Vragen van de leden Wolbert, Fokke en Oosenbrug (allen PvdA) aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de situatie dat niet elke gemeente een overlijdensakte van een doodgeboren baby aan de ouders verstrekt (ingezonden 24 februari 2016).

Antwoord van Minister Van der Steur (Veiligheid en Justitie) mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (ontvangen 25 april 2016). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 1941.

Vraag 1

Kent u het verhaal van mevrouw Schlikker die van de gemeente Amsterdam een overlijdensakte van haar doodgeboren baby heeft gekregen?1

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2

Wat vindt u van deze werkwijze van de gemeente Amsterdam?

Antwoord 2

De werkwijze van de gemeente Amsterdam, die in casu alsnog een akte van levenloos geboren kind heeft opgemaakt, past binnen de bestaande wettelijke regeling en sluit aan op de Officiële Mededeling die in 2006 hierover werd uitgebracht aan de ambtenaren van de burgerlijke stand door de Commissie van advies voor de zaken betreffende de burgerlijke staat en de nationaliteit. De Commissie raadde aan om voor levenloos geboren kinderen ongeacht de duur van de zwangerschap een akte van een levenloos geboren kind op te maken en dus ook voor kinderen geboren uit een zwangerschap met een kortere duur dan 24 weken. De desbetreffende Officiële Mededeling is destijds onder meer gepubliceerd in de Staatscourant2 en onlangs opnieuw onder de aandacht van de beroepsgroep van ambtenaren van de burgerlijke stand gebracht.

Vraag 3

Erkent u dat een kind een wettelijke erkenning krijgt door het wel in het bevolkingsregister op te nemen en vervolgens op de overlijdensakte de geboorte- en de overlijdensdatum te laten samenvallen?

Antwoord 3

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en ik kunnen ons goed voorstellen dat ouders vragen om (wettelijke) erkenning voor hun levenloos geboren kindje naast de al bestaande wettelijke erkenning in de vorm van een officiële akte van de burgerlijke stand. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is bereid de mogelijkheden te onderzoeken van registratie zowel binnen als buiten de BRP, inclusief de financiële, technische, juridische, internationale en privacyaspecten. Hij betrekt daarbij de wensen van de initiatiefneemsters van de petitie. Hij doet het onderzoek in overleg met mij. Over de uitkomst van dit onderzoek wordt uw Kamer voor de zomer geïnformeerd.

Vraag 4

Onderkent u, dat dit voor ouders van een doodgeboren kindje een belangrijke erkenning is van het feit dat het kindje heeft bestaan – en niet, zoals het BW zegt «geacht wordt nooit te hebben bestaan»?

Antwoord 4

Ik heb alle begrip voor het intense verdriet van ouders van wie een kind levenloos ter wereld is gekomen. De manier waarop mensen met een dergelijk verdriet omgaan is heel persoonlijk en zal voor iedereen verschillend zijn. Ik wil benadrukken dat de formulering in het BW er niet toe strekt om het bestaan van het kind te ontkennen, maar tot doel heeft om vast te stellen dat een levenloos geboren kind geen drager kan zijn van rechten en plichten en deze ook niet aan andere personen kan overdragen. In erkenning van het bestaan van het kind is voorzien door het opmaken van een officiële akte van de burgerlijke stand, de akte van levenloos geboren kind, waarin de voornaam of voornamen en de geslachtsnaam van het kind worden opgenomen alsmede plaats en – zo mogelijk – tijdstip van geboorte.

Ik zal bezien of een wijziging van de wettekst tot de mogelijkheden behoort. Gekeken wordt naar een formulering die meer recht doet aan de gevoelens van de ouders. Hiertoe is inmiddels het advies gevraagd van de Commissie van advies voor de zaken betreffende de burgerlijke staat en de nationaliteit.

Vraag 5

Erkent u, dat het voor het rouwproces van ouders belangrijk is dat erkenning van het bestaan van het kind vanzelfsprekend geregeld is?

Antwoord 5

De wijze waarop mensen rouwen om een dergelijk verlies is strikt persoonlijk. Een wijze van erkenning van het bestaan van het kind, die kan bijdragen aan het rouwproces, is voorzien in de vorm van een officiële akte van de burgerlijke stand. Zoals gemeld in de antwoorden op de vragen 3 en 4 zullen de mogelijkheden voor andere wijzen van erkenning worden onderzocht.

Vraag 6

Zouden andere gemeenten in Nederland deze werkwijze van Amsterdam zonder meer kunnen overnemen? Zo ja, wat weerhoudt ze mogelijk nog? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 6

Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, geeft de werkwijze van de gemeente Amsterdam uitvoering aan de Officiële Mededeling van de Commissie van advies voor de zaken betreffende de burgerlijke staat en de nationaliteit die aan alle ambtenaren van de burgerlijke stand is gericht. Alle gemeenten kunnen daarom ook overeenkomstig de werkwijze van Amsterdam handelen. De Officiële Mededeling is destijds breed bekend gemaakt. Ik heb contact opgenomen met de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken (NVVB) om dit nogmaals onder de aandacht van de beroepsgroep te brengen.

Vraag 7

Kunt en wilt u zelf een rol spelen in het bekend maken van de werkwijze van Amsterdam in de andere gemeenten?

Antwoord 7

Ik ondersteun de werkwijze van de gemeente Amsterdam. Zoals ik in het antwoord op vraag 6 aangaf, heb ik de werkwijze nogmaals onder de aandacht van de NVVB gebracht. Deze heeft op haar beurt door middel van een bericht op de website alle gemeenten op deze werkwijze attent gemaakt.

Vraag 8

Is het waar dat het niet vermelden van een doodgeboren kindje (vanaf 24 weken) in het geboorteregister in strijd is met het VN verdrag van de rechten van het kind?

Antwoord 8

In het kader van het VN verdrag voor de rechten van het kind is het van belang dat registratie van de geboorte van een kind plaatsvindt en dat het kind een naam krijgt. De regeling voor levenloos geboren kinderen sluit hierop aan. Er wordt een officiële akte in de vorm van een akte van levenloos geboren kind opgemaakt, waarin de voornaam of voornamen en de geslachtsnaam van het kind worden opgenomen, die bepalend zijn voor de identiteit van het kind.


X Noot
1

Parool, 20 februari 2016

X Noot
2

Staatscourant, Jaargang 2006, nr. 202

Naar boven