Aanhangsel van de Handelingen
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Nummer | Datum ontvangst |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2013-2014 | 2319 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Nummer | Datum ontvangst |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2013-2014 | 2319 |
Kent u het bericht «Pensioenen van Aon mogelijk naar België»?1
In hoeverre zijn De Nederlandsche Bank (DNB) en de Autoriteit Financiële Markten (AFM), de Nederlandse toezichthouders, betrokken bij het toezicht op pensioenregelingen die over de grens worden uitgevoerd?
In geval een pensioenregeling van een Nederlandse werkgever wordt uitgevoerd door een pensioenuitvoerder uit een andere lidstaat blijven, op grond van artikel 20 van de Europese Pensioenfondsenrichtlijn (Richtlijn 2003/41/EG), het Nederlandse sociaal- en arbeidsrecht en de in de Pensioenwet vervatte informatiebepalingen van toepassing op de uitvoering van de regeling. Dit houdt tevens in dat DNB en AFM verantwoordelijk blijven voor het toezicht op die toepasselijke bepalingen van Nederlands recht, als toegelicht in de artikelen 199 tot en met 202 van de Pensioenwet.
Hoe is gewaarborgd dat er, eventueel in overleg met de Belgische toezichthouder, voldoende rekening gehouden wordt met de belangen van de Nederlandse deelnemers, van welke generatie dan ook?
Specifiek ten aanzien van een mogelijke collectieve waardeoverdracht van pensioenrechten en -aanspraken naar een andere lidstaat heeft DNB aan mij aangegeven dat een collectieve waardeoverdracht van een Nederlands pensioenfonds naar een pensioenuitvoerder in een andere lidstaat in beginsel op dezelfde wijze door DNB wordt behandeld als een collectieve waardeoverdracht tussen twee pensioenfondsen in Nederland. DNB let er dus op dat aan de wettelijke eisen van onder meer artikel 84 van de Pensioenwet (dat onderdeel is van het toepasselijke Nederlandse sociaal en arbeidsrecht) wordt voldaan en dat de belangen van de bij de collectieve waardeoverdracht betrokken (gewezen) deelnemers en gepensioneerden op evenwichtige wijze door het bestuur van het Nederlandse pensioenfonds worden afgewogen. In het geval er sprake is van collectieve waardeoverdracht op grond van artikel 83 van de Pensioenwet, houdt de AFM er toezicht op dat deelnemers zijn geïnformeerd over het voornemen tot collectieve waardeoverdracht.
Het prudentieel toezicht op een Nederlandse pensioenregeling ondergebracht in België wordt uitgevoerd door de Belgische toezichthouder; de Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten (FSMA). Deze is bij de uitoefening van haar toezicht gebonden aan de bepalingen uit de Europese Pensioenfondsenrichtlijn. De pensioenregeling zal aan deze geharmoniseerde minimumeisen moeten voldoen. Voor grensoverschrijdende pensioenfondsen geldt overigens dat de pensioenverplichtingen ten alle tijden volledig gefinancierd dienen te zijn. Deze eis geldt niet voor nationale pensioenfondsen en kan dus feitelijk als zwaarder worden ervaren.
Zoals hiervoor aangegeven blijven het Nederlandse sociaal- en arbeidsrecht en de in de Pensioenwet vervatte informatiebepalingen van toepassing op de uitvoering van de pensioenregeling van een Nederlandse werkgever door een pensioeninstelling uit een andere lidstaat. Daarbij bepaalt artikel 2, dertiende lid, van de Pensioenwet welke bepalingen uit de Pensioenwet worden gerekend tot het toepasselijke Nederlandse recht.
Verder schrijft de Europese pensioenfondsenrichtlijn onder meer voor dat de activa worden belegd in het belang van de deelnemers en pensioengerechtigden en dat ook bij de waardering van verplichtingen de belangen van deelnemers en pensioengerechtigden worden beschermd. De richtlijn kent geen bepaling als artikel 105 Pensioenwet, dat Nederlandse pensioenfondsbesturen verplicht tot evenwichtige belangenafweging. Werkgevers, werknemers en deelnemers zouden dergelijke verschillen moeten onderkennen en meewegen bij de afweging om het pensioen eventueel buiten Nederland onder te brengen (zie ook volgende vraag).
In hoeverre hebben een ondernemingsraad en deelnemersraad inspraak bij een verhuizing van het pensioen naar het buitenland?
Op grond van artikel 23, vierde lid, van de Pensioenwet heeft een werkgever de instemming van de ondernemingsraad nodig voor een besluit om de pensioenovereenkomsten onder te brengen bij een pensioeninstelling in een andere lidstaat van de Europese Unie.
Op grond van het huidige artikel 111, tweede lid, van de Pensioenwet heeft de deelnemersraad een adviesrecht over elk voorgenomen besluit van het pensioenfonds tot:
a) gehele of gedeeltelijke overdracht van de verplichtingen van het pensioenfonds,
b) het wijzigen of beëindigen van een uitvoeringsovereenkomst,
c) liquidatie van het pensioenfonds.
