Vragen van de leden Swinkels en Bergkamp (beiden D66) aan de Minister van Veiligheid en Justitie over het spreekrecht van stieffamilie in het strafrecht (ingezonden 5 november 2015).

Antwoord van Minister Van der Steur (Veiligheid en Justitie) (ontvangen 17 december 2015) Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 728

Vraag 1

Heeft u kennisgenomen van de oproep van rechtbank Oost-Brabant om in geval van samengestelde gezinnen het spreekrecht ook toe te kennen aan niet-bloedverwanten?1

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2, 3 en 4

Deelt u de opvatting dat in samengestelde gezinnen veelal niet-bloedverwanten samenwonen op een wijze gelijkelijk aan bloedverwanten en een onderscheid tussen wel en geen bloedband voor het spreekrecht in onze samenleving niet langer recht doet aan de band die tussen een nabestaande en het slachtoffer kan bestaan?

Ziet u in het licht van artikel 8 EVRM (het recht op familieleven) ruimte om het spreekrecht ook toe te kennen aan diegenen die geen bloedverwantschap maar wel een gezinsleven hebben met het slachtoffer?

Bent u bereid de reikwijdte van het spreekrecht voor nabestaanden uit te breiden naar niet- bloedverwanten zodat het spreekrecht meer recht doet aan de feitelijke leefomstandigheden van personen?

Antwoord 2, 3 en 4

Ik hecht er aan op te merken dat in deze zaak nog geen onherroepelijke uitspraak is gedaan. Het past mij bovendien niet om een oordeel te geven over de juistheid van een rechterlijke (tussen) uitspraak in een individuele zaak.

Ik wil hierbij wel in het algemeen aantekenen dat, zoals ook is aangegeven bij de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel ter uitbreiding van de kring van spreekgerechtigden (Kamerstuk 33 176, nr. 5), het aan de rechter is om te beoordelen wie hij uit hoofde van zijn eigen verantwoordelijkheid voor de omvang en volledigheid van het onderzoek op de terechtzitting wenst te horen. De rechter kan deze bevoegdheid ambtshalve toepassen, en daaraan onmiddellijk uitvoering geven ten aanzien van personen die reeds ter terechtzitting aanwezig zijn. Dat geldt ook voor personen die om toelating tot het spreekrecht verzoeken, al dan niet nadat zij daartoe eerder hun wens schriftelijk of mondeling hebben laten blijken. Waar strikt genomen nabestaanden van slachtoffers van levensdelicten alleen spreekrecht hebben als zij bloedverwanten zijn van het slachtoffer, heeft de rechter dus de ruimte om in individuele casus spreekrecht toe te kennen aan nabestaanden van het slachtoffer zonder bloedverwantschap indien zij verzoeken om te spreken.

Uit artikel 8 EVRM kan de door vragenstellers gesuggereerde uitbreiding niet zelfstandig worden afgeleid. Aan de nationale wetgever wordt de vrijheid gelaten hiervoor al dan niet een wettelijke voorziening te treffen. Zoals aangegeven kan die wettelijke voorziening ook gelezen worden in de ruimte die de rechter nu al heeft in de vorm van de ambtshalve bevoegdheid om personen tot het spreekrecht toe te laten die daarom verzoeken.

Gelet op het voorgaande zie ik geen aanleiding om nu over te gaan tot het bevorderen van een verdere uitbreiding van de kring van spreekgerechtigden.

Vanuit het perspectief van de maatschappelijke context, waarbij in toenemende mate sprake is van samengestelde gezinnen, ben ik wel bereid deze kwestie te bezien in de context van de in 2017 uit te voeren evaluatie van de wet van 12 juli 2012, Stb 2012, 345 en het thans aanhangige wetsvoorstel ter uitbreiding van de omvang van het spreekrecht (Kamerstukken 34 082).

Naar boven