermen).
De beraadslaging wordt geopend.
De voorzitter:
Ik heet de minister van harte welkom in de Eerste Kamer en ik geef het woord aan de heer Cliteur.
De heer Cliteur (FvD):
Dank u wel, voorzitter. Op 25 juni 2019 is in de Tweede Kamer de Wet straffen en beschermen aangenomen. In de wet zoals hij nu voorligt, zijn al vele adviezen verwerkt die de minister voor Rechtsbescherming heeft mogen ontvangen van de collega's in de Tweede Kamer en ook de Eerste Kamer. Het eindproduct maakt een degelijke indruk.
De fractie van FvD wil de minister graag complimenteren met het gedegen werk dat tot nu toe is verzet. Ook onze fractie heeft een welwillende houding ten aanzien van deze wet. Niettemin wil ik drie punten aan de orde stellen over het project van de voorwaardelijke invrijheidstelling. Ik leid die drie punten in met een enkele opmerking.
Met deze wet zou het voor gedetineerden wettelijke recht op voorwaardelijke invrijheidstelling na twee derde van de vrijheidsstraf komen te vervallen. Met de nieuwe wet wordt de voorwaardelijke invrijheidstelling voor een periode van maximaal twee jaar verleend, maar dan na een persoonsgerichte afweging. Forum voor Democratie staat net als de regering en diegenen die het wetsvoorstel hebben gesteund, positief tegenover het voorwaardelijke karakter van de vervroegde invrijheidstelling. Ik zou in mijn gedachtewisseling met de minister voor Rechtsbescherming alleen graag van gedachten willen wisselen over de vraag hoe de nieuwe regeling voor de voorwaardelijke invrijheidstelling zich verhoudt tot de andere punten die door de regering worden genoemd als desiderata op het punt van justitie en veiligheid uit het regeerakkoord, en dan met name paragraaf 1.1 van het regeerakkoord.
Onder het kopje Berechting, straffen en maatregelen, op pagina 5 van het regeerakkoord, staat meer dan alleen de aankondiging van de Wet straffen en beschermen, die onder punt 5 is opgenomen. We mogen aannemen dat de regering met de opsomming van die punten een enigszins coherent pakket aan maatregelen heeft willen formuleren. Wanneer die punten niet ondersteunend zijn ten opzichte van elkaar, zou dat jammer zijn. Het zou nog erger zijn als ze elkaar tegenspreken.
De memorie van toelichting op het wetsvoorstel is naar mijn idee betrekkelijk vaag. Er wordt in de memorie van toelichting helemaal niet ingegaan op de verschillende soorten delicten die tegenwoordig een uitdaging vormen voor de Nederlandse rechtsorde. Had dat niet moeten gebeuren in relatie tot de voorwaardelijke invrijheidstelling, zou mijn eerste vraag zijn. Worden we tegenwoordig niet geconfronteerd met uitdagingen die elke vervroegde invrijheidstelling, zoals een voorwaardelijke invrijheidstelling, problematisch maken?
Ik ga proberen hiervan een paar voorbeelden te geven. Mijn eerste voorbeeld betreft het jihadistisch terrorisme en de kansen om dit door middel van resocialisatie het hoofd te bieden. Dat brengt mij bij de eerste van de drie punten die ik aan de orde wil stellen. Dat zijn er in ieder geval twee in mijn eerste termijn. Een derde punt komt wellicht morgen in de tweede termijn.
Nu dus het eerste punt: jihadisme als nieuwe uitdaging, en wat dat betekent voor de vervroegde invrijheidstelling. De beste introductie hiervoor is wat in het regeerakkoord op pagina 5 gezegd wordt over de vrijheid van meningsuiting, die de regering als een groot goed aanduidt en die wordt beschermd in onze Grondwet en in onze internationale verdragen. Het is natuurlijk juist dat de vrijheid van meningsuiting een groot goed is. Het is natuurlijk ook juist dat het een papieren basis heeft in de Grondwet en in verdragen. Maar is de minister het ook met mij eens dat we ten aanzien van het daadwerkelijk beschermen van die vrijheid van expressie tegenwoordig voor hele zware uitdagingen staan?
Als illustratie van die stelling geef ik dat de leider van de oppositie in de Tweede Kamer al bijna twintig jaar in een beveiligingsregime door het leven gaat vanwege het feit dat hij terroristen voor de voeten loopt met — ja, met wat eigenlijk — meningen. Meningen die hij vrij moet kunnen uiten, maar wat tegenwoordig alleen maar kan door de aanvaarding van een beveiligingsregime, waardoor de bewegingsvrijheid van hemzelf een karikatuur is geworden, en ook de vrijheid van expressie in een beschaafd land, waar de rechtsorde effectief beschermd behoort te worden door de minister van Justitie en Veiligheid en ook door de minister voor Rechtsbescherming.
Mijn stelling zou dan ook zijn dat we deze specifieke vorm van jihadisme in Nederland tot nu toe niet hebben kunnen beteugelen. Ik wil ter illustratie dan ook wijzen op een ander punt uit het regeerakkoord. Ik doel op de eerste zin op pagina 4, het negende punt dat onder het onderwerp veiligheid wordt genoemd en waar staat: "In de EU zet Nederland in op een veel strengere aanpak van jihadisme". Dat moge zo zijn, maar dat probleem hebben we niet alleen in de EU, maar ook in Nederland. We hebben daar vooralsnog een heel zwaar probleem mee. Dat zeg ik niet alleen, maar dat zegt de AIVD ook. Onder het kopje "jihadistisch terrorisme en islam" schrijft de AIVD in het jaarverslag over 2019 — het meest recente jaarverslag — op pagina 10 dat de AIVD zich vooral richt op het jihadistisch terrorisme "omdat hiervan nog steeds de grootste dreiging uitgaat". In het nieuws van afgelopen vrijdag over de rechtszaak tegen de Arnhemse jihadistengroep die naar waarschijnlijkheid — het proces loopt nog — een aanslag wilde plegen op de Pride in Amsterdam in 2018, worden we ook nog eens op een pijnlijke wijze geconfronteerd met deze dreiging.
Dat brengt mij op de voorwaardelijke invrijheidstelling in relatie tot die jihadisten. Denk, om de gedachten te bepalen, ook aan Junaid I. Op 18 november 2019 is Junaid I. door de rechtbank Den Haag tot tien jaar cel veroordeeld voor het voorbereiden van een terroristische aanslag op Wilders omdat die een cartoonwedstrijd wilde organiseren in de Tweede Kamer van de Staten-Generaal. Junaid was speciaal voor dat doel vanuit Pakistan naar ons land afgereisd. Waarvoor? Hij kwam hier om te straffen. Hij kwam om te straffen voor een cartoonwedstrijd. Hij kwam om te straffen voor het principe dat in het regeerakkoord terecht als een belangrijk principe wordt aangemerkt, namelijk de vrijheid van expressie. Dat grote goed, om met de regeringsverklaring te spreken, willen die jihadisten juist proberen te vernietigen. Om dat voor elkaar te krijgen, zijn ze bereid om naar Nederland af te reizen.
Ik denk dat dit voorbeeld consequenties heeft voor vele onderwerpen die we in deze Kamer bespreken, bijvoorbeeld voor het onderwerp migratie en asiel — dat ligt voor de hand — en voor de open grenzen. Maar daarover gaat het vandaag niet. Vandaag gaat het over de Wet straffen en beschermen. Wat heeft een geval als Junaid I. te maken met die voorwaardelijke invrijheidstelling? Dat heeft er in zoverre mee te maken dat de AIVD deze uitdaging van het jihadisme — ik herhaal het nog maar eens — als belangrijkste veiligheidsrisico typeert voor onze tijd en dat het regeerakkoord een veel strengere aanpak ervan belooft. Maar we vinden dat met geen woord terug in de memorie van toelichting bij de Wet straffen en beschermen. Dat is toch vreemd? Als je het laatste jaarverslag van de AIVD over de gevaren van het jihadistisch terrorisme leest, en er een aanslag wordt gepleegd op de vrijheid van expressie, dan komt die memorie van toelichting bij de wet die we vandaag bespreken erg karig over. Op pagina 1 wordt gezegd dat "de veroordeelde moet worden doordrongen van het feit dat de samenleving zijn gedrag niet accepteert".
Maar ja, hoe gaan we dat nou doen met die jihadisten? Die jihadisten denken dat ze het beter weten dan wij. Hoe gaan we een gedragsverandering bewerkstelligen bij mensen die diep overtuigd zijn dat zij het goed zien, en niet wij? Moeten we geen taxatie maken van de categorieën gedetineerden waarmee we te maken hebben? Waarom wordt in de memorie van toelichting niets gezegd over de kansen dat gedragsregulering gaat werken bij mensen die verwachten het eeuwige heil deelachtig te worden door ons te bestraffen voor het hooghouden van onze liberale uitgangspunten wanneer het op die vrijheid van expressie aankomt? Zou de minister daar nog eens op in willen gaan? Hoe kan het zijn dat over het detentie- en re-integratieplan voor de voorwaardelijk in vrijheid gestelden zo in algemene zin wordt geschreven en dat helemaal wordt gezwegen over de categorie die de AIVD als ons belangrijkste veiligheidsrisico van dit moment beschouwt?
De heer Otten (Fractie-Otten):
Ik heb een vraag aan de heer Cliteur. Hij memoreert zojuist het AIVD-jaarverslag 2019. Dat heb ik onlangs ook met zeer veel interesse gelezen. Daar komt ook een waarschuwing in voor voor een rechtsextremistische groep, te heten Erkenbrand. Die wordt als ondermijnend en als gevaar voor de Nederlandse democratie gezien. Nu zijn er onlangs allerlei berichten verschenen dat ook prominente leden van Forum voor Democratie betrokkenheid hebben bij Erkenbrand. Hoe staat de heer Cliteur daartegenover? Want dat is, denk ik, van een vergelijkbare dreiging als de problemen waar hij het nu zelf over heeft. Wat gaat hij daaraan doen?
De heer Cliteur (FvD):
De heer Cliteur is voornamelijk geïnteresseerd in de Wet straffen en beschermen. Wat heeft de heer Cliteur gedaan? Hij heeft geprobeerd om een relatie te leggen tussen het regeerakkoord en wat daarin wordt uiteengezet, en de Wet straffen en beschermen en de memorie van toelichting bij deze wet. Hoe verhouden die zich tot elkaar? In die rapporten van de AIVD, ook in dat laatste jaarverslag van de AIVD, staat van alles: over dierenrechtenactivisten, over cybersecurity, over van alles en nog wat. Maar waar ik me nu op concentreer, voor deze avond, is het thema van deze avond. En dan hebben we te maken met de jihadistische aanslag op de vrijheid van expressie, en daar heb ik een paar vragen over aan de minister voor Rechtsbescherming. Het lijkt me heel leuk om op een ander moment nog een keer even alle dingen die in die AIVD-rapporten aan de orde worden gesteld door te fietsen, maar ik denk dat het ons een beetje ver van het thema van deze avond zou voeren om dat allemaal hier te gaan doornemen.
De heer Otten (Fractie-Otten):
Nou ja, de heer Cliteur begint zelf over het jaarverslag van de AIVD en over jihadisme. Dat had ik in eerste instantie ook niet verwacht in dit debat. Dus ik dacht: ik breng ter volledigheid even aan de orde dat dit dus een van de weinige organisaties is die met naam en toenaam worden genoemd in dat rapport. En die worden met uw partij in verband gebracht. Vandaar dat ik dat nog even wilde inbrengen.
De heer Cliteur (FvD):
Dan moet ik de heer Otten toch een beetje teleurstellen. Het is bepaald niet de enige of een van de weinige organisaties die genoemd worden. Er worden heel wat organisaties genoemd. Het kan natuurlijk zo zijn dat de heer Otten een speciale belangstelling heeft voor zijn voorgaande partij. Ik kan mij voorstellen dat dat dan een beetje opspringt. Maar er wordt heel veel aan de orde gesteld in die AIVD-rapporten. Ik denk dat het het beste is om ons nu even te beperken tot de jihadistische aanslag op de vrijheid van expressie waar dit over zou moeten gaan.
De heer Dittrich (D66):
Ik heb een vraag aan de heer Cliteur op basis van wat hij zojuist naar voren heeft gebracht. Ik las toevallig in het Nieuw Israëlitisch Weekblad een interessant interview van Esther Voet met een zekere Jason W. Jason was lid van de Hofstadgroep en heeft een jarenlange gevangenisstraf gekregen. In de gevangenis, na contacten met reclasseringsmedewerkers en psychiatrische hulpverlening, heeft hij op een gegeven moment zijn jihadisme afgelegd. Nu is hij op vrije voeten, geeft hij zelfs les op school en waarschuwt hij jongeren tegen het verderfelijke jihadistische gedachtegoed. Dat kan dus ook in een gevangenis. Dat is toch in lijn met wat de regering voorstelt in het wetsvoorstel wat betreft die persoonlijke aandacht voor gedetineerden? Zou u daar ook eens op willen reflecteren?
De heer Cliteur (FvD):
Ja, dat doe ik heel graag. Jason Walters heeft op — wat was het? — 11 november 2004 een handgranaat naar de politie gegooid in het Haagse Laakkwartier. Hij heeft daarvoor een hele lange straf gekregen en die heeft hij uitgezeten. Hij is gaan lezen in de gevangenis, ontzettend interessant. En wat is hij gaan lezen in de gevangenis? Hij is, onder andere, de Euthyphro van Plato gaan lezen. Daarin worden hele interessante dingen gezegd over de autonomie van de moraal. Wat daar stond en wat Jason triggerde, was de vraag: is het goede goed omdat het door God wordt bevolen of is het goede goed in zichzelf en wordt het daarom door God bevolen? Hij had altijd het eerste gedacht. Het thema van de autonomie van de moraal is hem dus enorm gaan fascineren. Op basis daarvan is hij van zijn jihadistische opvattingen afgekomen. Dat is eigenlijk gebeurd door het lezen van Plato. Ik vind het dus heel leuk dat u dat punt nu ook aanhaalt. Hij is nu aan het studeren. Hij gaat zelfs promoveren in Leiden. Het is dus van enorme betekenis, ook voor die deradicalisering, dat we goed nadenken waarmee we mensen confronteren in dat detentieregime. Ik ben erg blij met het voorbeeld dat u nu geeft. Ik zou zeggen dat we zeker op dat spoor verder moeten gaan. Ik vond het jammer dat er in de memorie van toelichting niks te vinden was over dit onderwerp. U heeft mij enorm geholpen om dit in herinnering te brengen.
De heer Dittrich (D66):
Ik geef dit voorbeeld niet voor niks, want het staat toch een beetje haaks op uw inleiding dat jihadisten altijd maar heel gevaarlijke dingen willen en als het ware niet voor rede vatbaar kunnen zijn, ook niet als ze goede begeleiding hebben. Daarom breng ik dit voorbeeld aan. U had het over Plato. Jason W. was met name getriggerd door de film Schindler's List. Dat heeft hem aan het denken gezet na gesprekken met zijn mentor in de gevangenis, om uiteindelijk dat jihadistisch gedachtegoed af te leggen.
De heer Cliteur (FvD):
Oké.
De heer Dittrich (D66):
Maar ik begrijp dat hij gaat promoveren in Leiden.
De heer Cliteur (FvD):
Ik ken hem en we hebben gesproken.
De voorzitter:
Vervolgt u uw betoog, meneer Cliteur.
De heer Cliteur (FvD):
Het zou heel fijn zijn als er in de gevangenis aandacht zou zijn voor de mindset, voor de manier van denken van deze jihadisten. Dat zou van enorm grote betekenis zijn. Het allerbelangrijkste is dat er überhaupt eerst het besef komt dat jihadisten niet maar gewoon gevaarlijke gekken zijn, maar dat ze bezield zijn van een bepaalde ideologie. Je moet erover nadenken hoe je daar met die mensen over in gesprek gaat en hoe je ze eventueel kunt helpen om op een ander gedachtespoor te komen.
Ik ga verder met mijn betoog. Het heeft mij dus een beetje verbaasd dat daar zo weinig over aan de orde is geweest in het voortraject. Dat was overigens ook zo bij de behandeling van deze wet in de Tweede Kamer. Er is wel over een aantal dingen gesproken. Een jaar geleden speelde dit in de Tweede Kamer. Toen werd er over Michael P. gesproken, de moordenaar van Anne Faber. Ook Volkert van der Graaf is natuurlijk langsgekomen in de discussie. Maar er is niet gesproken over jihadisten zoals Junaid I., die nu in de gevangenis zit, of Jawed S., die tot 26 jaar cel is veroordeeld op basis van een terroristische aanslag op het Centraal Station in Amsterdam onlangs. Mijn vraag is dus kortweg deze: kunnen ideologisch bevlogen overtuigingsdaders zoals die hier genoemd worden überhaupt voorwaardelijk vrij komen? Onder welke voorwaarden zou dat dan kunnen geschieden? Dat sluit aan bij de gedachtewisseling met collega Dittrich zoals we die net hebben gehad. Of moeten we er misschien van uitgaan dat op deze categorie mensen de Wet langdurig toezicht van toepassing is? Ik zou het graag horen. Dat was het eerste punt dat ik voor zou willen leggen aan de minister voor Rechtsbescherming.
Dat brengt me op het tweede punt. Het tweede punt dat ik, naast de jihadistisch terrorisme in relatie voorwaardelijke invrijheidstelling zou willen bespreken, is een ander punt dat naar mijn smaak ook een beetje stiefmoederlijk bedeeld is in de memorie van toelichting en ook weinig aan de orde is geweest in de discussie in de Tweede Kamer, als ik het goed heb gelezen. Ik doel op de verhouding tussen vergelding en preventie die wordt aangestipt op pagina 5 van de memorie van toelichting. Krijgt het element van de vergelding wel voldoende aandacht in de voorwaardelijke invrijheidstelling? Het gaat eigenlijk allemaal over resocialisatie. Het gaat allemaal over recidive. Maar die vergelding is toch ook een belangrijk doel van de straf. Ik denk dat wat veel mensen zal doen aarzelen om zelfs een voorwaardelijke invrijheidstelling te overwegen, zelfs met dat maximum van twee jaar, is dat we de afgelopen jaren geconfronteerd zijn met een aantal zaken die je misschien als een drama zou kunnen ervaren. Met "drama" doel ik dan niet dat we hier te maken hebben met emotionele reacties die je nu eenmaal van slachtoffers en nabestaanden mag verwachten, maar "drama" in de zin dat het rechtsgevoel is geschokt, het vertrouwen in de Nederlandse rechtsorde van de niet-betrokkenen, van iedereen met gezonde morele intuïtie, zou ik zeggen.
Er zijn dingen in Nederland gebeurd die bij een significant deel van de bevolking het vertrouwen in de rechtspleging ernstig hebben ondermijnd. Dan doel ik natuurlijk op Volkert van der Graaf, die op 6 mei 2002 Pim Fortuyn vermoordde. Fortuyn moest naar het oordeel van Volkert worden gestopt. Net zoals Junaid vanuit Pakistan naar Nederland kwam om Geert Wilders te stoppen, wilde Volkert Pim Fortuyn stoppen. Een terrorist van eigen bodem dus. In tegenstelling tot Junaid slaagde Volkert wel. Het is nu achttien jaar later. Pim Fortuyn is dood en Volkert van der Graaf is op vrije voeten.
Wat heeft dat met het onderwerp van vandaag te maken? Het antwoord ligt voor de hand. Volkert van der Graaf werd in 2014 vervroegd vrijgelaten nadat hij met succes de voorwaarden had aangevochten die aan zijn vervroegde vrijlating in de weg stonden, als laatste de voorwaarde van de fysieke meldplicht. De reden dat Van der Graaf dat volgens het Algemeen Dagblad aanvocht, was omdat hij aangaf te willen emigreren. Als je geëmigreerd bent, dan kan je je niet zo gemakkelijk melden. Nadat hij dat proces had gewonnen, besloot Van der Graaf toch maar in Nederland te blijven.
