32 826 Wijziging van de Wet op het financieel toezicht en enige andere wetten ter implementatie van richtlijn nr. 2009/110/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toegang tot, de uitoefening van en het prudentieel toezicht op de werkzaamheden van instellingen voor elektronisch geld, tot wijziging van de Richtlijnen 2005/60/EG en 2006/48/EG en tot intrekking van Richtlijn 2000/46/EG (PbEU L 267)

E NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 16 december 2011

De regering is de vaste commissie voor Financiën erkentelijk voor de aandacht die zij aan het onderhavige wetsvoorstel heeft geschonken en voor de door haar daarover gestelde vragen. Deze vragen worden hierna beantwoord, in de volgorde van het door de commissie uitgebrachte verslag.

De leden van de SP-fractie vragen de mening van de regering ten aanzien van het al dan niet definiëren van de term «geld» in de Wft en of de regering de opvatting van de leden van de SP-fractie deelt dat een dergelijke cruciale term uit de wet niets te raden zou moeten overlaten. Daarnaast vragen zij of de regering van mening is dat geld een ruilmiddel is en of de regering een heldere en volledige definitie van de term «geld» kan geven.

Met de leden van de SP-fractie ben ik van mening dat belangrijke begrippen uit een wet niets te raden moeten overlaten. De vragen van genoemde leden zijn dan ook aanleiding geweest om nader te bezien of het niet toch wenselijk zou zijn een omschrijving van het begrip geld in de Wft op te nemen. Ik heb daarbij met name gekeken naar wat in andere Nederlandse wetten gebruikelijk is. Gebleken is dat ook in andere wetten het begrip geld niet pleegt te worden gedefinieerd. Zelfs in een belangrijke wet als het Burgerlijk Wetboek heeft de wetgever het begrip geld kennelijk voldoende bepaald geacht en niet nader omschreven.1 Dit sluit aan bij mijn beleving dat het begrip geld, ook in de Wft, in redelijkheid niet te raden overlaat en om die reden niet behoeft te worden gedefinieerd. Ik vraag me bovendien af of het mogelijk is om een heldere en volledige definitie van geld te geven die recht doet aan alle facetten van wat in het maatschappelijk verkeer als geld wordt gezien, niet in de laatste plaats omdat mede van de context afhankelijk is of daarbij bijvoorbeeld wordt gedoeld op het rekenmiddel geld of de fysieke drager van een bepaalde geldswaarde. Een definitie zou al snel bepaalde facetten over het hoofd kunnen zien.

Wel ben ik het met de leden aan het woord eens dat het niet voor de hand ligt geld als een ruilmiddel bij ruilhandel aan te merken. Ik realiseer me dat ik in de memorie van antwoord, door naar de (abstracte) definitie uit de Van Dale te verwijzen, onbedoeld de suggestie van het tegendeel kan hebben gewekt.

De leden van de SP-fractie vragen voorts naar de verhouding tussen de vormgeving van de richtlijn en die van het wetsvoorstel ten aanzien van betaalmiddelen die limitatief kunnen worden gebruikt. Zij vragen vervolgens of de regering onderschrijft dat limitatief gebruikte betaalmiddelen uitgezonderd hadden moeten zijn van de definitie van elektronisch geld.

In reactie op de vragen van de leden van de SP-fractie op het punt van de definitie van elektronisch geld merk ik op dat een alternatief voor het beperken van de reikwijdte van de Wet op het financieel toezicht, ook had kunnen zijn het beperken van het begrip elektronisch geld. Voor deze laatste optie heeft de regering niet gekozen, omdat dit minder goed past in de systematiek van de Wet op het financieel toezicht. In de praktijk wordt echter hetzelfde resultaat bereikt. Immers, de Wet op het financieel toezicht geeft, net als de elektronischgeldrichtlijn, uitsluitend een kader met vergunningen en vrijstellingen voor elektronisch geld dat niet limitatief wordt uitgegeven. Dat zijn situaties die neigen naar de inzet van elektronisch geld als algemeen aanvaard betaalmiddel. Daar waar het betaalmiddel slechts limitatief kan worden ingezet, ofwel doordat er slechts één soort product of dienst met het betaalmiddel kan worden aangeschaft, ofwel omdat het alleen kan worden gebruikt in de winkels van de uitgever van het betaalmiddel, is het kader van de elektronischgeldrichtlijn of de Wet op het financieel toezicht niet van toepassing.

De leden van de SP-fractie verzoeken de regering in de Nota naar aanleiding van het verslag recht te doen aan hetgeen deze leden in het voorlopig verslag stelden ten aanzien van giraal geld en elektronisch geld.

Ik meende in de bedoelde vragen van de leden van de SP-fractie een parallel te lezen tussen elektronisch geld en giraal geld. Naar nu blijkt, was dat niet de juiste lezing. Ik vertrouw erop dat dit bij deze is rechtgezet.

Ik hoop hiermee de vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie afdoende te hebben beantwoord.

De minister van Financiën,

J. C. de Jager


X Noot
1

Behoudens gevallen waarin voor de toepassing van specifieke bepalingen een afwijkende definitie van het begrip geld wordt gehanteerd, vgl. artikel 7:51 BW.

Naar boven