Aangezien een verhuizing van het pensioen naar het buitenland altijd samen zal gaan met de elementen a en b en soms ook met c, kan de deelnemersraad in zo’n geval gebruik maken van zijn adviesrecht. Niet alle ondernemingspensioenfondsen hebben echter een deelnemersraad.
Vanaf 1 juli aanstaande vervalt overigens de deelnemersraad als gevolg van de wet versterking bestuur pensioenfondsen. Vanaf dat moment hebben alle pensioenfondsen ofwel een verantwoordingsorgaan ofwel een belanghebbendenorgaan. Het nieuwe verantwoordingsorgaan heeft een adviesrecht ten aanzien van de elementen a, b en c op grond van artikel 115a, derde lid, van de Pensioenwet. Het nieuwe belanghebbendenorgaan heeft op grond van artikel 115c van de Pensioenwet, een goedkeuringsrecht ten aanzien van de elementen a en c en een adviesrecht ten aanzien van b.
Werknemers en deelnemers zijn in verschillende rollen dus betrokken bij het voornemen tot het eventueel onderbrengen van het pensioen in het buitenland. Het is van groot belang dat zij goed letten op de gevolgen daarvan.
In hoeverre hebben Nederlandse deelnemers invloed op de statuten, het financieringsplan en de beheersovereenkomst die een Belgisch Organisme voor de Financiering van Pensioenen (OFP) bij de Belgische toezichthouder deponeert? In hoeverre is de Nederlandse toezichthouder bij onder andere de inhoud hiervan betrokken?
De sociale partners hebben indirect invloed door middel van hun rol bij de totstandkoming van de pensioenovereenkomst. Zij zijn verantwoordelijk voor de inhoud van de pensioenregeling, die wordt vastgelegd in de pensioenovereenkomst. De OFP zal deze pensioenovereenkomst moeten uitvoeren en het is aan de Belgische toezichthouder om te beoordelen of de formele stukken van de OFP in overeenstemming zijn met de pensioenovereenkomst. De Nederlandse toezichthouder heeft bij deze beoordeling geen formele rol. De Nederlandse deelnemers hebben geen directe invloed op de stukken die een OFP opstelt ten behoeve van de uitvoering van een Nederlandse pensioenovereenkomst.
Klopt het dat een OFP zelf kan beslissen welke solidariteitsgraad wordt toegepast onder de aangesloten ondernemingen? Zo ja, hoe kunnen Nederlandse deelnemers hier invloed op uitoefenen?
Op grond van de Belgische wetgeving moet een OFP inderdaad bepalen welke solidariteitsgraad wordt toegepast onder zijn bijdragende ondernemingen. De regels inzake de omvang van de solidariteit moeten worden vastgelegd in de statuten of in een overeenkomst met de bijdragende onderneming(en), de zogenaamde beheersovereenkomst.
Het zal duidelijk zijn dat een Nederlandse regeling slechts zal worden uitgevoerd door een Belgische OFP wanneer met de Nederlandse bijdragende onderneming(en) vooraf overeenstemming wordt bereikt over de toepasselijke solidariteitsregeling. Daarbij is de Nederlandse werkgever gehouden aan de pensioenovereenkomst die tussen werkgever(s) en werknemers is overeengekomen.
Klopt het dat een OFP zijn eigen regels en berekeningsmethode mag bepalen voor de technische voorziening? Zo ja, hoe wordt voorkomen dat een OFP zich (te) rijk kan rekenen?
Een OFP is volgens de Belgische wetgeving verplicht de technische voorzieningen te waarderen op basis van een prudente actuariële waardering zowel inzake rentevoeten, als inzake biometrische gegevens, rekening houdend met alle verplichtingen overeenkomstig de uitgevoerde pensioenregeling. Dit bedrag moet voldoende zijn om de uitbetaling van reeds verschuldigde pensioenen en de reeds opgebouwde pensioenrechten van de aangeslotenen te waarborgen. De toegepaste economische en actuariële hypothesen moeten op voorzichtige wijze worden bepaald waarbij een redelijke marge voor negatieve afwijkingen in acht moet worden genomen en derhalve de duurzaamheid wordt verzekerd. De berekeningsbasis van de technische voorzieningen moet opgenomen worden in het financieringsplan dat overeengekomen wordt tussen het OFP en de bijdragende ondernemingen. Het is van belang om op te merken dat de Belgische waarderingsregels nadrukkelijk gekoppeld zijn aan de opgenomen bijstortingsverplichting van de werkgever.
Voor pensioenregelingen die voorzien in een hoogte van uitkeringen (vaste prestatie regelingen) mogen de technische voorzieningen in geen geval minder bedragen dan de verworven reserves zoals bepaald door de pensioenregeling met als minimum de verworven reserves zoals bepaald door de sociale of arbeidswetgeving die op de pensioenregeling van toepassing is. Bij de uitvoering van een Nederlandse vaste prestatie regeling door een OFP, zal de technische voorziening dus minstens moeten overeenstemmen met de overdrachtswaarde zoals bepaald volgens het Nederlandse standaardtarief. De FSMA, houdt toezicht op de naleving van deze vereisten.
