Vragen van de leden Eijsink (PvdA), Van Dijk (SP) en Hachchi (D66), aan de minister van Defensie over drugshandel en diefstal bij DMO (ingezonden 3 februari 2011).

Antwoord van minister Hillen (Defensie) (ontvangen 8 maart 2011).

Vraag 1, 3, 4, 5 en 6

Kent u het artikel «Bij materieeltak van defensie is drugshandel en diefstal de norm»?

Is het waar dat de problemen bij DMO, waaronder het niet ingrijpen bij integriteitsschendingen en onderling wantrouwen, nog altijd voortduren? Zo ja, was u hier van op de hoogte? Welke nadere maatregelen worden er nu of op korte termijn genomen om de problemen alsnog op te lossen?

Op welke wijze zijn de aanbevelingen van de COID opgevolgd? Welke nadere stappen en maatregelen zijn er genomen ten aanzien van de gehele defensieorganisatie, en DMO in het bijzonder, naar aanleiding van de bevindingen van de COID inzake integriteitsschendingen bij DMO?

Zijn de medewerkers die betrokken waren bij de integriteitsschendingen, en die genoemd worden in de officiële en vertrouwelijke verklaringen over deze integriteitsschendingen, nog altijd werkzaam bij DMO? Zo niet, zijn zij nog werkzaam bij de defensieorganisatie? Welke maatregelen zijn er genomen tegen deze medewerkers van DMO?

Wat was de reactie tot op heden van de directeur DMO op alle afzonderlijke aanbevelingen (a t/m g) van de COID ten aanzien van de organisatie? Wat was de reactie tot op heden van de directeur DMO op alle afzonderlijke aanbevelingen (a t/m h) van de COID ten aanzien van het personeel?

Antwoord 1, 3, 4, 5 en 6

In de brief van 17 februari jl. (Kamerstuk 32 500 X, nr. 83 heb ik uiteengezet dat de Centrale Organisatie Integriteit Defensie (COID) in 2009 onderzoek heeft gedaan naar mogelijke integriteitschendingen bij een onderdeel van de Defensie Materieel Organisatie (DMO). Omdat de bewuste gedragingen niet konden worden toegerekend aan individuele medewerkers, hebben de bevindingen van de COID niet geleid tot personele maatregelen. Op grond van de bevindingen van de COID zijn wel maatregelen genomen om herhaling te voorkomen. De regels zijn aangescherpt, het personeel is geïnformeerd en de leiding ziet strenger toe op de naleving. De situatie bij het desbetreffende onderdeel van DMO is intussen verbeterd. Sinds het verschijnen van het COID-rapport zijn er enkele meldingen van integriteitschendingen gedaan. Naar aanleiding daarvan is onderzoek verricht en zijn er medewerkers berispt.

De directeur DMO heeft de aanbevelingen van de COID uitgevoerd. Bij het desbetreffende onderdeel is een nieuwe leidinggevende aangesteld. Voorts zijn met de medewerkers functioneringsgesprekken gevoerd waarin aandacht is besteed aan integriteit. Ook zijn onderdelen van de bedrijfsvoering aangepast waardoor het risico op integriteitschendingen is verkleind. Zo zijn de administratie en het materieelbeheer in afzonderlijke gebouwen ondergebracht. Voorts staat de COID leidinggevenden bij om integriteitsmeldingen op professionele wijze te onderzoeken. Van de negen betrokken medewerkers zijn er nog vijf werkzaam bij de DMO, terwijl drie elders bij Defensie werken.

Vraag 7

Is  het Openbaar Ministerie ooit geïnformeerd over mogelijke integriteitsschendingen bij DMO/RBO? Zo ja, wanneer?

Antwoord 7

Het tussentijdse en het eindrapport van de COID zijn midden 2009 door de directeur DMO aan het Openbaar Ministerie gestuurd.

Vraag 8

Is de Algemene Rekenkamer geïnformeerd over de integriteitonderzoeken van de COID bij DMO/RBO? Zo ja, wanneer?

Antwoord 8

Neen. Intussen heeft de Algemene Rekenkamer naar aanleiding van het artikel in de Volkskrant Defensie om informatie verzocht.

Vraag 9 t/m 13

Klopt het dat door het ontbreken van een stabiele leidinggevende factor, er door het personeel van DMO/RBO een «attractieve dienstverlening» wordt gehanteerd? Wat wordt verstaan onder «attractieve dienstverlening»?

Kunt u de conclusie van de COID onderschrijven dat «opportunistisch beheer van dienstvervoer bestaat en het materieel- en voorraadbeheer niet op orde is»? Wat wordt hier verstaan onder «opportunistisch beheer van dienstvervoer»? Is het waar, dat het materieel- en voorraadbeheer niet op orde is?

Kunt u de conclusie van de COID onderschrijven dat door opportunistisch beheer van dienstvervoer en het niet op orde zijn van materieel- en voorraadbeheer er een «risicovolle bedrijfsvoering» is ontstaan waarmee mogelijkheden worden geboden tot «onoorbaar gedrag»? Wat wordt hier verstaan onder «onoorbaar gedrag» en kunnen daarvan voorbeelden worden gegeven?

Deelt u de bevinding van de COID dat er sprake is van «een open winkel» bij Defensie? Welke elementen van de bedrijfsvoering hebben geleid tot het ontstaan van een «open winkel»? Van welke concrete integriteitsschendingen is in dit kader sprake geweest?

In hoeverre betreffen de al dan niet vermeende integriteitsschendingen uit de rapportages van de COID het ontvreemden van (onderdelen van) staatseigendommen, dan wel (onderdelen van) zaken die door de overheid geleased en/of in bruikleen zijn?

Antwoord 9 t/m 13

Zoals uiteengezet in het antwoord op de vragen 1 tot en met 6 zijn op grond van de bevindingen van de COID bij het desbetreffende onderdeel van DMO maatregelen getroffen om herhaling te voorkomen. Daardoor is het niet langer mogelijk dienstvervoer in te zetten voor andere dan de voorgeschreven doeleinden, dienstvoertuigen zonder autorisatie in te zetten en goederen zonder autorisatie aan voorraden te onttrekken. Ook kunnen er geen diensten meer worden verleend naar eigen inzicht en zonder toetsing aan (interne) procedures. Het feit dat de regelgeving en het toezicht voorheen tekortschoten, leverde risico’s voor de bedrijfsvoering op. Enige vermeende integriteitschendingen betroffen het ontvreemden van defensie-eigendommen.

De bevindingen van de COID over een klein dienstonderdeel van Defensie zijn niet van toepassing op de gehele defensieorganisatie. Defensie heeft de afgelopen jaren hoge prioriteit heeft gegeven aan integriteit. Als er tekortkomingen aan het licht komen zoals in het onderhavige geval, worden aanvullende maatregelen getroffen om herhaling te voorkomen.

Vraag 2

Kunt u de rapportage huishoudelijk onderzoek van 13 februari 2009 aangaande mogelijke integriteitsschendingen bij de Defensie Materieel Organisatie (DMO)/Ressort Bedrijfsondersteuning (RBO), die werd uitgevoerd door de Centrale Organisatie Integriteit Defensie (COID), naar de Kamer sturen?

Antwoord 2

Ik zal de Kamer het eindrapport van het huishoudelijk onderzoek personeelsvertrouwelijk ter beschikking stellen.3


X Noot
3

Ter vertrouwelijke inzage, alleen voor de leden, gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven