Vragen van de leden AgnesMulder en Omtzigt (beiden CDA) aan de Minister van Economische Zaken over de heropstart van de afvalwaterinjectie in Twente (ingezonden 7 september 2016).

Antwoord van Minister Kamp (Economische Zaken) (ontvangen 13 september 2016)

Vraag 1

Kunt u de vergunningen voor het transport en de injectie van afvalwater uit Drenthe in Twente aan de kamer doen toekomen?

Antwoord 1

Ja, deze vergunningen zal ik op korte termijn separaat naar uw Kamer sturen.

Vraag 2

Hoeveel kilo gevaarlijke stoffen mag de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) per dag maximaal injecteren en hoeveel injecteert zij op dit moment (per stof en kilogrammen per dag)?

Antwoord 2

Op basis van de verleende vergunningen is het NAM toegestaan voor de vier putten die zij opnieuw in gebruik wil nemen een maximale hoeveelheid van 8.800 m3 water per dag te injecteren. Hierin bevinden zich componenten die van nature in de diepe ondergrond voorkomen en mijnbouwhulpstoffen. Over de precieze samenstelling heb ik uw Kamer geïnformeerd met mijn brief van 29 april 2016 (Kamerstuk 32 849, nr. 72), waarbij in de bijlage een rapportage over 2015 is opgenomen. Ik verwacht dat de aard van de stoffen bij de hervatting van de injectie op hoofdlijnen gelijk zal zijn. Dit betekent dat ik verwacht dat de toegevoegde stoffen maximaal 200 mg/liter zullen bedragen, wat overeenkomt met maximaal circa 1.800 kg per dag aan toevoegingen. De toevoegingen in het water zijn in geconcentreerde vorm veelal geclassificeerd als gevaarlijke stof, echter de concentratie in het te injecteren water is dermate laag, dat het totale mengsel kan worden aangemerkt als «niet gevaarlijk» volgens de CLP-verordening. De toevoegingen zijn voornamelijk biocide, anti-corrosievloeistof, emulsiebreker, zwavelwaterstofbinder (voor een precieze opgave verwijs ik naar bovengenoemde brief van 29 april 2016).

Vraag 3

Wie is de juridische eigenaar van de stoffen wanneer zij in de bodem zijn geïnjecteerd?

Antwoord 3

Aangezien de stoffen worden geïnjecteerd in lege gasvelden die toebehoren aan NAM en NAM daarmee de feitelijke macht behoudt over deze stoffen, blijft NAM het bezit uitoefenen over deze stoffen. Zonder andersluidende afspraken, blijft NAM dus ook eigenaar van die stoffen nadat zij in de bodem zijn geïnjecteerd. Dit laat uiteraard de verantwoordelijkheid op grond van de Mijnbouwwet van degene die deze stoffen in de bodem injecteert, onverlet.

Vraag 4

Is er juridisch sprake van opslag of van lozing van de stoffen?

Antwoord 4

Juridisch gezien is sprake van het opslaan van stoffen in de zin van artikel 1, onderdeel i, van de Mijnbouwwet. Hier wordt onder het opslaan van stoffen onder meer verstaan het brengen of houden van stoffen op een diepte van meer dan 100 meter beneden de oppervlakte van de aardbodem. In het Activiteitenbesluit milieubeheer wordt onder lozen onder meer verstaan het brengen van het geproduceerde water of overige vloeistoffen op of in de bodem. Echter, in artikel 1.6, vijfde lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer is geregeld dat het Activiteitenbesluit milieubeheer niet van toepassing is op lozingen op of in de bodem waaraan regels zijn gesteld krachtens de Mijnbouwwet. Vandaar dat de regels van de Mijnbouwwet over het opslaan van stoffen van toepassing zijn.

Vraag 5

Wie is er aansprakelijk voor schade die in de toekomst veroorzaakt wordt door de geïnjecteerde stoffen?

Antwoord 5

De Mijnbouwwet beoogt te voorkomen dat er schade ontstaat, bijvoorbeeld door geïnjecteerde stoffen. Dit is onder meer vastgelegd in hoofdstuk 4 van de Mijnbouwwet, dat gaat over de zorg voor de goede uitvoering van de activiteiten. Mocht er in de toekomst echter toch schade ontstaan door de geïnjecteerde stoffen, dan gelden hiervoor de algemene regels van het aansprakelijkheidsrecht. Welke aansprakelijkheidsregel in zo’n geval van toepassing is, hangt onder andere af van de soort schade en de manier waarop de schade ontstaan is.

