32 824 Integratiebeleid

Nr. 349 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 18 oktober 2021

Middels deze brief wil ik uw Kamer informeren over verschillende onderwerpen gerelateerd aan inburgering. Het gaat daarbij om de beantwoording van moties en toezeggingen en ook om enkele andere op dit moment relevante zaken. In totaal worden vijf onderwerpen in deze brief meegenomen.

  • 1. Ten eerste zal ik ingaan op de motie en toezegging inzake het verkennen van het publiek maken van het toezichtstelsel voor het inburgeringsonderwijs.

  • 2. Daarnaast heb ik toegezegd terug te komen op de vraag over de kwalificaties van NT2 docenten.

  • 3. Eveneens conform mijn toezegging zal ik reageren op de Kamervraag over het BTW-compensatiefonds in relatie tot de maatschappelijke begeleiding.

  • 4. Voorts wil ik u informeren over de beëindiging van de coronaverlengingen voor inburgeraars per 13 januari 2022.

  • 5. Ten slotte zal ik stilstaan bij de kansrijke koppeling/uitplaatsing statushouders naar gemeenten.

1. Verkenning toezicht inburgering

Tijdens de wetsbehandeling van de Wet Inburgering 2021 heeft uw Kamer de motie van de leden Van Meenen en Becker (Kamerstuk 35 483, nr. 45) aangenomen. Daarin riep uw Kamer op om te onderzoeken of het mogelijk is om het toezicht op het inburgeringsonderwijs, thans belegd bij de private stichting Blik op Werk, uit te laten voeren door een publiek orgaan. Met deze brief reageer ik op deze motie en zet ik de uitkomsten van de afgelopen verkenning uiteen.

Probleemanalyse

Het toezicht op het inburgeringsonderwijs is in de Wet Inburgering 2021 (net als in de Wet Inburgering 2013) vormgegeven middels certificering (art. 28 t/m 31 Wi2021), of bij een gebrek daaraan via een keurmerkconstructie (art. 32 Wi2021). Thans wordt het toezicht uitgeoefend middels de keurmerkconstructie, bij het ontbreken van certificering. Het bedoelde keurmerk wordt beheerd door de Stichting Blik op Werk. Zij verstrekken het keurmerk en houden toezicht op de naleving van de aan het keurmerk verbonden voorwaarden.

De afgelopen jaren is een aantal taalscholen negatief in beeld gekomen. Soms vanwege het geven van ondermaats onderwijs, op andere momenten vanwege fraude met de inburgeringscursussen of examens. Opgemerkt moet worden dat het om een beperkt deel van de taalscholen gaat die de sector een negatief beeld bezorgt. Het grootste deel van de scholen functioneert naar behoren.

Gebleken is dat het keurmerk in eerste instantie niet goed opgewassen is tegen de kwaadwillende taalscholen. Het keurmerk is immers ontstaan in de periode vóór 2013, toen de inkoop van inburgeringscursussen nog een verantwoordelijkheid van de gemeenten was. Het was daarbij voornamelijk bedoeld als een instrument om de onderwijskwaliteit te waarborgen. Gaandeweg heeft Blik op Werk haar instrumentarium uitgebreid, waardoor bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik van middelen een onderdeel van het doel van het keurmerk werd. Er is vervolgens door Blik op Werk van een aanzienlijk aantal scholen het keurmerk geschorst en/of ingetrokken.

Al deze maatregelen hebben het malafide taalscholen moeilijk gemaakt, maar frauderen kan met dit instrumentarium niet volledig worden uitgebannen. Zo is het intrekken van het keurmerk de ultieme sanctie die Blik op Werk kan opleggen. Dit houdt in dat een taalschool geen inburgeringslessen meer mag geven aan inburgeringsplichtigen die gebruik maken van de DUO-lening. Al het geld dat een taalschool tot dat punt verdiend heeft met bijvoorbeeld malafide handelen, blijft in bezit van de taalschool. In veel gevallen is het terugvorderen van onterecht uitgekeerde gelden daarna ingewikkeld.

