Aanhangsel van de Handelingen

Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden

2062

Vragen van de leden Teeven en Van Miltenburg (VVD) aan de ministers van Justitie en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de omvang van het verschoningsrecht voor medici (artikel 218 WvSv). (Ingezonden 6 februari 2009)

1

Hebt u kennisgenomen van het artikel over het beroep op het verschoningsrecht door GGZ-instelling Parnassia te Den Haag? Kloppen de feiten als omschreven in het artikel? Is er inderdaad een onderzoek naar levensdelicten van de politie Haaglanden stopgezet wegens gebrek aan informatie van GGZ-instelling Parnassia?1

2

Deelt u de mening dat in deze zaak twee maatschappelijke problemen met elkaar botsen, te weten recht op privacy van patiënten en het recht van de samenleving en slachtoffers op oplossing van een moordzaak?

2

Acht u het wenselijk dat bij de afweging tussen het medisch beroepsgeheim en het belang van het oplossen van levensdelicten in de samenleving het onderhavige stopzetten van een moordonderzoek het logische gevolg is? Is het denkbaar dat de instelling, binnen de nu geldende regels, tot een andere afweging was gekomen? Zo ja, op welke wijze? Is het noodzakelijk aanpassingen aan te brengen in de wet?

3

Bent u van mening dat de uitleg omtrent de omvang van het verschoningsrecht ex artikel 218 Wetboek van Strafvordering in deze zaak te beperkt is geweest? Was het nodig en wenselijk dat Parnassia zich in deze zaak beriep op het verschoningsrecht?

Toelichting:

Deze vragen dienen ter aanvulling op eerdere vragen terzake van het lid De Roon (PVV), ingezonden 6 februari (vraagnummer 2009Z02016/2080912320)

Antwoord

Antwoord van minister Hirsch Ballin (Justitie), mede namens de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (ontvangen 24 maart 2009) Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2008–2009, nr. 1767

1

Ik heb kennis genomen van het artikel. In tegenstelling tot hetgeen in het artikel staat vermeld, is er slechts bij een van de vier aangetroffen lichamen een vermoeden ontstaan dat er sprake was van een misdrijf. Tevens wordt in het artikel de suggestie gewekt dat de politie tijdens het opsporingsonderzoek een persoon als verdachte – in de juridische zin van het woord – is aangemerkt, hetgeen niet correct is. Ik verwijs voor een juiste uiteenzetting van de feiten naar mijn antwoorden op de vragen 2 en 3 van het lid De Roon over beperking van een moordonderzoek door het beroepsgeheim. Het onderzoek in deze zaak is stopgezet, omdat – ook na langdurig en intensief onderzoek – geen verdachte in beeld was gekomen. Het kan evenwel worden hervat als nieuwe omstandigheden daartoe aanleiding geven.

2 en 3

Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 4 van het lid De Roon.

4

Nee. Graag verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 4 van het lid De Roon.


XNoot
1

 De Telegraaf, 5 februari 2009: «Moordenaar ongrijpbaar».

Naar boven