Mijn vraag aan de minister is nu deze. Is hij het met mij eens dat de casus van Van der Graaf moet worden gezien als een schrikbeeld van iets wat we toch nooit meer mee willen maken in Nederland? Is hij ook met mij van mening dat de wet die nu voorligt, de Wet straffen en beschermen, voldoende garanties biedt dat dat niet meer zal voorkomen? Zouden we niet eigenlijk moeten zeggen vanuit een oogpunt van vergelding dat zolang Fortuyn niet meer terug kan komen in de samenleving, ook Volkert niet hoort terug te komen in de samenleving? Of — dat wil ik ook niet uitsluiten — is dat een gebrek aan beschaving van mijn kant, onvoldoende scholing in de humanitaire principes die aan onze democratische rechtsorde ten grondslag liggen? Ook dan hoor ik dat graag.
Dank u wel.
Mevrouw Veldhoen (GroenLinks):
U noemt het voorbeeld van Volkert van der Graaf. Veel deskundigen wijzen erop dat als de vi twee jaar wordt, mensen zoals bijvoorbeeld Volkert van der Graaf ervoor zullen kiezen om helemaal niet mee te werken in de gevangenis, omdat ze dan de vi kunnen ontlopen, twee jaar langer blijven zitten en dan van alle toezicht af zijn. Eigenlijk wordt de samenleving daardoor onveiliger, omdat iemand onbegeleid en onvoorbereid terugkeert in de samenleving. De reclassering, de Raad voor de rechtspraak, de NVvR en ook de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming wijzen allemaal op dat risico. Dat zijn echt adviezen waar je naar zou moeten luisteren wat mij betreft. Hoe ziet u dat? U zegt dat dit niet meer mag gebeuren, maar het gaat misschien juist makkelijker gebeuren als je naar deze wetgeving kijkt.
De heer Cliteur (FvD):
Ik zal er morgen in mijn tweede termijn wat langer bij stilstaan, omdat ik dan het derde punt aan de orde wil stellen dat ik met de minister zou willen bespreken. Dat is de verhouding tussen de verschillende strafdoelen die op pagina 4 en 5 van de memorie van toelichting worden behandeld. Ik kan nu alvast een vooruitblik geven. Wat ik denk dat een beetje een probleem is met de voorwaardelijke invrijheidstelling, is dat het eigenlijk allemaal gaat om resocialisatie en het verminderen van recidivekansen. Maar een heel belangrijk doel van de straf is ook vergelding, recht doen aan iets wat in het verleden is geschied. De filosoof Immanuel Kant zei: als morgen de wereld vergaat, dan moet vandaag nog het laatste vonnis worden geëxecuteerd. Dat geeft aan dat je niet alleen maar met nuttigheidsdoelen in de toekomst bezig moet zijn, met de bescherming van de maatschappij, maar ook recht moet doen aan bepaalde morele intuïties. Ik denk dat het met Van der Graaf zo steekt en voor vele mensen nog steeds een rol speelt als een enorme breuk in hun vertrouwen in de Nederlandse rechtsorde dat men denkt dat het vergeldingselement in deze zaak totaal ondergesneeuwd is geraakt.
Mevrouw Veldhoen (GroenLinks):
Dan wijs ik u er toch op dat de Raad voor de rechtspraak en de NVvR zeggen dat de straffen juist zullen dalen met deze wet. Wanneer je nu effectief 20 jaar wil opleggen, legt de rechter nu 30 jaar op: een derde erbij opgeteld voor de vi. Dat wordt straks 22 jaar. De rechters en de officieren zeggen dat dat gaat gebeuren. De minister denkt daar anders over, maar dat is wat de rechtspraak zegt. U heeft het over vergelding, maar dat wordt met deze wet ook niet beter. Zie ik dat verkeerd?
De heer Cliteur (FvD):
Ik zal ook niet zeggen dat alles in deze wet goed is, maar ik heb nu even gewaarschuwd voor iets wat in het verleden gebeurd is. We zullen over deze wet nog een integraal oordeel moeten vellen naar aanleiding van de gedachtewisseling met de minister en ook naar aanleiding van de gedachtewisseling met de collega's in de Kamer.
Mevrouw Veldhoen (GroenLinks):
Ik zou toch graag een antwoord willen op mijn vraag wat u ervan vindt als die straffen dalen.
De voorzitter:
Ik geef u graag het woord, maar dan moet u wel even wachten tot u het woord krijgt. U krijgt nu voor de derde keer het woord in deze interruptie. Dat is de laatste keer.
Mevrouw Veldhoen (GroenLinks):
De vraag is: wat vindt u ervan als die straffen dalen? De rechters zeggen dat dat inherent is aan deze wet. Wat vindt u daarvan?
De heer Cliteur (FvD):
Dat weet ik niet. Daar ga ik mijn opvatting nog over geven op het moment dat wij de gedachtewisseling over deze wet in den brede gehad hebben.
De voorzitter:
Mevrouw Bikker stond al een tijdje te wachten, meneer Otten.
De heer Otten (Fractie-Otten):
Ik heb een vraag.
De voorzitter:
Ja, maar mevrouw Bikker was eerst. U kunt straks inhaken.
Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Dit leeft klaarblijkelijk bij meer mensen. Ik heb toch wel een vraag aan de heer Cliteur: wanneer is een straf genoeg? Er wordt hier niks gedaan aan de strafmaat an sich. Er kan dus nog steeds een bepaald aantal jaren worden opgelegd voor moord, voor verkrachting en voor alles wat wij verafschuwen en vreselijk vinden. Maar als ik het betoog van de heer Cliteur hoor, zegt hij eigenlijk dat het niet snel genoeg is qua vergelding en dat het meer moet zijn.
De heer Cliteur (FvD):
Het is niet snel?
Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Het is niet snel genoeg qua vergelding. Betekent dit dat u pleit voor hogere straffen? Of is een straf nooit hoog genoeg? Gaat u nog verder in uw conclusies? Ik ben benieuwd wat de heer Cliteur nou precies voor zich ziet als hij de regering en daarmee ook ons een alternatief voorhoudt omdat er meer vergelding moet zijn. Hoe dan en wat dan?
De heer Cliteur (FvD):
Ik heb niet gezegd dat er meer vergelding moet zijn. Ik heb een voorbeeld genoemd van een bepaalde traumatische ervaring naar aanleiding van wat er gebeurd is in 2002. Er is toen namelijk iemand geweest die een Nederlandse politicus, een toekomstige premier, van het leven heeft beroofd. Die politicus is er niet meer en deze man is eigenlijk gewoon weer op vrije voeten gesteld. Daarvan heb ik gezegd dat ik dat vanuit het vergeldingsoogpunt een heel moeilijk te verduren situatie vind. Maar ik heb niet gezegd dat ik in z'n algemeenheid voor hogere straffen ben. Nee.
Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Nee, helder. Dan gaat het om dit geval waar de heer Cliteur aan refereert en niet om een breedte van allerlei casus. Het is wel zo dat dit geval de maatschappij heeft geschokt door hoe snel iemand vrij is gekomen; dat kan ik met hem invoelen. De heer Cliteur moet toch met mij constateren dat we, als dit wetsvoorstel zou worden aangenomen, met elkaar spreken over een andere mate van straf.
De heer Cliteur (FvD):
Ja, dat zou kunnen, maar het gaat mij er nu even om dat ik mij nu concentreer op moord en doodslag, in het geval dus van iemand die uit Pakistan komt afreizen om een Nederlandse politicus te vermoorden. Dat is het eerste deel van mijn verhaal. Het tweede verhaal gaat over iemand die een Nederlandse politicus daadwerkelijk heeft vermoord. Dat is allemaal moord en doodslag. Maar het is dus niet zo dat straffen in hun algemeenheid naar mijn smaak allemaal zwaarder zouden moeten worden om recht te doen aan het vergeldingsgevoel. Alleen in dit geval, met Volkert van der G., denk ik dat dat heel erg ver te zoeken was. Maar misschien vindt u dat niet, hoor. Dat hoor ik dan graag. Dat zou ook interessant zijn.
De voorzitter:
Mevrouw Bikker, voor de derde keer.
Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Ik gaf net in mijn tweede interruptie aan dat mijn indruk is dat met de nieuwe wet een dergelijk geval niet meer de uitwerking zou hebben die wij nu hebben gezien, waarbij de heer Volkert van der G. zo vroeg vrij is gekomen. In de samenleving is de indruk ontstaan — ik zeg niet dat dat zo is; dat zou ik zelfs willen verwerpen — dat dit bij automatisme gebeurt. Dat is iets wat u en ik allebei niet willen. Juist daarom zou deze wet een goede uitwerking kunnen hebben, juist in dit soort situaties. Ik zie dus eigenlijk enorm uit naar de tweede termijn van de heer Cliteur, waarin hij alles gaat wegen en beoordelen. Want het ziet er nu vrij positief uit voor het wetsvoorstel. Ik ben benieuwd.
De voorzitter:
Nog even geduld.
De heer Otten (Fractie-Otten):
Ik rende even naar de microfoon naar aanleiding van wat ik de heer Cliteur hoorde zeggen na de toch wel intelligente vraag van mevrouw Veldhoen of dit in de praktijk niet leidt tot lagere straffen. Ook wij hebben ons hierop voorbereid. De heer Cliteur is de eerste spreker en ik ben de laatste, maar dit punt kwam ook bij ons naar boven. Wat doe je dan als je je daarop voorbereidt? Dan ga je eens kijken wat de grote strafrechtspecialist Theo Hiddema hiervan vindt, want die heeft hier ook over gesproken. Hij heeft er in de Tweede Kamer op 20 juni 2019 bij de behandeling van dit wetsvoorstel door minister Dekker in de Tweede Kamer letterlijk precies voor gewaarschuwd dat de rechters in de praktijk door die aangescherpte vi een lagere straf gaan opleggen, omdat ze uitgaan van "ik wil dat hij of zij zoveel jaren zit". Dat is dus blijkbaar het partijstandpunt van uw partij. Deelt de heer Cliteur dat standpunt van de heer Hiddema, zijn partijgenoot? Dat is mijn vraag, via de voorzitter.
De heer Cliteur (FvD):
Forum voor Democratie heeft naar aanleiding van het verhaal van de heer Hiddema, dat ik gelezen heb en waarin hij het, eigenlijk in de geest zoals ik dat net ook besproken heb, ook had over Volkert van der Graaf, uiteindelijk voor deze wet gestemd, omdat die uiteindelijk een zekere aanscherping is ten opzichte van het bestaande regime. En zoals de heer Otten bekend is, hebben wij hier verder geen recht op amendement. Het is dus nu zo dat we even in de laatste fase zitten. "Vinden we dit beter dan het vorige regime of niet?", dat is eigenlijk de vraag die voorligt. En ik moet u zeggen — dat heeft u inderdaad goed begrepen — dat ik ertoe neig om te denken dat wat nu voorligt, beter is dan het vorige.
De heer Otten (Fractie-Otten):
Ik vroeg nog niet naar een stemverklaring van de heer Cliteur, maar ik vroeg of hij, omdat hij zegt dat hij niet weet waar het toe leidt, van mening is dat dit in de praktijk tot lagere straffen leidt, zoals een aantal van zijn partijgenoten denken. Of denkt u van niet?
De heer Cliteur (FvD):
Dat zal voor een belangrijk gedeelte afhangen van de vraag hoe dat wordt toegepast. Daar kunnen we de minister misschien verder op bevragen, of hij ons daar iets over kan zeggen. Maar dat is dan, denk ik, toch wel een beetje de vraag die voorligt.
De voorzitter:
De heer Recourt.
De heer Recourt (PvdA):
Ik bleef nog even haken op waar meneer Cliteur zei: Pim Fortuyn is niet meer in deze samenleving, moet zijn moordenaar dan wel in deze samenleving zijn, of zie ik basisbeginselen van humaniteit over het hoofd? Ik maak er even mijn eigen woorden van, maar volgens mij vat ik u wel goed samen. Hoe moet ik dat nou duiden, wat is het standpunt van Forum? Betekent dat inderdaad "oog om oog", dus als er gemoord wordt, een levenslange gevangenisstraf? Of heb ik u helemaal verkeerd verstaan?
De heer Cliteur (FvD):
"Oog om oog, tand om tand" is niet vergelding. Vergelding is geen wraakrecht. Vergelden wil zeggen dat een straf geproportioneerd moet zijn naar de mate van de inbreuk op de rechtsorde. En dan denk ik dat als iemand doelbewust het leven heeft genomen van een ander, neem de casus-Van der Graaf zoals we die hier net hebben besproken, er iets wringt voor vele mensen wanneer zo iemand dan na veertien, achttien of twintig jaar toch weer rondloopt. Dat is voor mij ook zo, zeg ik erbij. En ik ben ook benieuwd hoe dat voor u is, of u zegt "nou, dat was toen het systeem en daar heb ik zo ongeveer vrede mee" of niet; dat vind ik interessant. Maar dat is voor mij in ieder geval niet zo.
De heer Recourt (PvdA):
Om met dat laatste te beginnen: als de rechter gesproken heeft, dan is dat klaar; dan heb ik daar een privéopinie over, maar die is dan niet aan de orde. Nu is dat wetsvoorstel aan de orde, waar inderdaad vergelding of in ieder geval leedtoevoeging een element bij is. En ik dacht te horen dat u zei dat die leedtoevoeging in het geval van moord eigenlijk niet anders kan zijn dan levenslang. Ik heb u kennelijk niet goed gehoord. U zegt: daar zit een soort proportionaliteit in. En in de casus die u heeft aangehaald, vindt u in ieder geval die proportionaliteit niet aan de orde. Maar u zegt dus niet: moord betekent altijd de sleutel weggooien.
De heer Cliteur (FvD):
Om daarop te antwoorden: dat zou erg van de omstandigheden afhangen. Maar wat ik u alleen heb gegeven, is het geval van die Volkert van der G. en ik heb gezegd dat ik dat principieel onaanvaardbaar vind. Ik kan u nu niet op een briefje geven wat ik dan allemaal gepastere straffen zou vinden voor moord. Ik wil ook heel goed naar de rechter luisteren en de vonnissen lezen, maar ik ga niet zo ver als u, als u zegt "dat is aan de rechter, daar kan ik dan een privéopvatting over hebben, maar die is dan minder belangrijk", of "ik vind het niet nodig dat ik daar een oordeel over vel." Ik denk dat dat van enorme betekenis is. Als we dat niet zouden doen, ook niet als politici, dan denk ik dat we ons erg vervreemden van de samenleving. Daar moeten we juist wel een opvatting over innemen. Maar misschien heb ik u verkeerd begrepen, en dan hoor ik dat graag.
De heer Recourt (PvdA):
Voor de laatste keer, voorzitter. Nou ja, ik snap de heer Cliteur niet als hij "principieel" verschil zegt, want ik hoor een discussie over strafmaat. Een individuele casus vind ik sowieso al ongemakkelijk. Maar goed, het is een discussie over de strafmaat: het had 14 jaar moeten zijn, of 18, of 22 of 30. Maar dat is toch geen principieel verschil? Dat is gewoon een gradueel verschil.
De heer Cliteur (FvD):
Tja, grote graduele verschillen maken op een gegeven moment essentiële verschillen. Maar het is in ieder geval iets waar wij een oordeel over kunnen vellen, en wat we misschien ook moeten doen. Ik heb geen sleuteltje om een heel nieuw straf- of penitentiesysteem te ontwikkelen, maar ik heb wel bepaalde intuïties, namelijk dat het in sommige gevallen heel erg verkeerd is gegaan. Dat is wel het geval met Van der Graaf en met die Junaid I. Dat zijn beide situaties die ik wel heel ernstig vind. Als ik nog een laatste zin mag maken, of een halve of een kwart, dan is dat dat het in allebei de gevallen ging om fundamentele aanvallen op de basis, de essentie van ons democratische systeem, namelijk de vrijheid van expressie, die ook te vinden is in het regeerakkoord en daar als een heel groot goed wordt aangeduid. Dan denk ik dat de Staat ook de dure plicht heeft om die heel erg goed te beschermen.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Cliteur. U sprak namens Forum voor Democratie. Dan is het woord aan mevrouw Veldhoen namens de fractie van GroenLinks.
Mevrouw Veldhoen (GroenLinks):
Voorzitter. Voor GroenLinks staat voorop dat de veiligheid van iedereen ...
De voorzitter:
Mag ik u verzoeken om de microfoons niet aan te raken? Dat staat in de instructie die op uw bureau ligt.
Mevrouw Veldhoen (GroenLinks):
O, ik zal het niet meer doen. Excuus, ik had het niet goed gelezen.
De voorzitter:
De tijdklok is daar, mocht u dat ook nog niet goed gelezen hebben.
Mevrouw Veldhoen (GroenLinks):
Voor GroenLinks staat voorop dat de veiligheid van iedereen in dit land zo veel als mogelijk moet worden gewaarborgd, met een effectieve aanpak van criminaliteit. Voor mijn fractie bestaat die aanpak uit de juiste mix van preventie en repressie. Straffen om de dader te laten boeten, genoegdoening te bieden aan slachtoffers, potentiële daders af te schrikken en herhaling te voorkomen, en zo de samenleving optimaal te beschermen.
We bespreken vandaag een wetsvoorstel dat een stelselwijziging bevat, een breuk met de manier waarop wij tot op heden met het systeem van voorwaardelijke invrijheidstelling zijn omgegaan. Dit voorstel bevat positieve en negatieve elementen. Of de elementen in deze stelselwijziging in balans zijn, is voor mijn fractie van groot belang.
Het begint wat mijn fractie betreft met de vraag wat de noodzaak is van deze wijziging. Welk probleem wil de minister oplossen? De minister geeft aan dat de noodzaak van deze stelselwijziging is gelegen in het maatschappelijk draagvlak; het ontbreken daarvan bij het huidige stelsel waarbij een gevangene vrijkomt na twee derde van de vrijheidsstraf.
Natuurlijk is ook mijn fractie zich bewust van het feit dat sommige mensen deze regeling moeilijk uitlegbaar vinden, juist in grote, geruchtmakende strafzaken, zoals we net ook weer hebben gehoord. Maar de vraag is wat daarop de juiste reactie is. Wat mijn fractie betreft was betere voorlichting meer op zijn plaats geweest. Wij staan daarin niet alleen, ook de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming pleit daarvoor. Ik sta hierbij stil, omdat wat mijn fractie betreft een wetswijziging — en dit klemt nog eens te meer bij een stelselwijziging — gebaseerd moet zijn op deugdelijk onderzoek waaruit die noodzaak blijkt. In dit geval is er ook daadwerkelijk onderzoek gedaan, maar daarop is deze stelselwijziging niet gebaseerd. De conclusie van het onderzoek van de Erasmus Universiteit was immers dat het stelsel adequaat functioneert met het oog op de gestelde doelen van re-integratie en preventie en dat de vi bovendien geen vanzelfsprekendheid is. Het wordt niet automatisch toegepast. Uit het onderzoek volgt dus juist geen noodzaak.
De Raad voor de rechtspraak, de drie reclasseringsorganisaties verenigd in 3RO, en de Nederlandse orde van advocaten wijzen ook allemaal op het ontbreken van de noodzaak. De Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak, de vereniging van rechters en officieren van justitie, noemt het wetsvoorstel zelfs overbodig. Afwegende aan de ene kant de minister die zegt "de noodzaak ligt in het maatschappelijke onbegrip" en aan de andere kant de conclusie van de Erasmus Universiteit en al die belangrijke organisaties die zeggen "er is geen noodzaak", vragen wij ons toch wel af waar de balans ligt. Ik hoor graag een reactie van de minister op dit punt.