Parallel aan het optreden door Blik op Werk, zijn door de Recherche SZW (onderdeel van de Inspectie SZW) strafrechtelijke onderzoeken uitgevoerd naar signalen van fraudegevallen. Daarnaast heeft de Dienst Uitvoering Onderwijs, als uitvoerende instantie voor de verstrekte leningen, eigenstandig onderzoeken verricht, wanneer er vermoedens bestonden van onterechte betalingen aan taalscholen.

Met de invoering van het nieuwe inburgeringsstelsel wordt de controle op taalscholen versterkt door de regierol van gemeenten. Er ontstaat een meer solide contractrelatie, namelijk tussen de gemeenten en taalscholen, in plaats van tussen veelal kwetsbare individuen en taalscholen. Aangezien ook de gemeenten betrokken zijn bij het inburgeringstraject is er meer zicht op het functioneren van de taalscholen. Ook met dit dubbele slot, heeft uw Kamer aangegeven dat er een breed gedragen behoefte is om het frauderisico verder te beperken.

Terugkijkend op het toezicht van Blik op Werk de afgelopen jaren, bleek het instrumentarium om hiertegen op te treden binnen het keurmerkstelsel beperkt. Zo is de maximale «straf» die Blik op Werk kan opleggen aan malafide taalaanbieders het intrekken van het keurmerk. Daarmee kan een malafide taalschool weliswaar niet verder met oneigenlijke praktijken, maar ontbreekt het aan instrumenten om vergaand bestraffend op te treden. Ondanks deze beperking heeft Blik op Werk het maximaal haalbare resultaat geboekt binnen de gestelde kaders. De kwetsbaarheid van het huidige stelsel, ligt niet zozeer bij de organisatie Blik op Werk, maar zit meer ingesloten in de wijze waarop het toezichtstelsel is ingericht: een keurmerk vanuit het privaatrecht. In de huidige situatie zou met het toevoegen van een aantal bevoegdheden de slagkracht van een toezichthouder verder kunnen worden vergroot.

Met bevoegdheden wordt in dit geval aan twee zaken gedacht. Enerzijds de mogelijkheid om toezichthoudende bevoegdheden uit de Algemene Wet Bestuursrecht (titel 5.2) in te zetten, gericht op de medewerking aan controles door taalscholen en verder gericht op de mogelijkheid van inzage van administraties door de toezichthouder. Anderzijds gaat het om de mogelijkheid tot het opleggen van bestuurlijke bestraffende sancties en het instellen van herstelmaatregelen, zoals bijvoorbeeld de last onder dwangsom.

Proces

In de verkenning zijn vijf scenario’s op hoofdlijnen uitgewerkt en gewogen. Het ging om de volgende scenario’s:

Het ongewijzigd laten van de huidige Wet Inburgering 2021:

  • 0. een keurmerkconstructie volgens privaatrecht (aangevuld met verbeteringen en een regierol voor gemeenten).

Alternatieve toezichtstelsels:

  • 1. een zelfstandig bestuursorgaan als toezichthouder;

  • 2. toezicht onderbrengen bij een bestaande inspectie;

  • 3. gemeenten verantwoordelijk maken voor het toezicht;

  • 4. mandatering van bestuurlijk toezicht aan een externe organisatie.

Vooralsnog lijken de scenario’s één tot en met drie overwegende nadelen te kennen, waarmee deze onvoldoende zicht zouden bieden op een verbetering ten opzichte van de huidige situatie. De vierde optie zou als een kansrijke verbetering van het toezichtstelsel kunnen worden gezien. Het toezicht zou via mandatering van publieke bevoegdheden aan Blik op Werk aanzienlijk versterkt kunnen worden. Nader onderzoek naar deze laatste optie is nodig om de gevolgen grondiger in kaart te brengen en een nieuw kabinet in de gelegenheid te stellen daarin een keuze te maken.

