32 826 Wijziging van de Wet op het financieel toezicht en enige andere wetten ter implementatie van richtlijn nr. 2009/110/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toegang tot, de uitoefening van en het prudentieel toezicht op de werkzaamheden van instellingen voor elektronisch geld, tot wijziging van de Richtlijnen 2005/60/EG en 2006/48/EG en tot intrekking van Richtlijn 2000/46/EG (PbEU L 267)

B VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR FINANCIEN1

Vastgesteld 8 december 2011

Het voorbereidend onderzoek geeft de commissie aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen, die fractiegewijs zijn geordend.

CDA

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggend wetsvoorstel, maar hebben ook nog een aantal vragen.

Doordat de definitie van elektronisch geld is gewijzigd, is een geldswaarde die elektronisch of magnetisch is opgeslagen (..) waarmee alleen betalingen kunnen worden verricht aan de uitgever, geen elektronisch geld. Degene die deze geldswaarde uitgeeft, is dan ook geen elektronischgeldinstelling. Dit heeft tot gevolg dat een geldswaarde die elektronisch of magnetisch is opgeslagen waarmee alleen betalingen kunnen worden verricht aan de uitgever zelf niet onder artikel 3:29c Wft valt. Klopt de gevolgtrekking dat degene die een geldswaarde uitgeeft die elektronisch of magnetisch is opgeslagen waarmee alleen betalingen kunnen worden verricht aan de uitgever, daarmee in beginsel in strijd handelt met het verbod op het aantrekken van opvorderbare gelden (artikel 3:5 Wft)?

De uitgifte van betaalinstrumenten is een betaaldienst, zoals opgenomen onder punt 5 van de bijlage bij de Richtlijn betaaldiensten. Hiervoor is in beginsel een vergunning als betaalinstelling vereist. Klopt het dat hierdoor de situatie ontstaat dat een uitgevende instelling die een geldwaarde die elektronisch of magnetisch is opgeslagen uitgeeft waarmee alleen betalingen kunnen worden verricht aan de uitgever, a) onder het verbod van artikel 3:5 Wft valt, dan wel b) een vergunning als betaalinstelling nodig heeft? Geen van beide uitkomsten lijkt wenselijk.

Waarom voegt de regering onder artikel 1:5 tweede lid onder k Wft de woorden «welbepaalde behoefte» in? Daarmee wordt afgeweken van de richtlijn en lijkt het oogmerk van maximale harmonisatie te worden verlaten.

Waarom wordt het vereiste van een handelsovereenkomst niet gesteld bij de uitzondering onder sub 3 artikel 1:5 tweede lid onder k Wft? Net als onder 3 wordt hiermee afgeweken van de richtlijn.

Artikel 3:108a Wft verwijst naar de kennisgeving die een houder op grond van artikel 3:103 Wft zou verstrekken over een wijziging van zijn gekwalificeerde deelneming in een elektronischgeldinstelling. Artikel 3:103 Wft legt echter alleen een verplichting op om een dergelijke kennisgeving te verstrekken, indien er sprake is van een wijziging van een gekwalificeerde deelneming in een financiële onderneming als bedoeld in artikel 3:95 eerste lid Wft. In artikel 3:95 Wft (nieuw) wordt een elektronischgeldinstelling echter niet meer genoemd, doordat kredietinstelling is gewijzigd in bank. Een houder van een gekwalificeerde deelneming in een elektronischgeldinstelling is derhalve niet meer verplicht een verklaring van geen bezwaar te verkrijgen op grond van artikel 3:95 eerste lid Wft. Klopt het dat de verwijzing in artikel 3:108a Wft naar artikel 3:103 Wft ofwel niet langer opgaat, ofwel niet geheel aansluit bij de tekst van de Elektronischgeldrichtlijn?

SP

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Het beslag van het voorstel schijnt relatief aan de geldcirculatie zeer beperkt. Voor zover zij kunnen overzien is de aangebrachte wijziging van de zeer gecompliceerde en omvangrijke Wet op het financieel toezicht (Wft) consistent. Niettemin roept het wetsvoorstel (maar ook de huidige wet) de vraag op of, en zo ja in welke mate, de term «elektronisch geld» verwarrend c.q. misleidend is. De leden van de SP-fractie hebben hoofdzakelijk op dit punt een aantal vragen.

Beslag van het wetsvoorstel

De leden van de SP-fractie vragen of het correct is dat het beslag van het wetsvoorstel, d.w.z. de circulatie van zogenoemd (of wellicht zogenaamd) «elektronisch geld» in Nederland, thans op ongeveer € 10 miljoen geschat wordt?

Geld en «elektronisch geld»

De leden van de SP-fractie hebben een aantal vragen over de categorisering van «elektronisch geld».2

In artikel 1:1 van de huidige Wet op het financieel toezicht (Wft) wordt een veelheid aan definities gegeven (bijna 8 200 woorden) waarin regelmatig de term geld, gelden of geldmiddelen voorkomt. Het is opmerkelijk dat de definitie van «geld» daarin lijkt te ontbreken. Is het correct dat de definitie van geld ontbreekt? Zo ja, kan de regering een definitie van «geld» geven? Indien deze definitie ontbreekt dan is een groot deel van de Wft duister c.q. cryptisch.