Het positieve van deze wet is de vroege start met de re-integratie en dat verloven worden gekoppeld aan re-integratiedoelen. Ook het feit dat de persoonsgerichte benadering een wettelijke basis krijgt, steunen wij. Goed is ook dat de resocialisatie van langer gestraften gericht wordt op vijf punten en er meer aandacht komt voor nazorg, en daardoor hopelijk een succesvollere re-integratie. Ook meer aandacht voor slachtoffers is een positief element. Deze elementen waren voor mijn collega's in de Tweede Kamer reden om voor dit wetsvoorstel te stemmen. Mijn fractie vraagt zich nu met voortschrijdend inzicht af of deze positieve elementen in de uitvoering voldoende overeind blijven.
Het feit dat de nadruk ligt op de eigen verantwoordelijkheid van de gedetineerde roept de vraag op of iedere gedetineerde daartoe in staat is, ook mensen met een psychiatrische problematiek en verstandelijk beperkten. Schattingen van het aantal gedetineerden met een lichte verstandelijke beperking lopen uiteen van 15% tot 30%. 60% van de gedetineerden heeft te maken met een psychische stoornis. Van deze groep wordt straks gewenst gedrag en inzet verwacht, anders komen ze niet vooruit in het systeem. Dit vraagt grote en deskundige inzet van medewerkers van DJI en reclassering en daar maakt mijn fractie zich wel zorgen over.
Mijn fractie ziet op basis van de beschikbare informatie een aantal knelpunten bij de uitvoering van deze wet: de totale wervingsbehoefte bij de DJI, de toenemende afhankelijkheid van externe personeelskrachten, met alle kosten van dien, en de scholing van de medewerkers. In 2025 is er een behoefte van 3.400 fte bij de DJI, nog zonder de gevolgen van deze wet. Kan de minister een beeld schetsen van de afgelopen maanden, waarbij de impact en de verwachte ontwikkeling van de coronacrisis op de werving van personeel is meegenomen? Wat zijn de concrete plannen qua rekrutering, ook in het licht van deze wet? In welke mate drukken de ruim 10% externen op de kostprijs per cel? Is er wel voldoende budgettaire ruimte? En kan hij in zijn antwoord ook betrekken dat 30% van het personeel niet beschikt over de juiste diploma's? Dat is vanwege de hoge werkdruk, want doordat er tekorten zijn, komen mensen niet toe aan een opleiding.
Desgevraagd liet Reclassering Nederland onze fractie deze week weten dat zij grote zorgen heeft over de uitvoering, zoals de tot nu toe ontbrekende lagere regelgeving van taken en bevoegdheidsverdeling, en de onduidelijkheid over hoe en onder welke voorwaarden verloven worden toegekend. Er is onduidelijkheid over de afstemming met ketenpartners als het gaat om verantwoordelijkheden, ICT-systemen en werkprocessen. Hoe ziet de minister deze knelpunten? Ziet hij die bij de inwerkingtreding van deze wet en, zo ja, welke knelpunten heeft hij dan zelf voor ogen? Acht hij het opportuun om deze wet eventueel op een later tijdstip in te laten gaan? Reclassering Nederland maakt zich zorgen over de datum van 31 mei.
Dan de negatieve elementen. Allereerst ziet mijn fractie nut en noodzaak van de maximering van de vi naar twee jaar niet. Als je de regering vraagt naar de onderbouwing van deze twee jaar, wordt er gewezen op het feit dat een periode van twee jaar in het algemeen voldoende zal zijn om een gedetineerde die buiten de inrichting verblijft, te begeleiden en onder toezicht te laten oefenen met herkregen vrijheden. Deze termijn sluit aan bij de gemiddelde duur van de proeftijd van anderhalf tot twee jaar, zoals uit het onderzoek van de Erasmus Universiteit blijkt, zegt de minister. Voor mijn fractie is het maar zeer de vraag of die periode van twee jaar voldoende is, zelfs als vroeger tijdens de detentie met de re-integratie wordt gestart en juist nu het penitentiair programma voor veroordeelden die in aanmerking komen voor vi, ook wordt afgeschaft. Want de termijn voor geleidelijke terugkeer in de samenleving wordt aan twee kanten ingekort; enerzijds is er de afschaffing van het penitentiair programma en anderzijds de maximering van de vi tot twee jaar.
Wij voorzien dat de maximering Nederland er niet veiliger maar onveiliger op gaat maken en wel om twee redenen. Ten eerste wijzen vele deskundigen op het reële risico — ik heb het net ook al benoemd — dat veroordeelden calculerend gedrag gaan vertonen en zich afkeren van de vi om zo helemaal van toezicht af te zijn. Ik sluit niet uit dat Volkert van der Graaf ook voor deze optie had gekozen. Dat zei ik net al. Het komt nu al voor, dus ook bij de lange termijnen, dat gedetineerden van vi afzien om aan toezicht en controle te ontkomen, maar dat zal met twee jaar alleen maar toenemen, zegt ook Reclassering Nederland, zeker bij mensen die er bijvoorbeeld al twintig jaar op hebben zitten. De Reclassering is klip-en-klaar. Een vi van maximaal twee jaar is juist voor degenen met een hoog risicoprofiel te beperkend. Zij concludeert: de samenleving loopt risico als deze groep ongecontroleerd en onbegeleid de samenleving terug in komt.
Niet alleen de Reclassering wijst op de dit risico; ook het OM, de NOvA en de RSJ, de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming, wijzen op dit reële risico. Dat is volgens onze fractie terecht. De minister zegt niet te verwachten dat dit gebeurt, maar hij kan die verwachting desgevraagd niet onderbouwen. Er is maar één geval bekend, zo zegt hij, waarin iemand heeft gekozen om te blijven zitten, maar waarop baseert hij dat? En weet hij zeker dat deze informatie klopt? Wordt hij gesteund in die verwachtingen en zo ja, door wie? De minister wijst op de Wet langdurig toezicht, waarmee de proeftijd kan worden verlengd. Dat klopt, maar dat kan alleen als iemand met vi gáát. Als iemand dat níét doet, wat dan? Dan keert iemand toch onvoorbereid en onbegeleid terug in de samenleving? Juist die halsstarrige weigeraar die nergens aan meewerkte tijdens de detentie. Schuilt daarin geen gevaar? Ik vraag het de minister.
De minister wijst er verder op dat anders dan nu het geval is al vroegtijdig tijdens de detentie gestart wordt met re-integratieactiviteiten. Maar als je het hebt over de groep onwelwillende veroordeelden, dan zullen die activiteiten ook in een vroeg stadium niet van de grond komen. En dan de groep die wel zou willen, maar niet kán meekomen, die het niet lukt in detentie gewenst gedrag te laten zien en die daardoor niet voor vi in aanmerking komt: wat gebeurt daarmee? Fonds Slachtofferhulp spreekt ook hierover haar zorgen uit. Komen deze veroordeelden onbegeleid de samenleving in? Graag een reactie van de minister.
Daar komt namelijk nog de zorg bij over de capaciteitsproblemen bij de DJI. Is er wel voldoende tijd en deskundigheid om iedereen mee te krijgen, de niet-willers en de niet-kunners? Is hier geen sprake van wensdenken van de minister, die vastberaden afspraken uit het regeerakkoord uitvoert? Luistert de minister wel naar het veld? Hoe waardeert de minister deze risico's? Wij horen het graag. De minister zegt toe dat hij dit zal monitoren en dat hij zo nodig ingrijpt. Hoe dan, is de vraag van mijn fractie.
Er is een tweede reden waarom de vi van twee jaar niet voldoende is. Vele deskundigen zeggen dat een vi van twee jaar te kort is voor een goede re-integratie. Het huidige stelsel maakt een lange vi mogelijk en een lange re-integratie van wel tien jaar. Die lange duur is ook noodzakelijk bij lange gevangenisstraffen, zeggen alle deskundigen. Aan vi is altijd de algemene voorwaarde verbonden dat de betrokkene niet recidiveert tijdens de vi. Daarnaast kunnen er bijzondere voorwaarden worden gesteld zoals contactverboden, gebiedsverboden et cetera. Tijdens de vi staat de gedetineerde onder toezicht waar hij zich vrij in de maatschappij begeeft en weet hij dat overtreding van die voorwaarden kan leiden tot herroeping van de vi. Een veroordeelde loopt zo gedurende lange tijd aan de leiband van de reclassering. "De vi is een heel effectief zwaard van Damocles", aldus de adviezen. Ook hier neemt de minister een eenzaam standpunt in, dat niet op onderzoek is gebaseerd. En ook hier staat hij tegenover eerder genoemde organisaties. Had de minister er niet verstandig aan gedaan om wat meer te luisteren naar de mensen op de werkvloer? Wat doet het met de minister als een belangrijk adviesorgaan als de RSJ zegt dat twee jaar de resocialisatiemogelijkheden te zeer beperkt en dat de veiligheid van de samenleving daarmee niet is gediend?
Er is nog een element waar ik op wil wijzen. Ik heb het net ook al gezegd: met deze wet zullen de straffen naar verwachting van rechters en officieren dalen. De minister zegt daarover dat hij die verwachting niet deelt. Maar ook hier de vraag aan de minister waarop hij die verwachting baseert en wie hem daarin steunt. Want het zijn nu juist de rechters zelf die via de NVvR en de Raad voor de Rechtspraak daar expliciet op wijzen. Ook de NOvA en het Fonds Slachtofferhulp zeggen dat dit een reëel gevolg is. Het Fonds Slachtofferhulp wijst er ook op dat dat tot teleurstelling bij slachtoffers zal leiden, waardoor het vertrouwen in de rechtspraak zal afnemen.
Ik kan u uit ervaring vertellen dat een rechter bij strafoplegging een bruto-nettoafweging maakt. Indien een bewezen verklaard feit aanleiding geeft tot een gevangenisstraf, dan ziet de rechter bij de strafoplegging nadrukkelijk onder ogen de nettovrijheidsstraf die de veroordeelde dient te ondergaan. Deze vrijheidsstraf wordt vervolgens gebruteerd, door daar dus die een derde vi bij op te tellen. Het is dus een misvatting dat de veroordeelde een derde van de gevangenisstraf cadeau krijgt. Het tegendeel is waar: er wordt een derde vi bij opgeteld, met het oog op resocialisatie en re-integratie. Ik heb het net al gezegd: als een rechter van oordeel is dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van effectief 20 jaar passend en geboden is, zal na invoering van deze wet 22 jaar worden opgelegd, dan wordt er namelijk twee jaar vi bij opgeteld, in plaats van 30 jaar. De minister zegt dat dat niet de bedoeling is, maar dat is behoorlijk onbegrijpelijk. Als dat niet het geval zou zijn en de straf in het gegeven geval 30 jaar blijft, zou dat betekenen dat de straf met 8 jaar toeneemt, en dat is 36%. Dat kan toch ook niet de bedoeling zijn? Of is dat wel het geval en hebben we het eigenlijk over de "wet zwaarder straffen en beschermen"? Graag een reactie van de minister.
Wij zijn blij met de toezegging dat hij dit element in de evaluatie gaat meenemen, maar wat gaat de minister doen als die verwachting uitkomt? Springt hij dan voor de rechtspraak in de bres of heeft de rechter het dan gedaan?
Dan kom ik bij het laatste fundamentele bezwaar. Dat is het feit dat de rechter grotendeels buitenspel wordt gezet bij het toekennen van de vi. Het OM gaat daarover beslissen en de rechter resteert een marginale toets of het OM in redelijkheid tot een beslissing heeft kunnen komen. Ook hier weer veel organisaties die ertegen zijn. De NOvA, de NVvR, de Raad voor de rechtspraak en ook weer de RSJ spreken zich hier allemaal expliciet tegen uit. We hebben er schriftelijk over gediscussieerd, en mijn fractie stelt zich op het standpunt dat dit niet in overeenstemming is met het EVRM. Wij worden daarin ondersteund door onder andere de NVvR en ook een hoogleraar sanctierecht van de universiteit van Amsterdam, professor Denis Abels, die die zorg deelt.
De minister wijst naar artikel 22 Strafrecht, waar ook een marginale toets voor de rechter resteert. Maar dat is een heel andere toets, omdat het om een heel ander belang gaat, namelijk over 120 dagen gevangenisstraf. Dat is van een andere orde dan twee jaar. Mijn fractie vindt dat de rechter vol moet kunnen toetsen als het gaat om vrijheidsbeneming en niet marginaal.
Ik ga afronden. Onderzoek wijst uit dat het stelsel goed functioneert, ook als het gaat om preventie. De minister stelt daar vooral tegenover het algemeen gevoelen van de samenleving. In de optiek van mijn fractie is dat niet voldoende. Het wekt de indruk dat daarmee met name de onderbuik wordt bediend. Juist als alle adviezen zijn zoals ze zijn, moet er veel meer tegenover staan dan dit. Alle deskundigen, mensen die in de praktijk met deze wet werken, zijn kritisch over het terugbrengen van de vi naar maximaal twee jaar. De nadruk ligt meer op het strafdoel vergelding dan op resocialisatie. De samenleving wordt daar niet gediend. Integendeel. Wij moeten in deze Kamer niet instemmen met het verder marginaliseren van de rol van de rechter ten faveure van het OM, ook niet in de detentiefase. Het gaat hier de facto om vrijheidsbeneming van twee jaar. Daarnaast moeten wij ervoor waken dat de wetgeving die hier passeert, in overeenstemming is met de Grondwet en internationale verdragen. Deskundigen twijfelen hier expliciet over. Wegen wij dit alles af, dan slaat de weegschaal op dit moment uit naar de negatieve elementen die voor mijn fractie meer gewicht in de schaal leggen. Wij vrezen dat ons land hier niet veiliger van zal worden. Wij zien uit naar de beantwoording.
Dan u wel.
De voorzitter:
Dank u wel mevrouw Veldhoen. Dan is het woord aan de heer Recourt van de fractie van de Partij van de Arbeid, nadat spreekgestoelte is gereinigd.
De heer Recourt (PvdA):
Het ruikt hier fris, voorzitter. Het opleggen van een gevangenisstraf voor slecht gedrag is altijd een reactie uit armoede. Bijna niemand wordt er beter van, maar er is vaak geen andere, passender reactie.
De manier waarop je mensen vervolgens in de gevangenis behandelt, heeft alles te maken met het mensbeeld dat je hebt. We spreken vandaag over een wet die is gemaakt door een liberaal kabinet en waaruit een liberaal mensbeeld opdoemt van een rationele, calculerende burger. Met een wortel en een stok doet deze wet een beroep op de eigen verantwoordelijkheid van de gedetineerde om zijn gedrag in positieve zin bij te sturen. Externe prikkels voor goed gedrag, the sequel, want er is recent al eerder met dit bijltje gehakt.
Mijn fractie gaat uit van een ander, positiever mensbeeld, namelijk dat de meeste mensen deugen. Ook als ze iets hebben gedaan dat heel erg niet deugt, gedetineerden dus. Er zijn uitzonderingen, maar mensen zijn in beginsel intrinsiek gemotiveerd het goede te doen. Daar moet je ze op aanspreken, vertrouwen in geven en in ondersteunen. De competenties waarmee je wilt dat gedetineerden de gevangenis uitkomen, moet je vanaf de dag van binnenkomst ontwikkelen. Ik zou willen dat iedere gedetineerde als die de gevangenis uitkomt, zelf in staat is zijn leven en de bijbehorende verantwoordelijkheden vorm te geven en sociaal en maatschappelijk acceptabel te functioneren, zonder recidive. Dit vraagt om discipline en intrinsieke motivatie. Dit vraagt niet om calculerend gedrag en externe motivatie.
Is de wet die vandaag voorligt dan een slechte wet? Nee, want er zitten een hoop positieve elementen in. Deze zijn mogelijk voldoende — dat is een beetje afhankelijk van dit debat — om te geloven in een netto verbetering van de huidige situatie. Vooral de individuele aanpak vanaf dag 1 is veelbelovend. Ook de structurele en vroege rol die gemeentes bij resocialisatie krijgen, is goed nieuws, alsook het identificeren van de vijf noodzakelijke elementen voor succesvolle resocialisatie. Maar zoals zo vaak ligt de sleutel tot succes bij de uitvoering in de praktijk. Mijn fractie maakt zich zorgen of de praktijk tijd, geld en middelen heeft om een kwalitatief goede invulling aan de wet te geven. Resocialiseren is een zaak van lange adem en stopt niet als de deuren van de gevangenis opengaan.
Een gevangenispopulatie is niet representatief voor de Nederlandse bevolking. Het aantal mensen met psychische stoornissen, met een laag IQ, met verslavingsproblematiek en met psychische schade is groot, heel groot. Dit leidt tot korte lontjes, onmacht en onvermogen, snel afhaken en terugvallen in oud en ongewenst gedrag. Dit is overigens voor de gedetineerde vertrouwd en dus veilig gedrag. Dit gedrag veranderen vraagt een investering in tijd en kwaliteit van de begeleiding van de gedetineerden. Een investering die zich overigens snel laat terugverdienen.
Een goed detentieregime, inclusief re-integratietraject, staat en valt dus met professionele piw'ers, die de tijd hebben om contact te maken met de gedetineerden en die fysiek op de vleugel aanwezig zijn. Het betreft gedetineerden die niet 22 van 24 uur achter een gesloten deur zitten. Zo'n regime heeft een binnen- en buitenreclassering, die tijd en dus geld hebben om daadwerkelijk van betekenis te kunnen zijn. Juist op deze voorwaarden is de afgelopen jaren steeds meer druk komen te staan.
Kan de minister mijn fractie aan de hand van een voorbeeld schetsen hoe een gemiddelde dag van een gedetineerde in een gemiddeld regime eruitziet en dan met name hoeveel contactmomenten er zijn? Is de ruimte die deze wet biedt om re-integratie vanaf de eerste dag met maatwerk in te zetten er in de praktijk wel? Hoeveel geduld mogen piw'ers en reclasseringsmedewerkers met een gedetineerde hebben? Het is immers te verwachten dat resocialisatie met vallen en opstaan zal gaan, helemaal in het licht van de problemen die spelen. Als vallen betekent "het direct terugnemen van de verworven mogelijkheden om met een minder streng regiem te re-integreren", dan is dit geen effectieve weg. Kan de minister schetsen welke ruimte er is om de normen te stellen? Wordt binnen de inrichting vastgelegd hoeveel kansen iemand krijgt? Of is het maatwerk? En hoe voorkom je dan dat gedragsmatig moeilijke gedetineerden buiten de boot vallen? Is het de beslissing van één persoon of de uitkomst van overleg tussen meerdere betrokkenen bij de gedetineerde?
De sleutel tot succes ligt dus bij de uitvoering. De eerste evaluatie van de werking van deze wet is na vijf jaar. Ik hoop dat de RSJ met een ongevraagd advies komt als al eerder blijkt dat de regels deugen, maar de praktijk hier geen goede uitvoering aan kan geven.
Voorzitter. Ook voor het betrekken van de slachtoffers bij de beslissing of iemand voor detentiefasering in aanmerking komt, bepaalt de praktijk het succes. Ik vraag de minister aan de hand van een voorbeeld nogmaals te schetsen hoe de mening van het slachtoffer wordt meegenomen in de beslissing. Welk gewicht wordt hieraan gegeven? Wordt de mening altijd gevraagd? Wordt er voorafgaande aan het vragen van de mening voorlichting aan het slachtoffer gegeven? Want als volstaan wordt met de enkele vraag aan het slachtoffer of deze het goed vindt dat de dader vervroegd vrijkomt, eindigt dit altijd in een teleurstelling, dan wel voor het slachtoffer, dan wel voor de dader.
Ook hier kan een goede kwalitatieve invulling veel goeds opleveren. Als de ruimte bestaat om het slachtoffer te begeleiden en als de ruimte bestaat om vrijwillig en professioneel begeleid een slachtoffer-dadergesprek te houden tegen het eind van de detentietijd, kan er juist veel worden gewonnen en hersteld voor alle partijen. Dit geldt altijd in het bijzonder als slachtoffer en dader na detentie elkaar weer gaan tegenkomen. In dit kader kun je het slachtoffer dan vragen wat er voor hem of haar nodig is om die dader weer gefaseerd vrij te laten. Zo wordt detentietijd hersteltijd, ook voor het slachtoffer. Kan de minister toezeggen dat er ruimte en geld zijn om bijvoorbeeld bureau Perspectief of strafrechtmediators structureel te betrekken bij dit onderdeel van de wet?