Toezicht in de Wet Inburgering 2021

0. Privaat keurmerk in wisselwerking met de regierol voor gemeenten

Op 1 januari 2022 gaat het nieuwe inburgeringsstelsel van start met het toezicht door Blik op Werk vanuit de keurmerkconstructie. Er is onderzocht of er mogelijkheden zijn om bestaande beperkingen weg te nemen, zonder het private keurmerk af te schrijven.

De wisselwerking met de gemeenten die in het nieuwe inburgeringsstelsel een grote rol gaan spelen, zal voor verbeteringen zorgen. Zo wordt door gemeenten in de inkoopprocedure aandacht besteed aan de kwaliteit van de taalscholen. Dit is een aanzienlijke verbetering ten opzichte van de huidige Wet inburgering, waarbij individuele inburgeraars niet in de positie zijn om goede kwaliteit van de taalschool af te dwingen.

Ook het monitoren van de voortgang van inburgeraars door gemeenten, wordt als een belangrijk onderdeel gezien ten gunste van de kwaliteit van de taalscholen. Wanneer op basis van de voorgangsgesprekken bijvoorbeeld inburgeraars (systematisch) onvoldoende voortgang boeken of daarvan signalen binnenkomen, kan dat aanleiding zijn voor extra controles bij de betreffende taalschool.

Een belangrijk deel van de beperkingen blijkt echter sterk verweven met het private karakter van het keurmerk. Zo blijft bestraffend optreden lastig en is terugvorderen van oneigenlijk gebruikte gelden beperkt mogelijk in een stelsel met een keurmerkconstructie. Wel beschikken gemeenten als contractpartner over mogelijkheden om afspraken met taalscholen vast te leggen en bij het ernstig in gebreke blijven «herstelmaatregelen» via het privaatrecht af te dwingen.

Voor het organisatorische gedeelte kent deze variant de meest voorspelbare route. De bestaande infrastructuur wordt in dit geval niet aangepast, waardoor de financiële investeringen kleiner zijn dan bij de andere varianten. Daarnaast is deze variant vanaf de invoering van de wet al van kracht en is er geen sprake van een overgangsperiode.

Onderzochte varianten

Naast de mogelijkheid om het stelsel ongewijzigd te laten is gekeken op welke wijze het stelsel aangepast kan worden om het toezicht te versterken.

1. Zelfstandig bestuursorgaan of inspectie

Een andere onderzochte optie is die van een zelfstandig opererende toezichthouder. Hierbij zou het toezicht belegd worden bij een zelfstandig bestuursorgaan of een nieuw op te richten rijksinspectie. Het oprichten van een geheel nieuwe entiteit (zbo of rijksinspectie) staat echter haaks op het kabinetsbeleid om deze in aantal te beperken.

Daarnaast is het instellen en inrichten van een dergelijke inspectie een omvangrijke operatie. De strikte voorwaarden voor de inrichting zouden het een complex proces maken wat veel tijd vergt. Ook de kosten van deze organisatie lijken niet in verhouding tot de uit te voeren, beperkte taak van zo een orgaan of inspectie. Daarnaast moet alle expertise, zowel op het gebied van inburgeringsonderwijs als ook voor toezichthoudende werkzaamheden, opnieuw opgebouwd worden. Daardoor bestaat het risico dat in de beginfase de kwaliteit van het toezicht verslechtert ten opzichte van de huidige situatie.

2. Bestaande rijksinspecties

Om de optie te onderzoeken of het mogelijk is het toezicht voor het inburgeringsonderwijs onder te brengen bij een bestaande rijksinspectie is gekeken naar twee verschillende inspecties. Enerzijds de Inspectie voor het Onderwijs (IvhO) omdat het om onderwijs gaat en anderzijds de Inspectie SZW (ISZW), omdat inburgering als portefeuille belegd is bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. In beide gevallen geven de inspecties aan dat de vraag die er ligt niet binnen de bestaande organisatie is in te passen.

