Vragen van het lid Van Haersma Buma (CDA) aan de minister van Justitie over de uitspraak van het gerechtshof in Den Haag inzake de beëindiging van de opvang in de vrijheidsbeperkende locatie in Ter Apel van een Angolese familie (ingezonden 28 juli 2010).

Antwoord van minister Hirsch Ballin (Justitie) (ontvangen 13 september 2010) Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 3090.

Vraag 1

Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van het Gerechtshof in Den Haag omtrent de beëindiging van de opvang van een Angolese familie?1

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2 en 4

Wat zijn de beleidsconsequenties van deze uitspraak?

Wat betekent deze uitspraak voor het Nederlandse asielbeleid in de gevallen waarin ouders niet meewerken aan terugkeer?

Antwoord 2 en 4

Het gaat hier om een tussenuitspraak. Het Gerechtshof heeft de Staat in de gelegenheid gesteld bij akte aan te geven welke maatregelen ten uitvoer zullen worden gebracht om te voorzien in passende huisvesting en voldoende financiële middelen voor de kosten van levensonderhoud en scholing (van de kinderen) in de situatie dat het Hof de Staat zou toestaan het desbetreffende gezin uit de vrijheidsbeperkende locatie (VBL) Ter Apel te verwijderen en of en hoe de Staat zich voorstelt dat te doen indien aan de moeder geen huisvesting en middelen van bestaan meer zullen worden verstrekt, alvorens tot een defintieve uitspraak te komen.

Inmiddels is op 31 augustus 2010 door de Staat in deze zaak de gevraagde akte als processtuk ingebracht waarin is aangegeven dat de Staat het eerder ingenomen standpunt handhaaft. In dit stuk is aangegeven dat het, nadat het onderdak in de VBL is beëindigd, mogelijk is dat de minderjarige kinderen door een maatregel van kinderbescherming opvang wordt geboden bij een pleeggezin of in een residentiële instelling. Dergelijke opvang kan aan deze kinderen ook worden geboden op vrijwillige basis. De ouder komt hier evenwel niet voor in aanmerking.

Naar aanleiding van de tussenuitspraak heb ik besloten vooralsnog opvang in reguliere asielzoekerscentra van gezinnen met minderjarige kinderen wier vertrek uit Nederland niet (onmiddellijk) kan worden geëffectueerd, niet te beëindigen. Ook wordt het onderdak van gezinnen met minderjarige kinderen die verblijven in de VBL voorlopig niet beëindigd. Voor deze gezinnen geldt onverkort dat zij onder toezicht van de Dienst Terugkeer en Vertrek moeten blijven werken aan hun vertrek uit Nederland.

Vraag 3

Hoe gaan andere Europese landen met deze problematiek om?

Antwoord 3

Bij verschillende Europese landen is nagevraagd of er opvang is geregeld voor gezinnen met minderjarige kinderen van wie het asielverzoek definitief is afgewezen, maar die weigeren het vertrek (tijdig) te realiseren. Hieruit komt het beeld naar voren dat in veel andere Europese landen voor deze gezinnen een vorm van onderdak beschikbaar blijft. De wijze waarop onderdak wordt geboden verschilt per land.

Een aantal landen, waaronder de Scandinavische landen, beëindigt de opvang van afgewezen asielzoekers in beginsel niet totdat het vertrek is gerealiseerd, dan wel een vergunning is verleend. Frankrijk en Zwitserland zijn voorbeelden van landen die de opvang wel beëindigen na een definitieve afwijzing van het asielverzoek, maar ook een vangnet bieden in de vorm van daklozenopvang of noodhulp, die in beginsel voor iedereen open staat, ongeacht de verblijfsstatus. Ook België beëindigt de opvang, maar biedt een vangnet specifiek voor gezinnen met minderjarige kinderen. In België kunnen gezinnen met minderjarige kinderen die in de illegaliteit verblijven een aanvraag indienen voor materiële hulp en huisvesting in een opvangcentrum indien de ouders hun onderhoudsplicht niet nakomen of niet in staat zijn die na te komen.


XNoot
1

www.rechtspraak.nl LJN:BN2164.

Naar boven