Vraag 6

Bent u ervan op de hoogte dat in het landelijke afvalverwerkingsplan 2 (2009–2021) de volgende passage staat in paragraaf 21.16.6 «Injecteren van afval in de diepe ondergrond»: «De voornaamste reden om een terugneembaarheidseis op te nemen is om in geval van lekkage ten gevolge van onvoorzien omstandigheden milieuschade te kunnen voorkomen. In de praktijk zullen geïnjecteerde stoffen in de ondergrond worden gemengd met de al aanwezige vloeistoffen en reacties aangaan met componenten uit de ondergrond. De terugneembaarheidseis richt zich dan ook op aanwezige (samengestelde) afvalstoffen in het compartiment en is niet gericht op het terugnemen van de oorspronkelijke geïnjecteerde afvalstoffen in onveranderde vorm»?

Antwoord 6

Ja, ik ben daarvan op de hoogte. Graag wijs ik erop dat dit uitgangspunt verderop in het landelijk afvalverwerkingsplan 2 (LAP-2) nader is uitgewerkt. Het afwegingskader waarmee een milieu hygiënische vergelijking wordt gemaakt tussen een bovengrondse verwerkingsroute en het injecteren van bodemvreemde stoffen in de diepe ondergrond is hier toegepast en door de Commissie voor de m.e.r. beoordeeld tijdens de MER-procedure die vooraf ging aan de oorspronkelijke vergunningverlening voor deze activiteit.

Vraag 7

Kunt u aangeven op welke wijze de stoffen, die onder 2 zijn opgesomd, te extraheren zijn in oorspronkelijke vorm of in samengestelde vorm?

Antwoord 7

De stoffen die zijn toegevoegd zijn nodig voor het proces of een technisch goede uitvoering van de injectie. De stoffen die niet nodig zijn voor een technisch goede uitvoering van de injectie, worden niet verwijderd, omdat die in een dermate lage concentratie aanwezig zijn dat het bij voorbaat technisch niet haalbaar is om dit verder af te scheiden.

Vraag 8

Is er ooit een schatting gemaakt van de kosten om de gevaarlijke stoffen weer uit de grond te halen? Zo ja, hoe hoog waren die kosten? Zo nee, wilt u dat alsnog doen, zodat er een eerlijke vergelijking ontstaat met andere verwerkingsopties?

Antwoord 8

Het is technisch niet mogelijk alleen de gevaarlijke stoffen te verwijderen. Dat zou betekenen dat alles weer uit de ondergrond gehaald zou moeten worden en daarna gescheiden zou moeten worden. Dan ligt het meer voor de hand dit te doen voordat het in de ondergrond gebracht wordt. NAM heeft destijds deze optie onderzocht in de milieueffectrapportage. In het kader van de zesjarige evaluatie wordt de optie van bovengrondse verwerking van het productiewater opnieuw onderzocht. De uitkomsten daarvan zullen dit najaar beschikbaar komen en zal ik uw Kamer toesturen.

Vraag 9

Kunt u aangeven op welke wijze uitvoering is gegeven door de NAM aan de eis dat «voordat injectie van formatiewater mag plaatsvinden dient aan het bevoegd gezag te worden aangetoond dat redelijkerwijs is geprobeerd het gehalte aan hulpstoffen in de te injecteren stroom te minimaliseren.»? (paragraaf 21.16.7 van het LAP-2)?

Antwoord 9

Veruit de hoogste concentratie aan mijnbouwhulpstoffen die wordt toegevoegd is corrosie-inhibitor. Dat die nodig was, blijkt onder andere uit het feit dat ondanks deze toevoeging de transportleiding lek is geraakt. De andere componenten die worden geïnjecteerd, zijn al grotendeels afgescheiden en voor 98,8 of 99,9% met de olie afgevoerd. Dat is de wijze waarop aan de minimalisatieverplichting gestalte is gegeven.

Vraag 10

Kunt u aangeven of de injectievloeistof volgens beschikking 2003/33/EG gevaarlijk is? Kunt u de precieze waarden aangeven en aangeven in welke subcategorie het afvalwater wordt geclassificeerd?

Antwoord 10

Hierover heb ik uw Kamer al geïnformeerd bij mijn brief van 29 april 2016 (Kamerstuk 32 849, nr. 72) en in de beantwoording van Kamervragen over dit onderwerp (Aanhangsel van de Handelingen nrs. 1684 en 2435). Beschikking 2003/33/EG is overigens niet van toepassing op de voorliggende situatie. De beschikking strekt ter uitvoering van een verplichting op grond van artikel 16 en bijlage II van Richtlijn 1999/31/EG van de Raad van 26 april 1999 betreffende het storten van afvalstoffen. Beschikking 2003/33/EG heeft betrekking op de aanvaarding van afvalstoffen op stortplaatsen. Blijkens de definitiebepalingen van genoemde richtlijn dient een stortplaats te worden onderscheiden van een ondergrondse opslag.

Vraag 11

Voldoet de injectie aan beschikking 2003/33/EG en aan alle andere relevante EU wetgeving over afval en mijnbouw? Zo nee, bent u dan bereid om de casus voor te leggen aan de Europese autoriteiten?

Antwoord 11

Zoals ik in de beantwoording van vraag 10 heb aangegeven, is beschikking 2003/33/EG niet van toepassing op ondergrondse opslag.

Vraag 12 en 13

Kunt u toelichten of de formatie waarin geïnjecteerd wordt technisch vergelijkbaar is met de formatie waaruit het water afkomstig is?

Kunt u toelichten of de formatie waarin geïnjecteerd wordt geologisch vergelijkbaar is met de formatie waaruit het water afkomstig is?

Antwoord 12 en 13

Ik heb Deltares gevraagd om mij te adviseren over de toegepaste afwegingsmethodiek in het kader van het LAP. In dat kader is ook specifiek naar het gestelde in de vragen 12 en 13 gekeken en ik verwijs daarom naar deze rapportage (zie bijlage)1.

Vraag 14

Wanneer stuurt u het advies van de commissie voor de milieu effect rapportage (m.e.r.) over de verwerking van het afvalwater en de second opinion van Deltares naar de Kamer?

Antwoord 14

De bedoelde rapporten zijn als bijlagen bij deze brief gevoegd2.

Vraag 15

Zijn er nieuwe feiten aan het licht gekomen uit de onderzoeken in de Verenigde Staten naar afvalwaterinjectie en seismiciteit?

Antwoord 15

De afgelopen jaren zijn er vele nieuwe inzichten verworven met betrekking tot de grootschalige waterinjectie in de Verenigde Staten. Daarbij is ook duidelijk geworden dat er wezenlijke verschillen bestaan tussen injectie in een watervoerende laag, waardoor de druk in deze watervoerende laag boven de originele druk uitkomt, en injectie in een leeggeproduceerd gasreservoir waar op het moment een veel lagere druk dan de originele druk heerst. NAM heeft op verzoek van Staatstoezicht op de Mijnen een «Seismic threat analysis» voor de injectie in de velden in Twente gemaakt, waarbij gebruik is gemaakt van alle kennis. Deze analyse is op verzoek van SodM gereviewd door experts van het USGS. De review wijst uit dat injectie in de velden in Twente van het oogpunt van seismiciteit veilig moet kunnen, maar dat stringente monitoring (met een detectiegrens van 0,5–1,0 op de schaal van Richter) operationeel moet zijn om vroegtijdig, onverwacht veranderingen in de condities van het reservoir te kunnen vaststellen en tijdig maatregelen te kunnen nemen. Dit netwerk is inmiddels geïnstalleerd en operationeel. Recente bevingen in de VS door grootschalige injectie hebben aan deze inzichten niets gewijzigd.

Vraag 16 en 17

Waarom heeft u de Kamer niet eerder geïnformeerd dan wanneer de NAM de heropstart aankondigde begin augustus, daar al veel eerder bekend was dat de evaluatie over de afvalwaterinjectie meer tijd zou vergen?

Kunt u toelichten waarom u niet beslist gelijktijdig over de evaluatie van de afvalwaterinjectie en de heropstart beslist gezien de grote maatschappelijke onrust?

Antwoord 16 en 17

In mijn brief aan uw Kamer van 17 augustus jl. (Kamerstuk 32 849, nr. 82) heb ik deze zaken geadresseerd.

Vraag 18

Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden en vóór de behandeling van deze kwestie in de Tweede Kamer?

Antwoord 18

Ja.


X Noot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

X Noot
2

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

Naar boven