Zoals eerder gezegd is het structureel en al tijdens de detentie betrekken van gemeenten bij resocialisatie een goede zaak. Dit zal in de praktijk niet bij alle gemeenten even voortvarend worden ingevuld. Met informatie-uitwisseling en toegang tot de inrichting alleen ben je er niet. De activiteiten die hiermee kunnen worden gerealiseerd, zoals snel toeleiden naar schuldhulpverlening, lijken voor de gemeente vrij vrijblijvend. Wat gaat de minister doen om te zorgen dat gemeenten hun taak voortvarend oppakken? Wie signaleert het als dit onverhoopt niet gebeurt en wat zijn dan de mogelijkheden?
Dan een opmerking over het meest zichtbare deel van deze wet: de wijziging van de vi, de voorwaardelijke invrijheidstelling. Die is aangekondigd in het regeerakkoord. Voor een deel is het een cosmetische operatie, namelijk daar waar het gaat om de verkorting van de duur. Rechters — mijn voorgangster zei het al — kijken bij het opleggen van de gevangenisstraf naar de tijd die feitelijk in de gevangenis wordt doorgebracht. Te verwachten is dus dat als gevolg van deze wet de straffen iets lager zullen worden. Ik vraag de minister om nu alvast pal voor de rechtspraak te gaan staan, als de ook te verwachten verontwaardiging hierover aan de rechterflank zal opsteken.
De maximering van de duur van de vi tot twee jaar is voor het voorkomen van recidive bij langgestraften niet goed en in strijd met de gedachte van maatwerk. Waar mijn fractie zich ook zorgen over maakt, is dat mensen niet voor detentiefasering in aanmerking komen als gevolg van hun slechte gedrag. Wat doet dit voor de veiligheid van de samenleving? De minister sprak in zijn schriftelijke beantwoording van onze vragen de verwachting uit dat dit zelden zal voorkomen. Waar is deze verwachting op gebaseerd? Kan de minister zijn verwachting onderbouwen? Ik sluit me graag aan bij de kritische woorden die mijn voorgangster op dit punt sprak. Dit is echt een punt van grote zorg.
Voorzitter. Ook met het oog op de tijd: voor het overgangsrecht wil ik één algemene norm uitspreken, namelijk dat appel niet mag leiden tot een slechtere positie van de verdachte veroordeelde. Met deze overweging verwijs ik naar collega De Blécourt en collega Dittrich, die hier volgens mij nadere vragen over gaan stellen.
Voorzitter. Laat deze wet niet verzanden in mooie woorden op papier en in vrijblijvendheid. De mensen in de praktijk zijn intrinsiek gemotiveerd om er inhoud aan te geven. Laten wij hun die ruimte geven. Je oogst immers wat je zaait. Laten we daarom in onze gevangenissen vertrouwen en menselijkheid zaaien op de dorre bodem van zware misdrijven en dat geduldig water blijven geven. De oogst zal rijk zijn.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Recourt. Dan is het woord aan mevrouw Bezaan van de PVV, maar niet dan nadat het spreekgestoelte is gereinigd.
Mevrouw Bezaan (PVV):
Voorzitter, dank u wel. Het is vanavond al eerder gezegd: met dit wetsvoorstel wijzigt de duur van de detentie. Zo komt het wettelijk recht op voorwaardelijke invrijheidstelling na het uitzitten van twee derde van de vrijheidsstraf te vervallen. De voorwaardelijke invrijheidstelling wordt dan voor een periode van maximaal twee jaar verleend, terwijl het nu nog mogelijk is dat een opgelegde gevangenisstraf van achttien jaar voor een ernstig misdrijf wordt teruggebracht tot twaalf jaar.
Zoals mijn collega, de heer Markuszower van de PVV in de Tweede Kamer, al tijdens het debat over deze wet verwoordde, is dit wetsvoorstel slechts een piepklein stapje in de goede richting ten opzichte van de huidige wet. Want hoewel de termijn van vervroegde invrijheidstelling wordt beperkt tot twee jaar, is dat nog altijd twee jaar te veel, zeker als je in dat licht ziet dat een dader door de rechter is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van achttien jaar. Onvoorwaardelijk betekent: zonder voorwaarden. Twee jaar eerder vrijkomen op basis van de wet die nu voor ons ligt, is in onze optiek dan ook bizar, omdat het geen recht doet aan de bescherming van onze samenleving en evenmin recht doet aan de slachtoffers van het betreffende misdrijf of hun nabestaanden. En zo wordt het beloningssysteem van vervroegde invrijheidstelling ook voor de zware criminelen in stand gehouden. Waarom is de minister niet overgegaan tot het in zijn geheel laten uitzitten van de opgelegde onvoorwaardelijke gevangenisstraf? Welke motivatie ligt daaraan ten grondslag?
Ook deze nieuwe wet kan ertoe leiden dat rechters daarop gaan anticiperen door lagere vrijheidsstraffen op te leggen. Het is vanavond al eerder gezegd. Om die reden pleit mijn partij dan ook al jaren voor het opleggen van minimumstraffen. Iedereen, dader, slachtoffer, nabestaande en samenleving, weet dan waar hij of zij aan toe is. Daarmee maak je ook direct een einde aan de afspraken die binnen de rechterlijke macht en het OM zouden kunnen worden gemaakt over de hoogte van de op te leggen straf voor een bepaald misdrijf.
Met het invoeren van hogere minimumstraffen is het probleem van rechters en officieren van justitie, die mogelijk lagere straffen zullen opleggen dan wel eisen, opgelost en komt er ook een einde aan de volksverlakkerij. Een gemiddelde burger gaat er namelijk van uit dat een opgelegde gevangenisstraf in zijn geheel zal worden uitgezeten, maar in de praktijk is dat bij lange na niet het geval.
Voorzitter. Het is te triest voor woorden dat men met dit wetsvoorstel een veroordeelde crimineel beloont als hij zich goed gedraagt tijdens zijn gevangenschap. Welk afschuwelijk misdrijf hij of zij ook heeft gepleegd, bij goed gedrag wordt men beloond met een strafkorting van maar liefst twee jaar. De goede burger die zich altijd netjes gedraagt en niet met justitie in aanraking komt, wordt echter niet beloond. Zijn beloning zou eigenlijk moeten zijn dat een veroordeelde geen strafkorting krijgt. Hiermee wordt immers de goede burger langer beschermd en het leed van een slachtoffer enigszins verzacht.
Voorzitter. Hoewel in 2008 de Wet vervroegde invrijheidstelling is vervangen door de huidige Wet voorwaardelijke invrijheidstelling, waardoor er op papier een einde kwam aan het automatisme waarmee veroordeelden vrijkwamen na twee derde van hun gevangenisstraf, heeft de PVV destijds in de Tweede Kamer als enige fractie tegen dat wetsvoorstel gestemd. En nu? Na ongeveer twaalf jaar krijgen wij het gelijk aan onze zijde. De wet uit 2008 deugt niet en is aan vervanging toe. Daarmee zijn we er nog niet, omdat het nieuwe voorstel ook niet deugt, ondanks het feit — ik zei het al eerder - dat het een piepklein stapje in de goede richting is.
Voorzitter. Het moet afgelopen zijn met het toekennen van strafkortingen aan criminelen. Mijn partij roept dat al jaren en zal dat ook blijven roepen, tot het moment dat dit wettelijk geregeld is. Doel moet zijn om de maatschappij zo lang mogelijk veilig te houden en te beschermen. Ik praat hier niet over jongetjes die een brood stelen, maar over de zware jongens die er niet voor terugdeinzen een ander te verkrachten, te vermoorden of verschrikkelijke aanvallen en overvallen te verplegen. Een juiste en transparantie straftoemeting en uitvoering daarvan zijn waarop de burger en onze samenleving recht hebben.
Voorzitter. Ik heb in dat kader de volgende slotvragen aan de minister. Deelt de minister het standpunt van de PVV dat de burger en de samenleving recht hebben op een juiste en transparante strafmeting en uitvoering daarvan? Zo nee, zou de minister dat dan nader kunnen motiveren? Mocht de minister voornoemd standpunt van de PVV delen, hoe kan het dan dat de minister met een wetsvoorstel in deze vorm komt? Hoe is dat mogelijk?
Mijn laatste punt is dat ik van de minister graag een toezegging zou krijgen. Kan hij binnen een jaar na de eventuele inwerkingtreding van deze nieuwe wet met een onderbouwde rapportage komen waaruit blijkt of deze wet al dan niet heeft geleid tot lagere straffen?
Tot zover, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Bezaan. Dan is het woord aan mevrouw Bikker namens de fractie van de ChristenUnie.
Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Voorzitter. Laat ik beginnen met de prettige mededeling dat ik deze bijdrage mede namens de fractie van de SGP lever. U begrijpt: dat is mij een voorrecht.
De Wet straffen en beschermen die wij vandaag bespreken, ziet geheel op de tenuitvoerlegging van straffen. Het is een belangrijke taak van de overheid dat er recht gesproken wordt en tot uitvoering komt als er onrecht is geschied; dat er passend gestraft wordt en dat mensen vertrouwen kunnen hebben in de overheid, ook op dit punt. Dat draagt bij aan vertrouwen in de rechtsstaat. Straf is dus ook herstel; herstel van de rechtsorde.
Voor diezelfde rechtsorde is het van groot belang dat iemand niet opnieuw de fout in gaat. Van enkel opgesloten worden, zijn nog weinig mensen opgeknapt. De fractie van de ChristenUnie vindt het belangrijk dat ook gedetineerden een nieuw perspectief krijgen, zodat zij op het moment dat de straf voldaan is, daadwerkelijk de mogelijkheid hebben om de tweede kans op het leven te benutten.
Dat brengt mij meteen bij een belangrijk punt in deze wet. De persoonsgerichte aanpak die in de laatste jaren al was ingezet, krijgt een wettelijke basis. Daar ben ik blij mee, want helder is wel dat de meest effectieve gevangenisstraf er één is waarvan behandeling en begeleiding een belangrijk onderdeel zijn. Ik ondersteun die ingezette lijn dan ook van harte. Het is belangrijk dat DJI, reclassering en zorgexperts al vanaf het begin van de gevangenisstraf betrokken zijn en op dit punt aan de slag kunnen. Mijn waardering namens de fractie van de ChristenUnie voor die keuze.
De voornemens zijn goed. De eerste middelen voor een intensiever traject zijn vrijgemaakt en er draaien al verschillende pilots. Voorzitter, u voelt een maar aankomen, en dat klopt. Want op het punt van de uitvoerbaarheid heeft mijn fractie nog enkele serieuze vragen en zorgen waarover ik graag de minister hoor, en waarop ik hopelijk ook enkele toezeggingen krijg. Deze zien enerzijds op de positie en achtergrond van de gedetineerden, en anderzijds op de capaciteit en het gekwalificeerd zijn voor de nieuwe taken van het personeel in de gevangenissen. In dit wetsvoorstel wordt namelijk nog meer vastgelegd dat gedetineerden zelf ook verantwoordelijkheid nemen voor de invulling van hun straf, voor het verdienen van extra interne vrijheden en, meer naar het einde van de straf toe, ook meer externe vrijheden. De reclasseringsorganisaties hebben eerder ook onderstreept dat de huidige regelgeving die hierover gaat, te veel ziet op termijnen, op de fasen van detentie, in plaats van op gewenst gedrag en een risico-inschatting. Tegelijkertijd moeten we ook niet doen alsof een gedetineerde altijd wordt geleid door een rationele keuze. Ik denk dat de heer Recourt net dezelfde opmerking maakte. We hebben jaren van overheidsbeleid gehad waarin iedere burger werd benaderd als een rationeel kiezende burger. We weten inmiddels wel dat het lang niet altijd zo werkt. Sterker nog, de overheid probeert zich veel meer te verhouden tot de bevindingen van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid in het rapport Weten is nog geen doen. Mijn vraag aan de minister voor Rechtsbescherming is dan ook: geldt dit niet in versterkte mate voor gedetineerden? Hoe wordt voorkomen dat de persoonsgerichte aanpak niet vooral een succes is bij dat deel van de populatie dat er eigenlijk toch al het beste voorstond?
Ik heb hierbij de meeste zorg over de groep met een lichte verstandelijke beperking. We weten dat dit geen kleine groep is. Maar ik kijk ook naar de groep met een psychische stoornis of belemmering. De minister heeft uitgelegd dat dit al duidelijk kan worden tijdens de screening in de eerste weken van de gevangenisstraf en dat er dan een plan op maat komt: het D&R-plan. Maar als ik verder lees en zie wat er nu in de verschillende gevangenissen gebeurt, dan is dat dat het persoonlijk traject op veel plekken nog in ontwikkeling is, dat de invulling per penitentiaire inrichting nog verschilt en dat het stelsel vooral staat afgesteld op de gemiddelde gedetineerde.
Voorzitter. De eerste stap zetten we vandaag op papier. Dat is goed, maar het daadwerkelijke resultaat moet echt ontstaan in de praktijk. Om de groep lvb'ers ook beter uit de gevangenis te laten vertrekken dan dat ze er binnenkwam, is het belangrijk dat er goed geschoold personeel is dat zicht heeft op het verschil tussen onwil en onvermogen, zodat uit rapportages daadwerkelijk kan blijken dat iemand uit onvermogen niet aan de voorwaarden voldoet. Dat kan alleen gewaarborgd worden als de faciliteiten structureel op orde zijn. Ik wil de minister vragen om toe te lichten hoe hij dit ziet. Ik krijg namelijk de indruk dat degenen die hierbij echt een spilfunctie hebben, de casemanagers, nu al te weinig tijd hebben voor hun basistaak. Hoe kunnen zij dan energie en tijd vrijmaken voor de ingewikkeldere gedetineerden? En hoe worden zij daartoe opgeleid? Welke ruimte hebben zij, ook budgettair, om experts te betrekken?
Voorzitter. Het gaat hier om een complexe realiteit, waarbij pas na intensieve en kundige begeleiding effect te verwachten valt. Hoe realiseert de minister dat, in een veld waar de personeelstekorten groot zijn en het ziekteverzuim helaas hoog is? Is de klassieke gevangenbewaarder opgeleid om hierin ook een bijdrage te leveren? Er zal nog het nodige geïnvesteerd moeten worden in opleiding, tijd en ook financiën. Daarom vraag ik de minister om in zijn beantwoording ook nadrukkelijk stil te staan bij de financiering. En heb ik het goed begrepen dat juist op dit punt — reclassering-, zorg en vrijwilligersorganisaties vanaf het begin betrekken in de gevangenis — op dit moment pilots draaien, maar dat structurele inbedding in beleid en financiën moet volgen na 2021?
Voorzitter. Geen lelijk woord van mijn kant over pilots. Nee, maar wel de opmerking dat die alleen nut hebben als ze goed opgevolgd kunnen worden. Hoe waarborgt de minister dat dit in alle penitentiaire inrichtingen voldoende op orde is? Dit is een zwaarwegend punt voor de fractie van de ChristenUnie. Ik overweeg op dit punt een motie, zodat vanaf Prinsjesdag volgend jaar duidelijk is hoe dit daadwerkelijk geborgd wordt. Maar u weet het, het is een goed gebruik: wij luisteren eerst graag naar wat deze minister te bieden heeft. Ik heb daarnaast de motie-Drost/Van der Staaij uit de Tweede Kamer gezien over het betrekken van vrijwilligersorganisaties die goede expertise hebben opgebouwd bij het begeleiden en motiveren van gevangenen. Ik vraag de minister hoe het staat met de uitvoering van deze motie, en ook om de garantie dat deze organisaties niet een vrijwilligersverlengde worden van de DJI, maar dat zij juist vanuit hun eigen kracht en inspiratie het goede werk dat die vrijwilligers doen, invulling kunnen geven. Zet de minister ook in op toegang van deze expertise tot alle p.i.'s, naast de reclasseringsorganisaties?
Voorzitter. Een tweede belangrijk punt in het wetsvoorstel is de aanpassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling. Ook de ChristenUnie heeft zich bij gelegenheid erover uitgelaten dat een opgelegde straf moet worden uitgezeten en dat een voorwaardelijke invrijheidstelling na twee derde van de straf geen recht of automatisme moet zijn. Die lijn in het wetsvoorstel kunnen wij steunen. Maar ook op dit punt heb ik nog wel enkele vragen.
Er wordt voor gekozen om de voorwaardelijke invrijheidsstelling in te korten tot een derde van de straf, met een maximum van twee jaar. Dat betekent dat voor gedetineerden met een gevangenisstraf langer dan zes jaar de vi bekort wordt. Ik heb begrepen dat jaarlijks zo'n 100 tot 120 gedetineerden zo'n vrijheidsstraf krijgen opgelegd. In het nieuwe stelsel kan, in vervolg op de vervroegde invrijheidsstelling, een verlengde proeftijd worden opgelegd, die soms zelfs ongelimiteerd is, of die ten minste telkens opnieuw verlengd wordt — laten we het keurig benoemen. Maar wat nu als langgestraften geen verzoek tot vi indienen? De verlengde proeftijd en het toezicht zijn gekoppeld aan de voorlopige invrijheidsstelling. Deze gedetineerden zitten hun straf dan uit en keren onbegeleid in de samenleving terug. Dat de calculerende gedetineerde deze uitkomst kan kiezen, vind ik een ongewenste situatie. De minister heeft al verschillende keren geschreven dat hij verwacht dat dit mee zal vallen, maar waar deze verwachtingen exact op gebaseerd zijn, verneem ik heel graag. Verwachtingen alleen nemen een geconstateerd gat helaas niet weg.
De zorgen omtrent calculerend gedrag leven breed, van Openbaar Ministerie tot rechtsspraak, en ook de reclassering is hier helder over. Dat zijn alle partijen die weet hebben van de doelgroep waarover we hier spreken. Ook als we deze wet aannemen, zal het heus nog wel een poos duren voordat die schadelijke effecten zichtbaar zijn. Maar ten principale willen wij dit gat niet laten vallen. Ik vermoed de minister ook niet, maar ik hoor dan wel graag bevestigd hoe hij dat voorkomt.
Mevrouw Veldhoen (GroenLinks):
U heeft het over een gat dat kan vallen als een calculerende veroordeelde ervoor kiest om niet met vi te gaan. Maar ik sprak ook over een andere groep, namelijk over diegenen die het niet lukt om zover te komen dat zij met vi mogen. Want in de optiek van dit voorstel moet iemand zijn vrijheid eigenlijk steeds verdienen. Hoe ziet u het ten aanzien van die groep? De groep van de niet-willers, maar ook de niet-kunners komen op deze manier onbegeleid de samenleving weer in. Hoe ziet u dat?
Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Juist daarom maakte ik mijn vorige punt heel expliciet, bijvoorbeeld ten aanzien van die mensen met een licht verstandelijke beperking. Maar ik heb ook gezegd dat het een bredere groep is. Bij hen zit het juist niet vast op onwil, maar op onvermogen. Dan komt het aan op goede begeleiding en ook op goede gevolgtrekkingen over wat dat betekent voor iemands houding in de gevangenis. Ik zou de minister ook zeker — ik denk met u — willen vragen of dit betekent dat de beoordeling dan op een andere manier wordt bekeken. Want dan is duidelijk vastgesteld dat iemand andere vermogens heeft om invulling te geven aan zijn gevangenisstraf.
Mevrouw Veldhoen (GroenLinks):
Ik heb er ook op gewezen dat in een DJI de financiële middelen ontbreken, dat de formatie er eigenlijk te klein is en dat de opleidingen er niet helemaal op orde zijn. Dat alles maakt dat er bij mijn fractie een grote zorg is dat er te weinig aandacht wordt besteed aan de groep waar u zich ook zorgen over maakt. Wat moet de minister zeggen of wat moet de minister u bieden om ervoor te zorgen dat u zegt dat u tevreden bent en er wel vertrouwen in hebt?
Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Dank voor deze uitnodiging. Wij hebben samen, in de nadere ronde, bijna dezelfde vragen gesteld, natuurlijk met een andere toon, maar iedereen zag wel dat de inhoud en de bezorgdheid dezelfde waren. Mijn vraag van zojuist aan de minister ging hier dan ook precies over. Ik snap heel goed dat de minister zegt: ik wil eerst pilots draaien, zodat ik echt inzicht krijg in wat werkt, in wat niet werkt en in hoeveel mankracht en opgeschoolde mankracht dat kost. Dat vind ik prima. En dat er daarmee dan nu per inrichting nog een verschil is in hoe dat ingericht wordt, kan ik me voorstellen. Vandaar ook mijn vraag van net aan de minister om met voorstellen te komen om dat in de volgende ronde, voor de volgende begroting, structureel in te bedden — dat is dus niet de aanstaande begroting, maar die daarna. Dan hebben we inzicht in wat er nodig is. Dan weten we dus ook waar precies in geïnvesteerd moet worden. Maar als je een pilot start en als je met deze wetgeving start, dan zeg je a, en dan zul je ook b moeten zeggen. Dus ik hoop dat de minister mij daarop tegemoetkomt. Ik heb, bij hoge uitzondering, al aangekondigd dat ik een motie heb als het tegenzit. Maar die staat nog in potlood geschreven, want ik geef graag eerst de minister de kans om met zijn goede ideeën te komen.
De voorzitter:
Mevrouw Veldhoen, derde? Nee.
Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Ik hoop natuurlijk dat wij samen blijven optrekken in onze zoektocht naar hoe we juist ook voor deze groep van betekenis kunnen zijn.
Voorzitter. Ik moet even kijken waar ik gebleven was. Ik weet dat ik net naar een nieuw puntje ging.
Van verschillende kanten is bovendien bezwaar gemaakt tegen de periode van twee jaar. Voor de meeste gevangenen zal dat de termijn zijn die nodig is voor een geslaagde re-integratie. Voor mensen die langere tijd in de gevangenis zitten, blijkt dat in een aantal gevallen eigenlijk een langere periode nodig is. Het zijn er niet veel, maar het zijn er wel een paar. Kan de minister nog eens helder toelichten waarom de twee jaar echt voor iedereen altijd afdoende is? Of voelt hij met mij mee dat er gevallen denkbaar zijn — sterker nog: bekend zijn — voor wie een langere periode nodig is? En welk ventiel heeft hij dan om dat effectief vorm te geven?
Ik zou hem graag de volgende denkrichting willen meegeven. Ik hoor graag de reactie van de minister. Het gaat hier immers om een kleine groep van gedetineerden voor wie het bij alle experts binnen DJI en reclassering al ruim op tijd helder zal zijn dat de twee jaar niet voldoet. Dat is echt op tijd aan te zien komen. Is het dan niet mogelijk om voor deze kleine groep een toetsmoment in te bouwen waarop reclassering of andere experts binnen de penitentiaire inrichting een verzoek kunnen doen tot uitbreiding van de tijd die nodig is? Het gaat me niet om de exacte invulling van mijn voorstel. Het gaat me om de denkrichting om een klein ventiel te vinden voor die heel kleine groep voor wie net wat meer tijd nodig is om tot een passende invulling te komen.
Ik zou heel graag zien dat de minister dit laat onderzoeken. Opnieuw geldt dat het morgen niet geregeld hoeft te zijn, maar op termijn wel belangrijk is. Ik zou de minister ook willen vragen wat de effecten van de keuze zijn als hij het niet doet. Ik hoop dat hij op enig moment de Kamer wil informeren over een dergelijk onderzoek.
Voorzitter. In het huidige stelsel beslist de rechter over uitstel, afstel of herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling. In het voorliggende wetsvoorstel ligt die beslissingsbevoegdheid volledig bij het Openbaar Ministerie. Dat stuit toch wel op enig onbegrip in onze fractie. Slechts een marginaal toetsende rol rest voor de strafrechter. Welke overwegingen leiden voor de minister tot een verschuiving van die bevoegdheid? Hoe weegt hij het bezwaar van de rechterlijke macht en meerdere andere deskundigen nadien dat een beslissing over een herroeping van de vi in feite een beslissing tot vrijheidsbeneming is die in ons land is voorbehouden aan de rechter? De fractie van de ChristenUnie heeft nog niet helemaal scherp welke problemen in de competentieverdeling op dit moment de aanleiding vormen voor de voorgestelde verschuiving, maar wij horen het graag.
Voorzitter. Dan mijn derde punt: de terugkeer van ex-gedetineerden in de samenleving. Ook hierin zet het wetsvoorstel goede stappen door gemeenten vroegtijdig te betrekken. Er ligt bovendien al een bestuursakkoord dat hier invulling aan geeft. De handtekeningen van de gemeente, de reclasseringsorganisaties en van de minister staan eronder. Dat is goed, want dit is bij uitstek een gezamenlijke opgave. Ik heb in de gemeente Utrecht gezien dat het heel veel verschil maakt als een gemeente daadwerkelijk haar verantwoordelijkheid pakt en de reclassering en de vrijwilligersorganisaties goed betrekt, niet alleen voor de ex-gedetineerden, maar juist ook voor de samenleving. Het is dus goed dat gemeenten hun verantwoordelijkheid nemen. Ik heb wel de vraag hoe deze keer echt alle gemeenten betrokken raken. In eerdere rondes liep dat nog weleens mis en dan zie je dat het voor een ex-gedetineerde heel veel verschil maakt waar hij vandaan komt. Wat is de doelstelling van de minister op dit punt?
Datzelfde geldt ook voor de huisvestingsopgave. Wij weten dat dit in heel veel gemeentes gewoon ingewikkeld is. Ik dank de minister voor zijn toezegging in de schriftelijke beantwoording om hierover het gesprek aan te gaan met de minister van Binnenlandse Zaken en Wonen. Ik vraag hem op welke termijn hij hier resultaten van verwacht en om deze resultaten met deze Kamer te delen.
Voorzitter. Wie een handtekening zet, wekt verwachtingen. Dat weet de minister. Daarom zet hij zijn handtekening vast niet onder van alles. Hij deed dat wel onder dit bestuursakkoord. Bij het doornemen miste ik een financiële paragraaf. Daar ben ik eigenlijk wel benieuwd naar geraakt. Klopt dat? Welke verplichtingen vloeien hieruit voort voor het Rijk? Ik neem aan dat de handtekening van de minister in dit opzicht wel wat waard is. Daar hoor ik hem natuurlijk graag over.
Ten slotte is er van meerdere kanten gewezen op het overgangsrecht en de ongewenste effecten die dit heeft voor lopende strafzaken. Het is al eerder aangekondigd, maar mijn collega's De Blécourt en Dittrich zullen hierop goede dingen vragen. Dat weet ik al en ik sluit me er nu al bij aan.
Ik kom tot een afronding. U begrijpt dat ik dat mede namens de fractie van de SGP doe. Als het gaat om de uitvoering van straffen heeft de overheid een zware verantwoordelijkheid, met als doel herstel van de rechtsorde, bescherming van slachtofferbelangen en het voorkomen van recidive. De hoofdlijn van dit wetsvoorstel ziet mijn fractie daarom zeker als winst, maar op een aantal punten hebben wij onze zorgen. Ik zie daarom zeer uit naar de antwoorden van de minister.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Bikker. Dan is het woord aan de heer Rietkerk namens de fractie van het CDA.
De heer Rietkerk (CDA):
Dank u wel, voorzitter. De fractie van het CDA is blij met de behandeling van dit wetsvoorstel Wet straffen en beschermen, omdat naar ons idee daarmee de geloofwaardigheid en de legitimiteit van ons strafrecht worden gediend en daarmee ook het draagvlak hiervoor. Straffen dienen immers uiteindelijk te worden uitgezeten. Natuurlijk moet die tijd nuttig worden besteed; ik kom daar straks nog op terug. Maar een straf waarvan een derde vrijwel automatisch wordt kwijtgescholden en op de helft al wezenlijke vrijheden biedt, levert veel onbegrip op in onze samenleving.
Tegelijkertijd wordt met dit wetsvoorstel veel meer geregeld dan alleen die verkorting van de voorwaardelijke invrijheidstelling. Het wetsvoorstel is bijvoorbeeld niet gelijk aan het schrappen van de vervroegde invrijheidstelling. Die was er wel bij het opheffen van de verjaringstermijn van achttien jaar bij zeer ernstige delicten. Collega Dittrich en ik hebben daar in 2002 een initiatiefwetsvoorstel voor ingediend. Het initiatiefwetsvoorstel schrapt de verjaringstermijn voor delicten waarop levenslange gevangenisstraf is gesteld. Met dat voorstel is ervoor gezorgd dat verdachten van ernstige delicten bij meer bewijs na achttien jaar toch nog berecht en veroordeeld kunnen worden. De behandelprocedure van dat wetsvoorstel heeft daarentegen jaren geduurd. Het initiatiefwetsvoorstel, inmiddels Dittrich/Van Haersma Buma, is op 6 september 2005 in deze Kamer zonder stemming aangenomen.
Het CDA kan dus instemmen met de behandeling van het voorliggend wetsvoorstel. Het heeft er al even gelegen en de procedure is ook wat ons betreft lang genoeg geweest. Zoals gezegd, wordt er met dit wetsvoorstel meer geregeld dan alleen die verkorting van de voorwaardelijke invrijheidstelling. Want de periode van een veroordeelde gedetineerde wordt anders vormgegeven. Vanaf dag één wordt al waarde gehecht aan iemands gedrag. Mevrouw Bikker sprak over een gepersonaliseerde aanpak en daar sluit ik me bij aan. Een gedetineerde kan niet alleen meer activiteiten verdienen, maar ook vrijheden krijgen zoals verlof en uiteindelijk een voorwaardelijke invrijheidstelling. Goed gedrag wordt beloond en slecht gedrag heeft consequenties.
De praktijk leert ons nu dat mensen nauwelijks langer dan twee jaren worden gevolgd. Dat betekent dat de mensen die nu eerder in vrijheid worden of zijn gesteld, gewoon een soort strafkorting krijgen, waar niets effectiefs mee wordt gedaan. Dat vinden wij niet geloofwaardig. In dit wetsvoorstel krijg je een straf en voor een deel mag je werken aan terugkeer. Dat is ook goed. Dat laatste is namelijk een belangrijk onderdeel van deze wet. Vanaf dag één wordt er gekeken hoe je je gedraagt. Je stimuleert, met andere woorden, goed gedrag. Uiteindelijk willen we dat op het moment dat iemand naar buiten gaat er heel kritisch wordt gekeken naar hoe iemand zich gedraagt, en op een bepaald moment ben je daarmee klaar. Overigens kunnen de gevaarlijkste gedetineerden altijd nog levenslang toezicht krijgen. Dat is ook een stelling.
Dan ga ik even naar de positie van slachtoffers toe. Het is goed dat slachtoffers meer positie hebben gekregen in het wetsvoorstel, ook via het amendement-Van Toorenburg/Van Wijngaarden. De minister beschermt terecht minderjarigen, die niet hoeven te worden geconfronteerd met daders van ernstige zedendelicten bijvoorbeeld. Maar geldt hetzelfde niet expliciet ook voor de nabestaanden van geweldsslachtoffers? Voor hen zou wat ons betreft ook moeten gelden dat niemand in de buurt kan komen. Zijn er mogelijkheden via het bestuursrecht om via een verhuisplicht of in ieder geval een woonverbod de slachtoffers langer te laten beschermen, dus ook na de vervroegde invrijheidstelling, of om bijvoorbeeld een burgemeester via het bestuursrecht in uitzonderlijke gevallen bij ernstige gewelds- en zedendelicten te laten kijken of het iemand toch kan worden verboden dicht bij het slachtoffer neer te strijken, zoals ik dat noem? Kan de minister wellicht via bestuursrechtelijke en/of strafrechtelijke voorwaarden gekoppeld aan invrijheidstelling bekijken of dat een oplossing kan zijn? Onze fractie is geïnteresseerd in het antwoord.
Voorzitter. De fractie van het CDA is ingenomen met het feit dat de voorwaardelijke invrijheidstelling uiteindelijk korter en niet meer automatisch wordt gegeven. Natuurlijk hebben wij ook oog voor het rehabiliterende effect van een ruime voorwaardelijke invrijheidstelling en voor het feit dat iemand geleidelijk terug moet keren. Er zal wellicht een hele kleine groep zijn die zich nergens iets aan gelegen laat en die uiteindelijk altijd gevaarlijk zal blijven. Dat is het huidige stelsel zo, maar ook in het toekomstige stelsel. Hoe kunnen we dit voorkomen, vraag ik de minister.
Mevrouw Veldhoen (GroenLinks):
Ik ga nog even terug. U zegt dat twee jaar voldoende is voor begeleiding en re-integratie, maar tegelijkertijd zegt u dat voorkomen moet worden dat bijvoorbeeld een zedendelinquent nadien, na die twee jaar, zomaar ergens neer kan strijken. Maar dat is nou precies mogelijk met de huidige vi. Als iemand in dit geval bijvoorbeeld zes jaar vi heeft, dan kun je zes jaar lang iemand aan de leiband houden, voorwaarden stellen en zeggen: u mag daar niet wonen, u mag daar niet werken, u mag geen drugs gebruiken, u moet een dagbesteding hebben. Doet iemand dat niet, dan kan de vi worden herroepen en wordt iemand gewoon weer vastgezet. Dat middel was er dus al met de huidige wetgeving. Hoe ziet u dat in de toekomst? Dit komt juist te vervallen. Eigenlijk zegt u: moeten we het dan niet bij het oude houden? Of zie ik dat verkeerd?
De heer Rietkerk (CDA):
Ik heb een aantal vragen gesteld over de praktijk en de geloofwaardigheid van het huidige systeem met een soort strafkorting. U vraagt aan mij, via de voorzitter, hoe ik over die twee jaar denk. Daar kom ik straks nog op terug, want ik heb daar ook best een paar vragen over. Wij zullen uiteindelijk met het wetsvoorstel in de hand, mede op basis van de antwoorden van de minister, tot een afweging komen. U zult straks merken aan mijn vragen dat ik ook op dit punt een vraag zal stellen.
Mevrouw Veldhoen (GroenLinks):
Via de voorzitter — ik moet het nog leren — heb ik toch nog een vraag over de gedragsbeïnvloedende werking van de vi. Je kunt als reclassering iemand zes jaar lang als het ware aan een leiband houden. Als iemand niet luistert naar de reclassering, kun je iemand vastzetten en dat gebeurt ook in de praktijk. Vindt u dat een goed stelsel? Wat vindt u daarvan? Kunt u daar antwoord op geven?
De heer Rietkerk (CDA):
Ik heb net iets gezegd over de praktijk. We hebben ook in de stukken kunnen teruglezen wat de praktijk is. Ik kom straks nog terug op de praktijk. Als het gaat om woningbouwcorporaties, als het gaat om de reclassering en als het gaat om penitentiaire programma's van de Dienst Justitiële Inrichtingen, heb ik op dit moment ook een aantal bezwaren tegen het huidige stelsel, ook qua geloofwaardigheid. Wij zullen een afweging maken. Dit is wat ons betreft een stap vooruit; ik heb daar al een duiding aan gegeven. Maar wij hebben ook nog wel een paar kernvragen om tot een uiteindelijk oordeel te komen.
De voorzitter:
De derde, mevrouw Veldhoen.
Mevrouw Veldhoen (GroenLinks):
Maar goed, u wilt dat iemand aanwijzingen kan krijgen en moet opvolgen, bijvoorbeeld: je mag daar niet wonen, je mag daar niet werken. Ik constateer — het is aan u of u het daarmee eens bent — dat deze nieuwe wet, de Wet straffen en beschermen, een verslechtering oplevert ten opzichte van de situatie zoals die nu is.
De heer Rietkerk (CDA):
Op dit moment is het al zo — u kent de situaties — dat mensen wonen in de omgeving van slachtoffers, of het nou in Harderwijk is of in andere plaatsen. Je ziet dat het huidige stelsel, het huidige systeem gewoon niet werkt. En ik vraag dus in het verlengde van dit wetsvoorstel of de minister een paar antwoorden kan geven, omdat ik zorgen heb of het bestuursrechtelijk en ook strafrechtelijk nog wat instrumenten biedt, bijvoorbeeld voor een burgemeester. Die kan dat nu ook al, maar je ziet dat er dan op sommige plekken eerst wat moet gebeuren, dat dan de hele wijk in brand gaat, ook letterlijk en figuurlijk, en dat er dan alsnog wordt ingegrepen en iemand wordt verwijderd. Dat wil ik voorkomen, dus ik ben voor een preventieve maatregel via het bestuurs- of strafrecht.
Voorzitter. De regering onderbouwt de maximale twee jaar vervroegde invrijheidstelling onder andere met het gegeven dat de gemiddelde termijn van de vi-proeftijd anderhalf tot twee jaar duurt. Het zijn echter langgestraften — volgens mij is dat ook een vraag van mevrouw Veldhoen — met een gevangenisstraf van zes jaar of langer, die door de maximering van de termijn geraakt kunnen worden. Klopt het dat de gemiddelde termijn van de vi-proeftijd onder deze groep hoger ligt? En hoe beoordeelt de minister voor de groep langgestraften die maximale termijn van twee jaar?
Voorts vragen de leden van de CDA-fractie zich af op welke wijze langdurig verlof en/of verlof voor extramurale arbeid opgelegd wordt, en wat de gemiddelde duur van het verlof voor extramurale arbeid is. Het antwoord van de minister kan ons nog meer duidelijkheid geven, waardoor er minder behoefte bestaat aan een onbeperkte vi.
De leden van de CDA-fractie steunen de mogelijkheid dat bij ernstige gewelds- en zedenmisdrijven de proeftijd na de vi meerdere keren kan worden verlengd. En als de vi op twee jaar gemaximeerd wordt en de proeftijd na vi niet mogelijk is als er geen vi is opgelegd, ziet onze fractie het risico dat deze zwaargestraften waarschijnlijk kunnen afzien van vi. De regering merkt op dat dat niet vaak voorkomt, maar de vi -termijn is op dit moment ook nog niet op twee jaar gemaximeerd. De zwaargestraften die afzien van vi hebben dan geen vi en geen proeftijd na de vi, terwijl juist de zwaargestraften meer begeleiding nodig hebben bij de terugkeer in de maatschappij. Ook vorige fracties gingen daarop in.
Wat is volgens de minister in het licht hiervan het effect van het wetsvoorstel op de recidive onder deze groep zwaargestraften? En wat betekent dat dan vervolgens voor de reclassering, voor de woningbouwcorporaties en de betrokken gemeenten; met andere woorden, voor de ketenpartners? Op welke wijze kan de minister stimuleren in die gevallen het gedrag te verbeteren en herbeoordeling aan te vragen? Dit om uiteraard te voorkomen dat veroordeelden zonder vi en proeftijd weer vrijkomen, want dat is een gedeelde zorg.
Het CDA vraagt ook aandacht voor slachtoffers van ernstige delicten. Zouden rechters niet langere straffen opleggen in het kader van de proportionaliteit ten opzichte van de ernst van het delict, vanuit de verwachting dat de vi minder vaak zal voorkomen en minder lang duurt? Dit ligt een beetje in het verlengde van wat ik net vroeg. Dit zou het slachtofferbelang, dat we belangrijk vinden, en het recidiverisico — gedurende detentie kan er geen delict meer worden gepleegd — negatief kunnen beïnvloeden. Dan ontstaat er naar ons idee spanning op de uitgangspunten van dit wetsvoorstel. Mijn vraag aan de minister is: hoe ziet u die ontwikkeling?