Hangende deze definitie is in ieder geval vast te stellen dat geld (onder andere) een vordering is, namelijk een vordering op een bank.3 Hangende deze definitie is ook vast te stellen dat geld (onder andere) binnen een bepaald geografisch domein algemeen aanvaard wordt als waardemeter en als circulatiemiddel en dat het tevens kan functioneren als waarde-opslagmiddel (dit houdt in dat als gangbaar geld ophoudt algemeen te worden aanvaard, dat het dan ophoudt geld te zijn). Maar hier gaat het al wringen, omdat – als de leden van de SP-fractie het goed zien – «elektronisch geld» niet algemeen aanvaard behoeft te zijn, sterker, doorgaans is dit juist niet het geval. Voor alle duidelijkheid: dit lijkt al te wringen met de huidige wet die in art. 1.1 aldus definieert: «geldmiddelen: chartaal geld, giraal geld of elektronisch geld». («Geldmiddel» is hier overigens cryptisch.)4 «Elektronisch geld» lijkt dus te worden gedefinieerd als geld, en het wordt zo op één lijn gesteld met chartaal geld en giraal geld, die algemeen aanvaard worden (tenzij in tijden van een gigantische crisis van commerciële banken en voorts een centrale bank – de discussie is mede hierom niet irrelevant in het kader van de Wft).

In het wetsvoorstel wijzigt Artikel I, onderdeel B, het Artikel 1:1 van de Wft. Daaronder de volgende definitie:

  • «3. De definitie van elektronisch geld komt te luiden: elektronisch geld: geldswaarde die elektronisch of magnetisch is opgeslagen die een vordering op de uitgever vertegenwoordigt, die is uitgegeven in ruil voor ontvangen geld om betalingstransacties te verrichten als bedoeld in artikel 4, punt 5, van de richtlijn betaaldiensten, en waarmee betalingen kunnen worden verricht aan een andere persoon dan de uitgever;.»

Hier staat, verkort, dat «elektronisch geld» een vordering is die ontstaat in ruil voor geld (d.w.z. een andere vordering, namelijk een vordering op een bank). Nog korter staat er dus dat «elektronisch geld» een vordering is die ontstaat in ruil voor een vordering. Ook dit lijkt cryptisch. Het lijkt er sterk op dat het euvel steekt in de duiding van «elektronisch geld» als «geld».5 De leden van de SP-fractie vragen de regering om op een en ander commentaar geven.

Een bezwaar van de inkadering van «elektronisch geld» in de Wft is voorts dat het de aansluiting met het dagelijks spraakgebruik onnodig verliest. Immers, in het dagelijks spraakgebruik wordt elektronisch geld (zonder aanhalingstekens) in toenemende mate geïdentificeerd met giraal geld. Deze identificatie is juist. De Wft sluit echter niet aan bij deze juiste visie – ook niet in de voorgestelde wetswijziging. Ook hierop ontvangen de leden van de SP-fractie graag het commentaar van de regering.

De leden van de commissie zien de beantwoording van voorgaande vragen met belangstelling tegemoet. Zij verzoeken de regering de Memorie van Antwoord zo mogelijk uiterlijk vrijdag 9 december 2011, 16:00, aan de Eerste Kamer toe te zenden.

De voorzitter van de vaste commissie voor Financiën,

Essers

De griffier van de vaste commissie voor Financiën,

Van Dooren


X Noot
1

Samenstelling: Holdijk (SGP), Van der Linden (CDA), Terpstra (CDA), Noten (PvdA), Sylvester (PvdA), Essers (CDA) (voorzitter), Nagel (50PLUS), Elzinga (SP) Koffeman (PvdD), Reuten (SP), Knip (VVD), Hoekstra (CDA), Van Boxtel (D66), Backer (D66), Vos (GL), De Boer (GL), De Lange (OSF), Sent (PvdA), Postema (PvdA), Klever (PVV), Van Strien (PVV), Faber-van de Klashorst (PVV), Ester (CU), De Grave (VVD) (vice-voorzitter), Van Rey (VVD) en Bröcker (VVD)

X Noot
2

Voor de zuiverheid van de discussie zou «elektronisch geld» aangeduid moeten worden met een symbool (bijvoorbeeld EG) omdat het, zoals in het vervolg blijkt, de vraag is of EG «geld» is. Volstaan wordt (met dezelfde bedoeling) met het steeds tussen dubbele aanhalingstekens plaatsen van de term.

X Noot
3

Het overgrote deel van het geld is een vordering op een commerciële bank. Chartaal geld is een afstervende relikwie.

X Noot
4

Hopelijk is het «slechts» cryptisch, en steekt er niet de 19e eeuwse gedachte achter – die ook in de 20e eeuw voorleefde in bepaalde kringen – dat geld een ruilmiddel is (of erger nog: «slechts» een ruilmiddel). Immers, iedere niet-zuiver-financiële koopovereenkomst is doorgaans in termen van goederen of diensten enerzijds, en geld anderzijds. De «slechts ruilmiddel»-gedachte veronachtzaamt het hele financiële stelsel.

X Noot
5

De term «elektronisch betaalmiddel» lijkt minder kwetsbaar. Sommige elektronische betaalmiddelen zijn dan geld (die uitgegeven door banken) andere niet. Dit roept vooralsnog mogelijk andere tegenstrijdigheden in de Wft op, maar die lijken herstelbaar.

Naar boven