In hoeverre zijn de zogenaamde sociale comités bij OFP’s te vergelijken met deelnemersraden of verantwoordingsorganen in Nederland?
Allereerst moet opgemerkt dat het niet verplicht is om een sociaal comité in te stellen bij een OFP. De Belgische wetgeving biedt de mogelijkheid een sociaal comité in te stellen, mits de oprichting en werking ervan het toezicht door de FSMA niet belemmeren. Sociale comités kunnen met name ingesteld worden om de uitvoering van de geldende bepalingen van sociaal en arbeidsrecht voor de uitvoering van een bepaalde grensoverschrijdende pensioenregeling te faciliteren. De betrokken partijen, waartoe in voorkomend geval ook de Nederlandse werkgever en deelnemers behoren, kunnen vrij beslissen over de oprichting, samenstelling, bevoegdheden en werking van een sociaal comité.
Zijn Nederlandse bedrijven gebonden aan de wettelijke bijstortverplichting in België als zij hun pensioenregeling daarheen verhuizen?
Belgische werkgevers hebben op grond van het Belgische sociaal en arbeidsrecht een resultaatsverbintenis ten aanzien van de nakoming van een Belgische pensioenregeling. Deze verplichting geldt echter niet voor Nederlandse werkgevers, aangezien zij niet onder het Belgische sociaal en arbeidsrecht vallen. Uiteraard is het wel mogelijk dat een Nederlandse werkgever zich vrijwillig contractueel garant stelt voor de nakoming van de met zijn werknemers overeengekomen pensioenregeling, ongeacht in welke lidstaat de pensioenregeling wordt uitgevoerd.
Mocht een Nederlandse werkgever zich echter niet garant stellen voor de nakoming van de pensioenregeling, dan zullen de verplichtingen niet volgens de gebruikelijk Belgische waarderingsregels berekend kunnen worden, aangezien deze nadrukkelijk gekoppeld zijn aan het bestaan van een werkgeversgarantie. Op dit moment is onduidelijk welke consequenties hieraan verbonden zullen worden. Er ligt op dit moment een andere casus voor waarin dit mogelijk aan de orde is en de Belgische toezichthouder studeert nog op de gevolgen. Een mogelijkheid zou zijn dat de Belgische toezichthouder in overleg met DNB in deze situatie eenzelfde mate van zekerheid voorschrijft als in Nederland geldt. De mogelijkheid bestaat echter ook dat er minder stringente eisen worden gesteld, aangezien de Europese Pensioenfondsenrichtlijn minimumbepalingen bevat. Wel is zoals eerder gezegd relevant dat voor grensoverschrijdende pensioenfondsen geldt dat de verplichtingen ten alle tijden volledig gefinancierd dienen te zijn.
Zoals eerder aangegeven is het belangrijk dat werknemers en deelnemers goed letten op, en kritische vragen stellen over, de gevolgen van een eventuele onderbrenging van de pensioenregeling in een andere lidstaat. Ook dit aspect zal daarin zorgvuldig moeten worden meegewogen.
Als een werknemer pensioen opbouwt bij een in België gevestigd pensioenfonds op basis van een pensioentoezegging door een Nederlandse werkgever ter zake van in Nederland verrichte arbeid, dan is het pensioen een Nederlandse bron van inkomen. Volgens de nationale wetgeving (Wet op de loonbelasting 1964 en Wet IB 2001) zijn de (in Nederland fiscaal gefaciliteerde) pensioenuitkeringen dan belast als inkomen uit werk en woning (box2. Dat is ook het geval als de genieter van de pensioenuitkeringen niet in Nederland woont (artikel 7, tweede lid, onderdeel b, Wet IB 2001). Bij personen die niet in Nederland wonen, kan op grond van een belastingverdrag de heffing over de pensioenuitkeringen zijn toegewezen aan het woonland. In het belastingverdrag met België is voor personen die in België wonen, de heffing over de fiscaal in Nederland gefaciliteerde pensioenuitkeringen ook aan Nederland als bronstaat toegewezen onder nadere voorwaarden.
De toewijzing in een belastingverdrag van de belastingheffing aan het woonland staat echter los van de vraag of het pensioen is opgebouwd bij een in Nederland of in België gevestigd pensioenfonds. Waar het pensioenfonds is gevestigd, is dus niet relevant.
Het in België gevestigde pensioenfonds is overigens op grond van de Wet op de loonbelasting 1964 verplicht de Nederlandse Belastingdienst over de uitkeringen inlichtingen te verschaffen. Verder is het Belgische pensioenfonds verplicht aansprakelijkheid te aanvaarden voor de invordering van de belasting die is verschuldigd in Nederland (artikel 19a, eerste lid, onderdeel f, Wet op de loonbelasting 1964 jo. artikel 19a, derde lid Wet LB, jo. artikel 10d Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20132014-2319.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.