Dan het Openbaar Ministerie. In de huidige cijfers uit de memorie van toelichting blijkt dat het OM niet altijd aan het juiste eind trekt. De percentages staan daar aangegeven: in 12% tot 24% wees de rechter een verzoek tot het achterwege blijven van de vi af, en 3% tot 8% van de vorderingen werden niet-ontvankelijk verklaard. Ook in het geval van herroeping zie je dat nog steeds: rond de 25% van de vorderingen wordt afgewezen. En de veroordeelde kan in het nieuwe stelsel bij de rechter een bezwaarschrift indienen tegen de beslissing van het Openbaar Ministerie om geen voorwaardelijke invrijheidstelling te verlenen of om de voorwaardelijke invrijheidstelling gedeeltelijk te herroepen. In het huidige systeem is er eerder in deze processen tussenkomst van de rechter of rechter-commissaris. De CDA-fractie heeft hier een aanvullende vraag over. Uit — ik kort het even af — het EVRM volgt dat alleen een rechter op grond van een wettelijke grondslag kan oordelen over vrijheidsontneming. In het geval van vi is er natuurlijk al geoordeeld door een rechter dat iemand wordt opgesloten. Maar onze fractie vraagt de regering een toelichting te geven, en of ze wel goed genoeg kan onderbouwen, ook hier in deze Kamer, dat het feit dat het OM in deze gevallen alleen beslist over het wel of niet verlenen en herroepen van de vi, een toets aan het EVRM kan doorstaan.
Dan kijken we verder naar de cijfers van het OM en dan zien we — ik gaf het al aan — dat bij bijna een kwart, zo'n 25%, een verkeerde inschatting wordt gemaakt. Kloppen die cijfers, vraag ik de minister. En als die cijfers kloppen, vraag ik de minister wat het kabinet in deze situatie doet. Neemt u daar genoegen mee of heeft u een taakstelling, een percentage, om dat fors naar beneden te brengen? Wat zijn de gedachten van de minister daarover? En als deze 25% van de gevallen ook in het nieuwe stelsel een trend blijft, dan zal 25% van de gevallen beslecht worden op basis van een verkeerde inschatting, zonder tussenkomst van de rechter. Pas na het indienen van een bezwaarschrift bij de rechter kan de veroordeelde zijn gelijk krijgen. En als je dan bedenkt dat de vi maar twee jaar duurt, vraagt de CDA-fractie zich af of dat wel voldoende toegang tot de rechter biedt.
Wanneer vervolgens een bezwaarschrift door de veroordeelde bij de rechter wordt ingediend, zal de rechter de beslissing van het OM marginaal toetsen; anderen hebben daar ook al over gesproken. De rechter zal dus geen geheel nieuwe afweging maken, maar enkel kijken of het OM tot een redelijke beslissing is gekomen. Hoe zit het dan op de momenten dat het OM op basis van verkeerde feiten tot een beslissing komt, vraag ik de minister. Verder sluit ik kortheidshalve aan bij de vragen van mevrouw Bikker. In de memorie van antwoord van 15 januari zie ik dat er hierover al wel vragen zijn gesteld. Ik dacht dat dat onder andere door de GroenLinksfractie en de ChristenUnie is gedaan. Het antwoord komt er kort gezegd op neer dat die waarborgen van het EVRM niet gelden, omdat de vi-regeling onderdeel is van de tenuitvoerlegging. Worden het EVRM en het EHRM niet te licht ingeschat? Kan de minister het feit dat het OM als enige beslist over bijvoorbeeld de herroeping nog een keer toelichten hier in dit debat?
Tot slot de keten en het overgangsrecht. De reclassering gaf aan dat in de uitvoering nu toch blijkt dat het levenslange toezicht ingewikkeld op te leggen is als iemand helemaal niet, zelfs geen dag, voorwaardelijk in vrijheid is gesteld. Als we met elkaar zeggen dat gevaarlijke mensen levenslang toezicht moeten hebben, moeten we kijken hoe we dat ook vorm kunnen geven in de uitvoering.
Het CDA vraagt aandacht voor de toedeling van taken aan de ketenpartners, bijvoorbeeld aan de gemeenten en de reclassering. Vanuit de praktijk hoor ik dat ex-gedetineerden toch vaak tussen wal en schip vallen of dreigen te vallen bij de dienstverlening. Niemand voelde zich daar echt verantwoordelijk voor. Kan de minister namens de regering toezeggen dat er wel voldoende middelen, kennis en kunde zullen zijn bij de Dienst Justitiële Inrichtingen, de gemeenten en ook de reclassering? En kan de minister ook een toezegging doen in lijn met de vragen van mevrouw Bikker over hoe hij naast pilots, die altijd nodig zijn, de duurzame ondersteuning daarvan ziet? Ook het CDA hecht aan een duidelijk antwoord van de minister op dit punt.
Voorzitter. Er zitten nogal een aantal bijzonderheden in het wetsvoorstel. We hebben het oude stelsel, dat al langer meeloopt, en straks het nieuwe stelsel. De CDA-fractie wil van de minister weten hoe hij ervoor zorgt dat het gevangeniswezen dit aankan en dat we dus penitentiaire programma's hebben die nog wel op de oude manier lopen en niet meer op de nieuwe manier. Hoe gaat de minister daarmee om?
Ook de overgang van het oude recht naar het nieuwe recht vraagt aandacht. Ik heb begrepen dat onder anderen meneer Dittrich en mevrouw De Blécourt daar ook op zullen ingaan. Wij sluiten ons kortheidshalve in ieder geval bij de vragen aan dit zij op dat punt zullen stellen. Onze fractie is het aangelegen dat de ketenpartners en zeker het gevangeniswezen de combinatie van het oude en het nieuwe stelsel kennen en herkennen en daar helder over kunnen communiceren, zowel naar binnen als naar buiten toe. Graag een toelichting op dit punt van de minister.
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Rietkerk. Dan is het woord aan mevrouw De Blécourt-Wouterse namens de fractie van de VVD.
Mevrouw De Blécourt-Wouterse (VVD):
Voorzitter. De Wet straffen en beschermen brengt volgens mijn fractie een aantal gewenste veranderingen. De VVD-fractie heeft echter ook een aantal kanttekeningen, om te beginnen bij de gewenste veranderingen. Ten eerste. Onder het huidige recht hoeven daders maar 66% van hun straf uit te zitten en daarna worden ze onder de wet automatisch in vrijheid gesteld. De periode van voorwaardelijke invrijheidstelling kan oplopen tot tien jaar en dat betekent tien jaar aftrek van de opgelegde straf. Als de wet wordt aangenomen, moeten daders met straffen van meer dan zes jaar onder het gewijzigde recht een veel groter deel van hun straf daadwerkelijk uitzitten. Dat doet beter recht aan het straffen en het doet beter recht aan vergelding.
Die 66% onder het huidige recht betekent overigens dat, als iemand een ernstiger misdrijf heeft gepleegd, hij of zij relatief sneller vrijkomt dan iemand die een minder ernstig misdrijf heeft gepleegd. Dat vindt de VVD-fractie een weeffout in de huidige wet. Als de Wet straffen en beschermen wordt aangenomen, dan wordt er bij gevangenisstraffen van langer dan zes jaar in plaats van procentueel nominaal gekort op de duur van de detentie en daarmee wordt die weeffout gerepareerd. De VVD-fractie vraagt de minister waarom er is gekozen voor maximaal twee jaar vi. Waarom niet korter? De gemiddelde proeftijd is immers anderhalf tot twee jaar. Waarom is er dan niet gekozen voor anderhalf jaar?
Ten tweede. Als de wet wordt aangenomen, dan moet een gedetineerde wettelijk vanaf de eerste dag in de gevangenis werken aan zijn voorbereiding op terugkeer naar de maatschappij, op basis van een persoonlijk detentie- en re-integratieplan. Verlofsoorten — kortdurend verlof, langdurend verlof of verlof voor extramurale arbeid — worden namelijk gekoppeld aan een concreet re-integratiedoel: het vinden van werk, het werken aan een stabiel gezinscontact of bijvoorbeeld het volgen van een opleiding. De gedetineerde wordt zelf vanaf de eerste dag in de gevangenis medeverantwoordelijk voor het werken aan een geslaagde terugkeer naar de maatschappij. Hij of zij begrijpt vanaf de eerste dag dat hij of zij moet meewerken aan een terugkeer naar die maatschappij.
Kort samengevat zou je kunnen zeggen dat de gedetineerde onder de gewijzigde wet vanaf dag één in de bak op basis van het D&R-plan aan de bak moet, om vrijheden binnen en buiten de gevangenis en uiteindelijk de vi als het ware te verdienen. De eigen verantwoordelijkheid van de gedetineerde speelt een grotere rol en dat spreekt mijn fractie aan. Bij die gedachte van de eigen verantwoordelijkheid past als onderdeel van het uitvoeren van het D&R-plan volgens de VVD-fractie een zelfevaluatie van de gedetineerde, en dan bij voorkeur een 360 gradenevaluatie, waarbij de gedetineerde zichzelf langs de benchmark van het plan legt en daarbij input vraagt aan bijvoorbeeld medegedetineerden of aan zijn of haar mentor. Mijn fractie wil de minister vragen hoe hij daartegen aankijkt.
Voorzitter. De VVD heeft een aantal vragen aan de minister omtrent dit D&R-plan en de eigen verantwoordelijkheid van de gedetineerde.
De heer Recourt (PvdA):
Ik hoor mevrouw De Blécourt de gedetineerde omschrijven als een soort ondernemer die in het zakenleven zit en die kritisch marktmechanismen op zijn eigen functioneren moet gaan toepassen. Maar realiseert mevrouw De Blécourt zich dat veel gedetineerden daar niet zo goed toe in staat zijn? Het zijn namelijk veelal mensen met een laag IQ — we hebben het allemaal gehoord — met psychische schade, met verslavingsproblematiek. Waarom wil de VVD principes uit het zakenleven toepassen op mensen die niet in het zakenleven zitten, maar die geresocialiseerd moeten worden?
Mevrouw De Blécourt-Wouterse (VVD):
Een hele goede vraag, dank u wel. Ik zou daar als volgt op willen reageren. Uiteindelijk moet de gedetineerde wel terug naar die maatschappij en moet hij of zij dus misschien ook wel terug naar het bedrijfsleven. Dan kan die goed oefenen. Bovendien hoort bij medeverantwoordelijkheid ook dat je naar jezelf kijkt, reflecteert en meewerkt aan dat plan. Dus op die manier dacht mijn fractie juist ook een sociale component toe te voegen, maar op al uw andere punten kom ik straks terug. Dus voorzitter, misschien mag ik vragen of meneer Recourt daarop wil wachten. Als dat niet afdoende blijkt, kan hij zijn vraag daarna alsnog stellen.
Voorzitter. De VVD heeft een aantal vragen aan de minister omtrent dit D&R-plan en de eigen verantwoordelijkheid van de gedetineerde. Hoe wordt geborgd dat dat D&R-plan zorgvuldig wordt opgesteld en nageleefd? Is daar voldoende menskracht voor? Hoe wordt geborgd dat er afstemming is tussen de verschillende gevangenisdirecteuren om te borgen dat er geen sprake is van willekeur en van te grote verschillen tussen de gedetineerden in de verschillende gevangenissen? Hoe wordt geborgd dat er, hoewel er sprake is van een persoonlijk plan, toch sprake zal zijn van gelijke gevallen die gelijk worden behandeld?
Voorzitter, de VVD vraagt de minister of het niet rechtmatiger en kostenefficiënter zou zijn om een landelijke commissie in te stellen die belast wordt met het opstellen van het persoonlijke D&R-plan in plaats van met multidisciplinair overleg en de directeur van de gevangenis.
Verder vindt mijn fractie het belangrijk dat verschillen worden gerespecteerd. In dat kader vragen wij de minister of daar rekening mee wordt gehouden door bijvoorbeeld het ingangsniveau af te zetten tegen het gewenste eindniveau in het persoonlijke D&R-plan.
De heer Dittrich (D66):
Een vraag over de landelijke commissie die u voorstelt. Het uitgangspunt van het wetsvoorstel is maatwerk leveren, dus om in een bepaalde inrichting met een concrete gedetineerde om tafel te gaan zitten. Als u dat landelijk gaat regelen, ontstaat er dan niet een enorme bureaucratie en vertraging? Ik neem aan dat de VVD het daar niet mee eens zal zijn.
Mevrouw De Blécourt-Wouterse (VVD):
Hele goede vraag. In de visie van de VVD zou dat landelijke punt toezicht kunnen houden dat gelijke gevallen gelijk worden behandeld. Je zou je bijvoorbeeld kunnen voorstellen dat de directeur met een gevangene zit en dat daar dan een toetsmoment is.
De heer Dittrich (D66):
Al die gevallen kunnen verschillen, en dan zal die landelijke commissie al die situaties moeten bekijken om te beoordelen of ze min of meer gelijk zijn. Dat is toch een enorme taakverzwaring, en wat lost dat nou precies op? Welk probleem lost dit op?
Mevrouw De Blécourt-Wouterse (VVD):
Het lost het probleem op dat je gelijke gevallen ongelijk gaat behandelen. Daar moet toch enige toets op zijn, die er nu niet is onder het plan.
Ik ga terug naar mijn tekst. In dat kader vragen wij de minister of er rekening mee wordt gehouden door bijvoorbeeld het ingangsniveau af te zetten tegen het gewenste eindniveau in het persoonlijk D&R-plan. De VVD-fractie vraagt de minister om dat laatste punt expliciet mee te nemen in de evaluatie van deze wet.
Voorzitter. Deze vraag houdt eveneens verband met het feit dat een deel van de gedetineerden niet mee kan komen — we hebben dat al van meer collega's gehoord — en dat een deel van de gedetineerden een verstandelijke beperking heeft. Het is goed dat eigen verantwoordelijkheid voorop staat, maar dan moet de gedetineerde wel voldoende doe-vermogen hebben om actief aan die eigen ontwikkeling te werken. Worden degenen die dat niet of niet genoeg hebben, eventueel begeleid en is daarvoor dan voldoende personele capaciteit? En is er aandacht voor het opbouwen van vertrouwen tussen bijvoorbeeld de mentor en de gedetineerde, om de gedetineerde zo daadwerkelijk te helpen met de uitvoering van het plan? Ik begreep van de belangenorganisatie voor gedetineerden Bonjo dat dat vertrouwen van groot belang is voor een gedetineerde voor een goede terugkeer naar de maatschappij.
Als de Wet straffen en beschermen wordt aangenomen, zal er geen automatische vi worden verleend. Vi zal worden verleend op basis van de individuele beoordelingen van de veroordeelde. Die beoordeling vindt plaats aan de hand van drie criteria, waaronder de belangen van slachtoffers en nabestaanden.
Mevrouw Veldhoen (GroenLinks):
Ik hoorde u al een paar keer zeggen dat er sprake was van automatische vi. Ik ga toch even het rapport van de Erasmus Universiteit citeren. Daar is een van de conclusies nou juist dat er vrees was dat er automatische toepassing zou zijn. Daar zeggen onderzoekers van dat die in zijn algemeenheid ongegrond is. Op basis van de veroordeelde beschikbare informatie, afkomstig van verschillende zijden wordt van geval tot geval beoordeeld of toepassing van vi aangewezen is, en zo ja, welke voorwaarden dienen te worden gesteld. Er is geen aanknopingspunt voor gevonden dat het afwijkt van de bedoeling van de wetgever. Er is dus nu ook al geen automatische vi. Kunt u daarop reageren? Want ik hoor het u een aantal malen zeggen.
Mevrouw De Blécourt-Wouterse (VVD):
Het is juist, alleen de wet biedt een automatische vi, maar die wordt in de praktijk niet in alle gevallen automatisch verleend. Dat is wat u zegt. De VVD-fractie vindt het juist zo mooi dat dit nu ook een wettelijke basis krijgt, aangekleed met het persoonlijke D&R-plan.
Mevrouw Veldhoen (GroenLinks):
Ja, u zegt dat het een soort codificatie is van de bestaande praktijk. Is dat wat mevrouw De Blécourt zegt, meneer de voorzitter?
Mevrouw De Blécourt-Wouterse (VVD):
Nou, dat zeg ik niet helemaal, want nu staat in de wet dat het automatisch is. Het OM moet dan om vi gaan vragen. Nu is het andersom en zal de gedetineerde de vi moeten verdienen, wat de VVD een mooi uitgangspunt vindt.
De voorzitter:
Mevrouw Veldhoen, derde.
Mevrouw Veldhoen (GroenLinks):
We zijn het met elkaar eens dat er nu wel een beslismoment is van het OM om de vi al dan niet te herroepen. Het is dus niet automatisch op dit moment, dus dit is wel een beslismoment. Zie ik dat goed?
Mevrouw De Blécourt-Wouterse (VVD):
Dat ziet u goed, alleen de wet zegt dat anders.
De voorzitter:
Vervolgt u uw betoog.
Mevrouw De Blécourt-Wouterse (VVD):
En de vi is nu een privilege en geen recht, om het nog even af te maken.
Voorzitter. De VVD heeft begrepen dat het standpunt van het slachtoffer voor de belangenafweging een rol speelt en de adviezen van de Dienst Justitiële Inrichtingen, de Reclassering en eventueel het adviescollege vi. Het OM is uiteindelijk daarvoor verantwoordelijk. De VVD vraagt de minister om toe te zeggen om specifiek deze belangenafweging mee te nemen in de evaluatie van deze wetgeving. De VVD vraagt om bij de evaluatie specifiek te kijken naar wat er precies is gedaan met die belangenafweging ten aanzien van de slachtoffers en nabestaanden en andere derden. De minister noemde kinderen en andere voorbeelden.
Voorzitter. De VVD-fractie heeft ook kanttekeningen bij de wet en heeft de volgende vragen. Als de wet wordt aangenomen, wordt de maximale vi-duur twee jaar. Omdat vanaf dag één wordt gewerkt aan de uitvoering van het persoonsgericht resocialisatieplan, lijkt die duur van maximaal twee jaar voldoende. Immers, al lang voordat die twee jaar vi ingaat, wordt er aan terugkeer naar de maatschappij gewerkt. De VVD-fractie zou de minister willen vragen om dit te bevestigen en zijn visie daarop te geven. De VVD-fractie vraagt of in de ons omringende landen wetgeving is waar een maximumduur voor vi geldt waaruit wij zouden kunnen opmaken dat twee jaar voldoende is in combinatie met dat persoonsgerichte plan.
Ten tweede. Als de wet wordt aangenomen, zou de calculerende gedetineerde ervoor kunnen kiezen om zich niet te gedragen of geen vi te accepteren. In dat geval zit hij of zij twee jaar langer in de gevangenis, maar loopt hij of zij niet het risico op een verlenging van de vi waarin hij of zij alsnog in de gaten wordt gehouden. Andere collega's gaven dit ook al aan. De minister heeft aangegeven dat hij op basis van ervaringen in het verleden dat risico erg klein acht. Mijn fractie vraagt de minister om dat verder toe te lichten.
Ten derde. Het OM zal onder de gewijzigde wet, mocht die worden aangenomen, in plaats van de rechter de beslissing nemen over het verlenen van de vi, de voorwaarde waaronder en de herroeping van de vi. De rechter heeft nog wel altijd het laatste woord als het gaat om de toetsing van de beslissing na een klacht van de gedetineerde. Het OM staat er, zo blijkt uit het consultatieadvies, positief tegenover. Het OM maakt wel het voorbehoud dat het OM nog in de gelegenheid wordt gesteld om z'n oordeel te geven over de vervaardigde impactanalyses en de daarbij behorende financiële voornemens. De VVD-fractie vraagt de minister wat hij van plan is te gaan doen met het voorbehoud dat het OM maakt. En de VVD-fractie vraagt de minister wat de status is van het verzoek en wat de consequenties ervan kunnen zijn. Acht de minister de beoogde datum van inwerkingtreding van de Wet straffen en beschermen in het kader van het verzoek van het OM realistisch? Als de voorwaarden waaronder de vi door het OM is opgelegd, niet worden nageleefd, kan het OM aanhouding van de gedetineerde bevelen en kan het OM over de herroeping van de vi beslissen. Onder het huidige recht vorderde het OM de schorsing van de vi en besliste de rechter-commissaris. De VVD ziet in de voorgestelde wijziging het risico van de slager die zijn eigen vlees keurt. Kan de minister daarop reflecteren?