• Inspectie van het Onderwijs

Voor de IvhO past de gewenste vorm en frequentie van het toezicht op inburgering niet in haar visie en werkwijze. Er wordt gewerkt met een vierjaarlijkse en risico-gestuurde toezichtcyclus met sturing op (hoofdzakelijk) bestuursniveau. Deze vorm van toezicht past in een stelsel met merendeels relatief grote, publieke en private instellingen die aan strikte eisen voor toelating moeten voldoen om te mogen diplomeren. Dit is een totaal ander stelsel dan het inburgeringsstelsel, dat zich kenmerkt door veel kleine private aanbieders.

Daar komt bij dat deze inspectie niet onder de verantwoordelijkheid van SZW valt, maar OCW. Hiermee bestaat meer afstand tot het departement dat verantwoordelijk is voor de beleidsinhoud. Dat maakt speciale afspraken en wettelijke inbedding nodig. De IvhO heeft een heldere wettelijke taak als het gaat om het onderwijsstelsel. Inburgeringonderwijs maakt geen deel uit van dat onderwijsstelsel, met uitzondering van het taalschakeltraject (Onderwijsroute) wat gericht is op het behalen van een erkend diploma.

Daarnaast heeft de IvhO geen ervaring met de wisselwerking tussen gemeenten, commerciële taalscholen en de specifieke doelgroep inburgeraars. Tot slot is er bij de IvhO geen sprake van ervaring met het soort fraudetoezicht wat voor inburgeringsonderwijs nodig is. Het is dan ook de vraag of toezicht door de IvhO zal leiden tot een verbetering van de aanpak van fraude in het inburgeringsstelsel.

• Inspectie SZW

Het risico-gestuurde toezicht van ISZW is gericht op het functioneren van de arbeidsmarkt, op basis van een cyclus van meerjarenplannen, jaarplannen en programmawerkplannen. Het nadeel van het beleggen van het toezicht op inburgeringsonderwijs bij ISZW is dat zij geen ervaring heeft met het toetsen van kwaliteitscriteria in het onderwijs of toetsing van de wijze waarop dat onderwijs is georganiseerd. Bovendien heeft zij geen ervaring met een rol in het speelveld tussen gemeentelijke opdrachtgevers, commerciële opdrachtnemers, dan wel stichtingen, en de cliënten daarvan, en de frauderisico’s die in dit speelveld relevant zijn.

Vanuit het perspectief van eerlijk, gezond en veilig werk houdt ISZW bestuursrechtelijk toezicht op naleving van de arbeidswetten door werkgevers en stelseltoezicht in het domein van bestaanszekerheid. Toezicht op inburgeringsonderwijs is een taak zonder raakvlakken met het werkveld en de expertise van ISZW, wat inbedding in de bestaande organisatie en bestaande werkprocessen complex en risicovol kan maken voor de huidige taken van ISZW. Ook het toezicht op de taalscholen zou hier niet bij gebaat hoeven te zijn.

Zowel voor de IvhO als voor de ISZW geldt dat het onderbrengen van toezicht op inburgering bij deze organisaties neer zou komen op het toevoegen van een taak die op afstand staat van de rest van de organisatie. Daardoor treden hier deels dezelfde nadelen op als bij het oprichten van een zelfstandige inspectie of ZBO.

3. Gemeentelijk toezicht

Gemeenten hebben in het nieuwe inburgeringsstelsel de regierol. Een combinatie van deze rol met een rol als toezichthouder, heeft als nadelen het ontbreken van de onafhankelijkheid. De gemeenten zijn immers ook opdrachtgever van de taalscholen. Dit kan leiden tot belangenconflicten. Het optreden als toezichthouder kan immers haaks staan op de belangen van de opdrachtgever. Bestraffend optreden zou bijvoorbeeld kunnen afdoen aan de privaatrechtelijke en zakelijke belangen van de gemeente. Aangezien de gemeenten een verplichting hebben inburgeringsplichtigen een inburgeringsaanbod te doen, kunnen die belangen meegewogen worden in de toezichthoudende rol. Dit is onwenselijk. Daarnaast zou dan ook het dubbele controlemechanisme verdwijnen van een contractpartij en een toezichthoudende partij. Het dubbel slot wordt weer een enkel slot.