De VVD heeft een vraag over het overgangsrecht. Daarop is al door een aantal collega's gewezen. De Wet straffen en beschermen geldt, als de wet wordt aangenomen, voor vonnissen en arresten die na inwerkingtreding van de wet worden uitgesproken. Mevrouw mr. Ficq en haar collega pleiten ervoor de wet te laten gelden voor feiten gepleegd na inwerkingtreding in plaats van voor vonnissen en arresten die na de inwerkingtreding worden uitgesproken. Wij begrijpen die oproep wel. Het voorkomt dat gedetineerden calculerend kunnen procederen en een nadeel kunnen ondervinden om in hoger beroep te gaan. Het recht op hoger beroep zou daarmee kunnen worden uitgehold. Tevens zou kunnen worden betoogd dat tijdens de wedstrijd de spelregels worden veranderd. De VVD vraagt de minister om zijn visie op het voorstel om de Wet straffen en beschermen te laten gelden voor feiten gepleegd na de inwerkingtreding van de wet.
Voorzitter. De VVD-fractie vindt het belangrijk dat langgestraften aan wie geen vi is verleend, adequaat worden voorbereid op hun terugkeer in de maatschappij. Via de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel, de GVM, artikel 38z, kan toezicht worden gehouden en kunnen die gedetineerden worden begeleid. Gebleken is echter dat de bekendheid van de GVM zou kunnen worden vergroot. Begin 2020 is door verschillende uitvoeringsorganisaties een voorstel opgeleverd hoe dat kan worden bewerkstelligd. De VVD-fractie zou de minister willen vragen of hij de VVD-fractie de toezegging kan doen dat hij de Eerste Kamer op de hoogte houdt van zijn gesprekken met de organisaties in de strafrechtketen over de toepassing van de GVM.
Voorzitter. Zo kom ik aan het einde van mijn eerste termijn. De VVD-fractie ziet met belangstelling uit naar de beantwoording van de vragen door de minister.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw De Blécourt. Dan is het woord aan de heer Janssen namens de fractie van de SP.
De heer Janssen (SP):
Voorzitter. Wat is dat toch bij die wetsvoorstellen — zoals de afgelopen jaren wel vaker gebeurd is — dat de naam blijkbaar daadkracht en stoerheid moet uitstralen? Straffen en beschermen: vooral straffen vooropstellen. Maar we spreken hier toch met de minister voor Rechtsbescherming? Beschermen wat beschermd moet worden, moet wat de SP betreft vooropstaan als doel en straffen kan daarbij een middel zijn om dat doel te bereiken. Wij vragen ons oprecht af: vanwaar toch steeds dat geveinsde stoer doen door ook in dit wetsvoorstel in naam het straffen weer voorop te stellen? Deelt de minister de mening van de SP-fractie dat beschermen het doel is en dat straffen daar een middel bij kan zijn?
Voorzitter. Recidive bestrijden is slachtoffers voorkomen. Dit adagium van de SP zal de minister bekend in de oren klinken: beschermen doet voorkomen. En misschien was dat ook wel een betere naam geweest voor dit wetsvoorstel: beschermen en voorkomen. Daar gaat het immers om. En wat naadloos aansluit bij het wetsvoorstel beschermen en voorkomen — zo noem ik het maar even voor mezelf — is het streven van de minister om vanaf dag één met gedetineerden aan re-integratie te gaan werken. Goed dat de minister van deze langgekoesterde en uitgesproken wens van de SP nu werk zegt te gaan maken. Ik denk dat de aangenomen moties en amendementen in de Tweede Kamer het wetsvoorstel aanzienlijk hebben kunnen verbeteren.
Over het punt van de moties wil ik nog wel opmerken dat de minister wat zuinig overkomt met de wijze van uitvoering van de aangenomen moties, getuige zijn brief van 18 december 2019 over de uitvoering van de aangenomen moties, terwijl die uitvoering juist zo cruciaal is. Laat ik er twee moties uitlichten en om een nadere toelichting vragen. Als eerste de motie van SP en GroenLinks, Van Nispen/Van den Berge, onder nr. 21. In die motie wordt gevraagd om jaarlijks te rapporteren over de voortgang inzake de genomen maatregelen ter verbetering van de re-integratie van gedetineerden en om daarbij — heel belangrijk — ook het draagvlak onder het personeel te betrekken.
Het antwoord van de minister is, ik citeer: "Aan dit verzoek voldoe ik door hierover te rapporteren in de jaarlijkse, voor de zomer te verzenden voortgangsrapportages over mijn visie op gevangenisstraffen en dit onderwerp mee te nemen in de onderzoekprogrammering van het WODC." Dat doet mij een beetje aan mijn bestuurderstijd denken.
Maar, zo zeg ik tegen de minister: in de motie wordt om feitelijke informatie uit de praktijk gevraagd en niet om de visie van de minister daarop. Dat kan een misverstand zijn, maar mijn vraag is toch of de minister de gevraagde informatie ook gaat leveren en dan ook op een duidelijke wijze, dus als een apart punt, duidelijk terug te vinden en voldoende feitelijk. Kan de minister toezeggen dat dit zo zal gaan gebeuren? Mijn volgende vraag is waar deze motie dan een plaats vindt in het onderzoeksprogramma van het WODC. Alleen de evaluatie na vijf jaar afwachten is wat ons betreft geen optie. Als er eerder ingegrepen moet worden, moet dat eerder kunnen.
Dan als tweede de motie van SP en CDA, de motie-Van Nispen/Van Toorenburg, onder nr. 23. In die motie wordt de regering opgeroepen erop toe te zien dat aan alle gedetineerden arbeid wordt aangeboden en dat arbeid in beginsel een wezenlijk deel uitmaakt van het dagprogramma, gelet op de voorgenomen wijziging van het recht op arbeid.
In reactie op de aangenomen motie zegt de minister dat in ieder p.i.-complex werk voorhanden is. Dat vind ik belangrijk, maar dan vraag ik een nadere duiding. Begrijp ik het goed dat de minister schrijft: in ieder p.i.-complex is werk voorhanden, zodat iedere gedetineerde ook arbeid kan verrichten? Dit behoudens op medische gronden of gedetineerden in arrestantenregime, zoals de minister zelf aangeeft. Dat gedetineerden moeten werken om weer een arbeidsritme te krijgen staat voor de SP buiten kijf. Zo gaat dat in de gewone wereld buiten ook, dus het is zaak dat dit goed geregeld is. Daarom graag een duidelijk antwoord van de minister op dit punt: op ieder p.i.-complex kan arbeid worden verricht.
Voorzitter. Dan kom ik bij een kort lijstje complimenten. Complimenten aan de minister voor de grondslag voor het delen van gegevens over de basisvoorwaarden huisvesting, inkomen en zorg; onmisbaar om iemand weer volledig deel te kunnen laten uitmaken van de samenleving. Ook de uitwisseling van gegevens in de keten tussen de penitentiaire inrichting, de gemeente en de reclassering ten behoeve van het opstellen van het detentie- en re-integratieplan is goed.
Dat geldt ook voor het uitwisselen van gegevens over een veroordeelde tussen de directeur van een inrichting, de minister, de gemeente, de reclassering, het OM en de politie, als het risico bestaat dat de veroordeelde opnieuw een ernstig gewelds- of zedendelict zal plegen. Als er een reëel risico bestaat, zijn de partijen zelfs verplicht om gegevens uit te wisselen, maar daarbij is het naar onze mening wel noodzakelijk om preventief te bezien of de praktijk zich ook daarnaar gaat richten en of we niet aan de hand van te betreuren incidenten weer moeten vaststellen dat het niet goed wordt nagekomen. Wat ons betreft is dat dus een kwestie van de put dempen voordat het kalf is verdronken en niet pas daarna. Hoe gaat de minister ervoor zorgen dat deze verplichting ook bij de hele keten bekend is, maar vooral ook dat deze zal worden nagekomen? Graag een reactie van de minister op dat punt.
Voorzitter. De mogelijkheid van de verhuisplicht als extra bijzondere voorwaarde voor voorwaardelijke invrijheidsstelling zal door veel slachtoffers en nabestaanden verwelkomd worden. Dat is ook goed zo. Ook het openhouden van de zeer beperkt beveiligde afdelingen is de goede keuze. Recidivecijfers van inrichtingen met een beperkt dan wel zeer beperkt beveiligingsniveau laten zien dat zij resultaten boeken. De SP is ook tevreden over de nota van wijziging, waardoor een gedetineerde na eerdere afwijzing toch zicht blijft houden op voorwaardelijke invrijheidsstelling en waardoor er met die stevige stok achter de deur, die we zo belangrijk vinden, dus toch gewerkt kan worden aan een zo geleidelijk mogelijke terugkeer in de samenleving met een aanpak die erop gericht is om recidive te bestrijden. Dat zeg ik nogmaals.
Voorzitter. De medewerkers in de gevangenissen als hoeksteen van de plannen van de minister; dat zou heel mooi zijn, maar dan moet dat geen papieren oplossing zijn. Dan moet er ook oprecht naar die medewerkers geluisterd worden. Medewerkers staan immers nu al onder grote tijdsdruk. En wat komt er dan terecht van die motiverende bejegening die de minister voor ogen staat? Hoe gaat de minister zorgen voor voldoende mensen, die in de praktijk ook voldoende tijd hebben? Deelt de minister de mening van de SP dat scholing daarbij een essentieel onderdeel is van het goed voorbereid zijn op de taak van die medewerkers? Zo ja, wil de minister hier dan nogmaals heel nadrukkelijk en duidelijk uitspreken dat daar ook in de roosters in de p.i.'s voldoende rekening mee moet worden gehouden en dat dit niet een ondergeschoven kindje is? Dat is cruciaal. Als we dat niet doen, spannen we het paard achter de wagen. De praktijk moet kloppen en niet alleen het verhaal op papier. Graag op dat punt een duidelijke uitspraak van de minister.
Voorzitter. Hoe gaat de minister in bredere zin zijn voornemens en de beloften die hij met dit wetsvoorstel doet, waarmaken? Hoe gaat hij dit alles structureel borgen? Is dit structureel geregeld? Dat geldt ook voor de belangrijke rol van de reclassering. Je neemt immers geen mensen aan op basis van incidenteel geld; dat hebben we inmiddels in de coronacrisis wel geleerd. Mevrouw Bikker vroeg daar namens de ChristenUnie en de SGP ook al naar. Ik kom daar straks nog even op terug.
Dit geldt ook voor de gemeenten: krijgt dit bij de gemeenten wel de aandacht, ook in financiële zin, die nodig is om dit wetsvoorstel in de praktijk te laten werken? Gemeenten geven nu als gevolg van de coronacrisis bij alle maatregelen die ze moeten nemen, al aan dat zij boven hun financiële mogelijkheden werken; die signalen bereiken ons iedere dag weer. Met alle respect, daar helpen ook de nu verdeelde paar honderd miljoen niet bij. En dan komt dit er nog bij. Hoe gaat de minister dit borgen? Ziet hij dit ook als een bedreiging voor het slagen van zijn voornemens bij dit wetsvoorstel? Hoe is dit bij het Openbaar Ministerie geregeld? Meer taken, meer geld? Of zelf oplossen met andere maatregelen? Graag een reactie. Kortom, hoe zorgt de minister ervoor dat wat achter de bureaus in Den Haag is bedacht en in de Kamers is besloten, ook werkelijkheid wordt?
Voorzitter. Over de voors en tegens van de voorwaardelijke invrijheidstelling is door de collega's al veel gezegd en gevraagd, ook buitengewoon kritisch. Zo spraken collega's Veldhoen en Recourt met name over de voorzienbare risico's dat het in de praktijk weleens onveiliger zou kunnen worden. Dat is waar alle partners ook op wijzen.
De SP ziet de voorwaardelijke invrijheidstelling nadrukkelijk als een onderdeel van de straf, en niet als een gunst of privilege aan de gedetineerde om onder voorwaarden in vrijheid gesteld te kunnen worden. De voorwaardelijke invrijheidstelling dient de veiligheid van ons allemaal. Maar experimenteren met zo'n cruciaal onderdeel van ons strafrecht, en daarbij de waarschuwingen van ketenpartners in de wind slaan, maakt dat de SP op dit moment grote twijfels heeft over dit deel van de wet in de praktijk. Bij het andere deel heb ik al mijn zorgen over de uitvoering geuit. Het is daarmee dat wij ons als SP-fractie grote zorgen maken over de uitvoerbaarheid van dit wetsvoorstel als geheel.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Janssen. Dan is het woord aan de heer Dittrich namens de fractie van D66.
De heer Dittrich (D66):
Voorzitter. De Amerikaanse schrijver Stephen King schreef in 1983 een boek dat later verfilmd werd als The Shawshank Redemption. Het is een met Oscars bekroonde klassieke gevangenisfilm. Het verhaal behandelt thema's als onderlinge relaties tussen gevangenen en bewakers, wreedheden achter de tralies en afstomping van mensen die lange jaren zijn opgesloten. In deze Amerikaanse gevangenis zegt de hoofdpersoon, Morgan Freeman, in de film op een gegeven moment: "Gevangenismuren hebben iets opmerkelijks. Eerst haat je ze, dan raak je aan ze gewend, en na lange tijd word je afhankelijk van ze."
Voorzitter. In 1974 en 1975 werkte ik samen met andere studenten in Columbus, Ohio, als vrijwilliger in een gevangenis voor langgestraften. Het beeld uit The Shawshank Redemption komt met mijn ervaringen overeen. Gevangenen waren jarenlang opgesloten zonder betekenisvolle activiteiten en zonder perspectief op een zinvol leven na ommekomst van de gevangenisstraf. Hoe anders is het Nederlandse gevangenissysteem, en hoeveel beter kan het gaan worden als de voorstellen die we vandaag bespreken in werking treden?
Uitgangpunt is maatwerk leveren aan gevangenen door een persoonlijke benadering, met als doel op een goede manier weer terug te keren in de samenleving. Die basisgedachte onderschrijft de fractie van D66. Een straf die is opgelegd, heeft een vergeldingselement, maar moet uiteraard ook zinvol zijn voor de samenleving en voor de gedetineerde. We weten dat het recidivepercentage ongeveer 50% is. Het is dus belangrijk dat de tijd in de gevangenis goed benut wordt. Hoe meer we investeren in maatwerk en persoonlijke aandacht voor de gedetineerde, hoe groter de kans dat er niet wordt gerecidiveerd.
In dit afrondende debat wil ik alleen nog op een aantal hoofdlijnen van het wetsvoorstel ingaan. Het eerste is de nadruk die komt te liggen op de eigen verantwoordelijkheid van de gedetineerde en zijn gedrag, want bij goed gedrag krijgt hij geleidelijk aan meer vrijheidsrechten; eerst binnen de muren en later daarbuiten. Die aanpak onderschrijft de fractie van D66, maar het staat of valt met hoe de functionarissen in het systeem met de gedetineerde werken, zoals ook al door anderen is gezegd. En dat zijn ontzettend veel functionarissen. Ik noem ze even heel snel: degenen die de screening en selectieprocedure bij binnenkomst doen, degenen die het intentie- en re-integratieplan met de gedetineerde opstellen, de casemanager, de mentor, de doorzorgfunctionaris, het re-integratiecentrum waarin ook ambtenaren van de gemeenten kunnen meedoen, de coördinatie nazorg, niet te vergeten de reclasseringsmedewerkers, en het Multidisciplinair Overleg. Ongetwijfeld heb ik dan nog wel wat functionarissen vergeten. Maar wat belangrijk is, is dat zij op een goede manier samenwerken binnen de gevangenismuren, maar ook met alle diensten daarbuiten waarmee de gedetineerde in een later stadium te maken krijgt.
We weten dat 30% van de executieve medewerkers niet beschikt over de juiste diploma's. Ik zou graag van de minister willen horen hoe het overleg met de ondernemingsraad over de herijking van de diploma's is afgelopen en hoe men omgaat met de interne doorgroei binnen de gevangenismuren. Er waren tientallen, zo niet honderden vacatures bij de Dienst Justitiële Inrichtingen. Ik zou graag van de minister willen horen hoe die nu worden opgevuld. Verwacht de minister dat het in het corona- en postcoronatijdperk gemakkelijker wordt om geschikte kandidaten te vinden? De vraag is ook hoe je personeel vasthoudt wanneer de economie — hopelijk — weer gaat aantrekken. Wordt bij het vervullen van de vacatures een diversiteits- en inclusiviteitsbeleid gevoerd? We weten dat het voor biculturele studenten moeilijk is om stageplekken te vinden. Is er een programma bij DJI om als overheidswerkgever stageplaatsen aan te bieden en op grote schaal en gestructureerd vrijwilligers in te zetten, zoals in het regeerakkoord is afgesproken?
De heer Cliteur (FvD):
Ik heb een korte vraag aan de heer Dittrich. Hij is enthousiast over de plannen die gepresenteerd worden. Hij zei snel iets over dat recidivecijfer van 50%. Wat vindt u zelf van die 50%? Vindt u dat onaanvaardbaar hoog? Wat is uw norm? Denkt u dat de nieuwe wet dat nog kan terugbrengen naar 40%, 30% of 20%? Kan de heer Dittrich ons daar iets over vertellen?
De heer Dittrich (D66):
Graag zelfs. Ik vind 50% te hoog; het moet naar beneden. Ik ga hier geen percentages noemen, maar ik denk dat dit wetsvoorstel met de instrumenten die het biedt en als het in de praktijk goed wordt uitgevoerd — daar kom ik verderop in mijn betoog nog op terug — wel degelijk kan helpen als je maatwerk biedt en als je de gedetineerde als het ware aan de hand kunt nemen en uiteindelijk ook buiten de gevangenismuren onder controle kunt houden via allerlei maatregelen.
De heer Cliteur (FvD):
U kunt ons dus eigenlijk niet zeggen wat uw norm is voor als het beter gaat? U heeft dus helemaal geen idee of het naar 30% of 20% kan gaan? Is dat helemaal een black box voor u?
De heer Dittrich (D66):
College Cliteur, ik kan allerlei percentages gaan noemen, maar daarvoor zou ik eigenlijk willen kijken hoe dit wetsvoorstel in de praktijk gaat uitpakken. Daar hebben we een evaluatie binnen vijf jaar voor. Ik hoop dat het aanmerkelijk naar beneden gaat, maar het zou een slag in de lucht zijn om vanuit deze zaal te zeggen dat het 30% moet worden. Want als het dat niet wordt, wat dan? We moeten gewoon zorgen dat dit wetsvoorstel, dat op papier op een aantal onderdelen goed in elkaar zit, handen en voeten krijgt.
De voorzitter:
Meneer Cliteur, uw derde interruptie.
De heer Cliteur (FvD):
Het is wel jammer dat dat optimisme zich helemaal niet vertaalt in toch iets van een percentage noemen. Ik begrijp wel dat we vanuit de Ridderzaal moeilijk kunnen voorspellen wat dat zal gaan worden, maar het is toch moeilijk te rijmen met het optimisme over de plannen als u eigenlijk niet weet hoe dat zal gaan uitpakken.
De heer Dittrich (D66):
Fijn dat u het optimisme zo onderstreept, want ik ben nu op het punt in het betoog aangekomen om iets minder optimistisch te zijn over de plannen. Misschien gaat dat u wel aanspreken, of niet?
Mevrouw Veldhoen (GroenLinks):
Ik sla ook aan op wat u zegt over het recidivecijfer. U zegt: 50% vind ik te hoog en — even in mijn woorden — ik heb er alle vertrouwen in dat het omlaag gaat met dit wetsvoorstel. Maar dat is juist precies niet wat de reclassering en de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming zeggen; zij vrezen dat dat niet het geval is en dat het er juist onveiliger van wordt. Waarop baseert u de verwachting dat het naar beneden zal gaan?
De heer Dittrich (D66):
Ik baseer die verwachting op de maatregelen die aangekondigd staan in het wetsvoorstel. Sommige zijn al in experimentvorm aan de gang, dus het is niet totaal iets nieuws. Ik denk daarvan dat het heel goed kan werken. Bovendien constateer ik dat een aantal van de brieven van de organisaties waar u ook aan refereert, geschreven zijn voordat het wetsvoorstel in de Tweede Kamer werd behandeld. Daarna is het wetsvoorstel met een aantal moties nog aangepast; collega Janssen noemde er een paar. Sommige van de brieven die we hier voor ons hebben liggen, zien toe op een wat oudere versie van het wetsvoorstel dan die wij nu bespreken in de Eerste Kamer.
Mevrouw Veldhoen (GroenLinks):
Dan wil ik toch aan u voorhouden dat ik deze week contact heb gehad met reclasseringsorganisaties en dat ik heb gevraagd hoe zij nu naar deze wet kijken. Daarbij werd gezegd: die twee jaar vinden wij nog steeds heel zorgelijk, gelet op de recidive.
De heer Dittrich (D66):
Ik begrijp dat u dat punt naar voren haalt. Ik ga daar straks ook nog wat over zeggen; zover ben ik nog niet. Maar die twee jaar bij de voorwaardelijke invrijheidsstelling is een van de punten waar ook de fractie van D66 zorgen over heeft.
De voorzitter:
Mevrouw Veldhoen? Dank u. Meneer Dittrich, vervolgt u uw betoog.
De heer Dittrich (D66):
Voorzitter. Ook het Openbaar Ministerie krijgt nieuwe taken. Mijn vraag is, en ik sluit daarmee aan bij voorgaande sprekers: is daar voldoende capaciteit en voldoende budget voor? Kan de minister ons dat allemaal hier nog eens vertellen vanavond, of morgen?
De vijf basisvoorwaarden voor een goede terugkeer in de samenleving staan centraal: identiteitsbewijs, werk, zorg, schuldhulpverlening en onderdak. Veel interventies zijn daarop gericht. Bij de voorbereiding op de behandeling van dit wetsvoorstel ben ik naar de Penitentiaire Inrichting Middelburg gegaan. Ik heb daar gesproken met het personeel en met de gevangenen, en ik constateer — ook dat is al door voorgaande sprekers gezegd — dat de gevangenispopulatie heel divers is. Er zijn mensen met een licht verstandelijke handicap, mensen met gedragsproblemen, mensen die laaggeletterd zijn, mensen die erg veel stress ervaren, mensen die een verslavingsproblematiek hebben. Er zijn gedetineerden die zich bij de gevangenisstraf neerleggen en het beste ervan proberen te maken, maar er zijn ook gedetineerden die helemaal niet mee willen werken. Kortom, er zijn erg veel verschillen. Daarom is dat maatwerk dus essentieel. Hoe ziet de minister de positie van al die groepen in de gevangenis die ik net even aanduidde? Want bij alle mogelijkheden die geboden worden, geldt ook hier dat weten niet altijd doen is. Hoe worden de interventies zo toegepast dat zij die op achterstand staan, kunnen profiteren van het voorgestelde systeem?
Voorzitter. Ik vond het, alle stukken doornemend, een beetje lastig om precies te achterhalen wat alle nadere regelingen en algemene maatregelen van bestuur zijn die nog gepresenteerd moeten worden. De minister kondigt heel veel aan in alle stukken. Ik noem even heel snel de maatregel die gegevensuitwisseling tussen de inrichting, de gemeente, de reclassering, de ggz en andere instanties regelt, maar ook de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting, de Rtvi. Dan is er nog het wegingskader van de slachtofferbelangen, dat zou in april van dit jaar klaar zijn. De risicoscreener zou ook in april 2020 klaar zijn. Er zou een evaluatie van het experiment met de doorzorgcoördinator worden gepresenteerd en ook allerlei uitkomsten van andere experimenten. Mijn vraag aan de minister in dit debat is: kunt u een overzicht geven van al die relevante regelingen die er nog aan komen en een tijdslijn met wanneer we die kunnen verwachten?
Voorzitter. Dan ga ik langste woord uitspreken dat ik ooit gezien heb: de gegevensbeschermingseffectbeoordelingsinformatie. Het is één woord. Het past niet op het scrabblebord, hebben wij geteld. Echt bizar. Maar goed, waar het om gaat is dat er in het dossier van de gedetineerde persoonlijke informatie komt te zitten, onder andere informatie van het slachtoffer. Ook het slachtoffer krijgt persoonlijke informatie van de gedetineerde in zijn of haar dossier. Ik heb de volgende vraag. Hoe kunnen we er zeker van zijn dat er met die persoonlijke gegevens prudent wordt omgegaan? Kan de minister ons verzekeren dat die gegevensuitwisseling in de praktijk goed zal verlopen? Wordt dit punt ook specifiek bij de evaluatie betrokken? Over de evaluatie gesproken: kan de minister nog eens aangeven welke onderwerpen er wat hem betreft in die evaluatie moeten worden meegenomen?
Dan kom ik bij het onderdeel van het wetsvoorstel dat voor de fractie van D66 het moeilijkste is: de voorwaardelijke invrijheidstelling en het overgangsrecht. Tot nu toe is het systeem dat een gedetineerde na het uitzitten van twee derde van zijn gevangenisstraf in aanmerking kan komen voor die voorwaardelijke invrijheidstelling. Maar in het wetsvoorstel gaat het roer om. De minister stelt voor dat de vi voortaan gemaximeerd wordt op twee jaar. Dat betekent, zoals al eerder naar voren is gebracht, dat bij gevangenisstraffen van zes jaar of meer er effectief sprake is van een strafverzwaring. Ik sluit me aan bij de kritische vragen van voorgaande sprekers over deze termijn van twee jaar, maar ik wil me in mijn spreektijd concentreren op het overgangsrecht uit artikel 4, lid 3. Daar staat in dat beslissingen van de rechtbank of het gerechtshof van voor de datum van inwerkingtreding van de wet hun gelding blijven houden onder het oude regime. Dat betekent dat elke rechterlijke beslissing na inwerkingtreding van de wet volgens het nieuwe overgangsrecht behandeld gaat worden, dus ook als de eerste uitspraak onder het oude regime is gedaan, maar men in hoger beroep is gegaan en er in hoger beroep onder het nieuwe regime een uitspraak komt.
Je krijgt dan een vreemde situatie. Iemand die bijvoorbeeld veroordeeld is tot achttien jaar celstraf, kan er rekening mee houden dat hij na twaalf jaar op vrije voeten zou kunnen komen. Maar iemand wiens zaak net na de inwerkingtreding is behandeld, kan, afhankelijk van zijn gedrag tijdens de detentie, pas na zestien jaar een vi tegemoetzien. Dat is een verschil van vier jaar. Dat kan mijns inziens — dat heb ik ook nagevraagd — tot onrust leiden in de gevangenis. Twee gedetineerden die veroordeeld zijn voor hetzelfde type delict kunnen op één gang zitten. Eentje kan net voor de inwerkingtreding zijn veroordeeld en eentje net na de inwerkingtreding. Dan zit er een enorm verschil in effectief uit te zitten gevangenisstraffen.
Het advocatenkantoor Ficq heeft de Eerste Kamer een brandbrief gestuurd op 27 mei. Daarin heeft het er nog op gewezen dat er extra problemen rond het voorgestelde overgangsrecht zijn wanneer de datum van de uitspraak beslissend is. Het kan voorkomen dat de uitspraak wordt uitgesteld om redenen waar de verdachte helemaal geen invloed op heeft. Bovendien kan een verdachte het door hem ingestelde hoger beroep niet meer intrekken nadat de zaak pro forma is behandeld. Als de uitspraak in hoger beroep na de valbijl van de invoeringsdatum valt, dan betekent dat zomaar qua detentiejaren een jarenlange gevangenisstraf langer dan die andere.
In de schriftelijke stukken heeft D66 hier al op gewezen. De regeling van het overgangsrecht kan de procespositie van de verdachte beïnvloeden. Zij kunnen, uit angst voor het zo veel langer moeten uitzitten van een gevangenisstraf, besluiten af te zien van hoger beroep. Maar dat is niet zoals het zou moeten zijn. Een dergelijke afgedwongen keuze om niet in hoger beroep te gaan lijkt in strijd met de waarborgen die een eerlijk proces in zich houden, zoals artikel 6 van het EVRM voorschrijft. Als dit onderdeel van de wet door zou gaan, in onverkorte vorm, dan voorzie ik procedures die uiteindelijk bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens beslecht gaan worden. Beter is het te voorkomen dat het zover gaat komen. De minister spreekt in de memorie van antwoord uit dat het waarschijnlijk niet zo'n vaart zal lopen en hij schat in dat veroordeelden niet naar het overgangsrecht kijken als zij moeten afwegen of ze in hoger beroep of in cassatie gaan. Maar waar is die inschatting op gebaseerd? In de strafrechtspraktijk hebben advocaten hele andere ervaringen. Dus graag een antwoord van de minister.
Wat is dan eigenlijk de oplossing? Advocatenkantoor Ficq stelt voor dat het uitgangspunt in artikel 4, lid 3 zou moeten zijn de datum waarop het bewezen verklaarde feit is begaan. Als het na inwerkingtreding is gepleegd, moet het nieuwe systeem gelden. Indien niet, dan dat van daarvoor. Het voorstel lijkt dus de charme van de eenvoud te hebben. Mijn fractie vindt dat een heel interessant voorstel. Wij denken dat het minder risicovol is in Europa bij het Europese Hof dan de datum van de uitspraak, zoals de minister voorstelt. Ook al komt dit type lange gevangenisstraffen niet zo veel voor — volgens de minister ongeveer 100 per jaar — toch vind ik dat we ons moeten inspannen om voor deze gedetineerden een adequate oplossing te bieden. Mijn vraag aan de minister: hoe ziet de minister dit? Wat kan hij doen om aan onze zorgen tegemoet te komen?
Dan een enkel woord over het Openbaar Ministerie, dat nu de bevoegdheid krijgt om over de vi te oordelen en niet meer de rechter. De fractie van D66 vindt dat niet echt voor de hand liggen. Wij denken dat rechters daar toch beter toe geëquipeerd zijn. Kan de minister nu nog eens aangeven waarom hij voor dit systeem heeft gekozen, dat de rechter buitensluit?
Ik ben bijna aan de afronding toe. Er is veel gesproken over de vraag hoe rechters nu gaan straffen. Ik weet uit eigen ervaring dat er rechters zijn die zeggen: we kijken wel degelijk naar wat er effectief uitkomt. Daar baseren ze dan de straf op die ze opleggen. Maar er zijn ook rechters die zeggen: "Ik trek me helemaal niks aan van het wettelijk systeem: ik kijk of het feit dat ten laste wordt gelegd, bewezen is. Is de verdachte strafbaar en schuldig en welke straf vind ik passend?" Hij laat verder buiten beschouwing wat in het wettelijk systeem geregeld is. Ik denk dat we zullen moeten afwachten hoe rechters zich gaan opstellen, maar mijn vraag aan de minister is: wil hij in overleg met de Raad voor de rechtspraak de vinger aan de pols houden en dit aspect in de evaluatie van de wet betrekken?
Helemaal tot slot, voorzitter. Ik begon met de film The Shawshank Redemption. Dat was een film uit Hollywood uit de jaren negentig, met een oververtegenwoordiging van zwarte mannen, die voor jaren achter slot en grendel waren weggestopt. Inmiddels zien we dat er veranderingen gloren door de aandacht die onder andere Black Lives Matter aan racisme in Amerika geeft. Het budget van de politie wordt in sommige Amerikaanse steden overgeheveld naar sociale projecten om bijvoorbeeld verslaving en werkloosheid tegen te gaan en voor schuldhulpverlening. Dat zijn allemaal onderwerpen waar we in Nederland continu aandacht aan moeten besteden.
In dit wetsvoorstel krijgen die onderwerpen ook de aandacht, om ervoor te zorgen dat iemand die een strafbaar feit heeft begaan en daarvoor gevangenisstraf heeft gekregen, bij de hand kan worden genomen en vanaf dag één al kan werken aan een behoorlijke terugkeer in de samenleving. Kortom, op papier klinkt veel van wat het wetsvoorstel regelt veelbelovend, maar ik spreek hier echt de hoop uit dat het in de praktijk ook zo uit gaat pakken.
Verder hoop ik dat de minister wil ingaan op de zorgen van de fractie van D66. Dan zullen wij in tweede termijn, zoals dat hoort, onze finale afweging maken of wij dit wetsvoorstel zullen steunen of niet.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Dittrich. Dan is ten slotte in deze termijn het woord aan de heer Otten namens de Fractie-Otten
De heer Otten (Fractie-Otten):
Dank, voorzitter. Vandaag behandelen we in de Eerste Kamer de Wet straffen en beschermen inzake wijziging van het Wetboek van Strafboek, onder andere over de voorwaardelijke invrijheidstelling, de vi. Deze aanpassing in het vi-regime komt voort uit het regeerakkoord Vertrouwen in de toekomst van het kabinet-Rutte III, waarin dit voornemen al meteen op pagina 5 uitgebreid wordt gememoreerd. Uitgangspunt van de wet is het automatisme van de strafkorting die vi in feite is uit de wet te halen. Nederland liep wat dit betreft ook uit de pas met ons omringende landen.
De fractie-GO is positief over het voornemen om te stoppen met het automatisch uitdelen van strafkortingen. Wel vragen we ons af of deze wet in de praktijk ook het gewenste resultaat gaat opleveren. Het is al gememoreerd door onder anderen de heer Dittrich. Ik heb de film waar hij het over had, ook een aantal keren gezien. Zeer aangrijpend inderdaad, maar het verschil met Amerika is natuurlijk wel dat er in Nederland per jaar slechts 100 straffen worden uitgedeeld van meer dan zes jaar. Dat is een andere orde van grootte dan in de Verenigde Staten, relatief gezien.
In de praktijk houden rechters bij het bepalen van de strafmaat natuurlijk ook rekening met het verschijnsel vi. Dat is ook al eerder gememoreerd door voorgaande sprekers. Onze fractie ziet dan ook het risico dat met name bij zware delicten zoals moord en doodslag, verkrachtingen, zware geweldsdelicten en terroristische delicten de rechtspraak door deze nieuwe wet in de praktijk misschien lagere straffen gaat uitdelen dan voorheen om als het ware te compenseren voor het aangescherpte vi-regime als gevolg van de nieuwe wet, zeker ook aangezien minimumstraffen ontbreken in het Nederlandse stelsel. Hoe denkt de minister, vraag ik via de voorzitter, dat dit verschijnsel zich in de rechtspraktijk gaat manifesteren?
Voorzitter. Bij het doorlezen van het regeerakkoord over de voornemens op het gebied van Justitie en Veiligheid viel mijn oog ook op de passage precies boven het voornemen van het kabinet om het vi-regime aan te passen. Ik citeer nu uit het regeerakkoord. Dit staat dus letterlijk precies boven het punt over vi: "De inzet van het kabinet is de aangiftebereidheid te vergroten, het ophelderingspercentage te verhogen en de doorlooptijden in te korten. Hiermee wordt beoogd dat misdaad ook daadwerkelijk wordt bestraft. Er komt een duidelijke visie op de toekomst van het gevangeniswezen, met een solide personeelsbeleid. Aan de gevangeniscapaciteit wordt zo min mogelijk getornd. Mocht sluiting onverhoopt nodig zijn, dan zullen de gevangenissen gelegen buiten de Randstad zoveel mogelijk worden ontzien." Einde citaat uit het regeerakkoord Vertrouwen in de toekomst. Dit klinkt als daadkrachtige taal die ons als GO aanspreekt. Dat zult u begrijpen, want ons motto is "realisme en daadkracht". Maar wat komt er in de praktijk nou precies terecht van deze ronkende slogans uit het regeerakkoord? Van de medewerkers van de Dienst Justitiële Inrichtingen vindt 90% dat de werkdruk sterk is toegenomen in 2019. Dit bleek onder andere uit een enquête van de FNV onder 1.400 DJI-medewerkers. Uit hetzelfde onderzoek bleek dat 80% de werkdruk "ongezond hoog" noemt. Dit leidt tot gevaarlijke situaties. Volgens mij is dat ook door een aantal vorige sprekers gememoreerd.
In 2019 heeft deze minister maar liefst vier inrichtingen in de jeugdgevangenissen gesloten, te weten Cadier en Keer in Limburg, Veenhuizen in Drenthe, Almere in Flevoland en Hoorn in Noord-Holland. Door de sluiting van deze jeugdgevangenissen is de bezetting in de resterende jeugdgevangenissen enorm toegenomen, tot soms wel 94% of meer, hetgeen tot een sterk toenemende werkdruk en onveilige situaties leidt. "Criminelen zijn in gevangenissen de baas door de bezuinigingen van Sander Dekker" zei de bekende misdaadjournalist John van den Heuvel onlangs dan ook op tv. "Tot grote ergernis van rechercheteams kunnen verdachten die tot dezelfde criminele netwerken behoren, wegens cellentekort niet van elkaar worden gescheiden. Dit soort groepen voelt zich oppermachtig. Bedreigingen en mishandelingen van bewaarders zijn het gevolg", aldus misdaadspecialist Van den Heuvel.
Voorzitter. Hoe valt dit opheffingsbeleid van de minister te rijmen met het aangescherpte vi-beleid? Als het vi-beleid wordt aangescherpt, zal dat natuurlijk — dat is in ieder geval de bedoeling van de wet — tot langere gevangenisstraffen leiden, want je krijgt minder automatisch korting. Er zullen dus meer daders langer in de gevangenissen verblijven. Die capaciteit wordt juist opgeheven. Zoals we weten en zoals we hebben gezien bij de corona, kun je wel beademingsapparatuur hebben op de ic, maar heb je ook personeel nodig. Er zijn nu dus veel problemen met het personeel. Ik wil dus graag van de minister horen hoe hij dit gaat aanpakken.
Voorzitter. Ik heb nog een aantal andere vragen aan de minister. Kan de minister ons de kwantitatieve onderbouwing geven van de bezettingsgraad van de nog resterende open zijnde gevangenissen? Want dit beleid heeft natuurlijk allerlei gevolgen voor de bezettingsgraad in de gevangenissen. Ik neem aan dat de minister goed over deze praktische gevolgen heeft nagedacht.
Een andere vraag die we aan de minister hebben, is hoe hij het elektronisch toezicht ziet als optie in het vi-regime en, concreet, hoeveel gevallen van elektronisch toezicht er op dit moment in Nederland zijn.
Voorzitter. Tot slot een punt dat onze speciale aandacht vereist, namelijk de mogelijkheid dat het daadwerkelijk uitbetalen van schadevergoeding door veroordeelde daders aan de slachtoffers een aspect is dat moet worden meegenomen in de mogelijkheid van vervroegde invrijheidsstelling. Dat is bijvoorbeeld in Frankrijk een gebruikelijk criterium voor de mogelijkheid van vi, zodat het slachtoffer de toegekende schadevergoeding daadwerkelijk ontvangt. Ziet de minister ook mogelijkheden om dit in het vi-regime in Nederland toe te passen?
Voorzitter. Wij zien de beantwoording door de minister met veel belangstelling tegemoet. Wij zien uit naar een interessante gedachtewisseling met de minister in dit debat.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Otten. Wenst een van de leden in de eerste termijn nog het woord? Dat is niet het geval. Dan schors ik de vergadering voor de nacht tot 16 juni 2020 om 09.15 uur.
De beraadslaging wordt geschorst.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-ek-20192020-31-3.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.