Verder zal het beleggen van het toezicht bij gemeenten leiden tot een versnipperd toezicht, waarbij elke gemeente zelf de benodigde kennis en expertise moet realiseren. Cursusinstellingen krijgen per gemeente te maken met een andere toezichthouder en andere werkwijze. Dit is met circa tweehonderd cursusinstellingen op 352 gemeenten niet efficiënt en effectief.

Naast een versnipperd toezicht is ook de slagkracht die gemeenten hebben om dit toezicht voldoende in te vullen een vraagstuk. Het niet onverdeeld positieve beeld van gemeentelijk toezicht in het sociaal domein, bijvoorbeeld bij de WMO, geeft geen geruststelling dat alle gemeenten voldoende in staat zijn om tijdig adequaat toezicht uit te oefenen. Dit maakt in combinatie met de eerdergenoemde nadelen dat deze optie weinig zicht op verbetering biedt.

4. Mandatering van publiek toezicht aan Blik op Werk

Aangezien de bovengenoemde scenario’s onvoldoende verbetering garanderen ten opzichte van de huidige situatie, is er één optie die het waard is om nader uit te werken. In deze optie wordt in de wet voorzien in de mogelijkheid om door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan te wijzen personen met het toezicht op de taalscholen te belasten. Daaruit volgen de daarbij behorende bevoegdheden uit het bestuursrecht. De uitvoering ervan wordt vervolgens bij Blik op Werk belegd.

In deze optie wordt kennis en ervaring met het domein geborgd door het behoud van Blik op Werk. De keurmerkconstructie kan in dit geval komen te vervallen en kan worden vervangen door een systeem van certificering of vergunningen. Tegelijkertijd krijgt de toezichthouder in deze variant de mogelijkheid een breed aantal bevoegdheden in te zetten die nu ontbreken. Denk aan het inzage vorderen in administratie, het vorderen van inlichtingen of het toegang krijgen tot de plaatsen die noodzakelijk zijn voor het houden van goed toezicht. De wijze waarop binnen deze constructie de bevoegdheden rond het opleggen van (punitieve) sancties worden geregeld, zal in de nadere uitwerking bekeken moeten worden. Als uitvoerder van publiek toezicht namens de Minister is het ook eenvoudiger om informatie uit te wisselen met andere overheden, zoals gemeenten. Dit kan in dat geval gebaseerd worden op wettelijke taken. Ook de mogelijkheid om bestuurlijke sancties toe te passen, heeft veel meerwaarde voor het aanpakken van malafide taalscholen.

Blik op Werk is een bestaande organisatie met taken binnen verschillende domeinen. Ik wil samen met Blik op Werk verder gaan uitwerken en nader verkennen of en hoe deze taken in dezelfde organisatie uitgevoerd kunnen worden. Het is een voordeel als van de bestaande infrastructuur gebruik gemaakt kan worden. Deze optie kan mogelijk eenvoudig, althans eenvoudiger dan de andere opties, worden geïmplementeerd. Om de regeldruk voor taalscholen te beperken, zal het toezicht door Blik op Werk in dit geval zoveel mogelijk moeten worden afgestemd met de Inspectie van het Onderwijs. In de nadere uitwerking zullen ook de financiële gevolgen van deze optie expliciet worden meegenomen.

Tijdslijn

De Wet Inburgering 2021 zal op 1 januari 2022 in werking treden. Een wijziging van het toezichtstelsel vraagt om een wetswijziging. Het gegeven dat de wetswijziging de grondslag voor toezicht en handhaving betreft, maakt dat een zorgvuldige aanpak nodig is. Voor een dergelijke wetswijziging moet ik een doorlooptijd van ten minste 18 maanden aanhouden.

Dit betekent dat de Wet inburgering 2021 zoals al eerder aan uw Kamer is gemeld van start gaat met het toezicht van Blik op Werk als keurmerkverstrekker. Voor deze periode heb ik het vertrouwen dat het keurmerk van Blik op Werk in combinatie met de regierol door gemeenten het frauderisico beperkt gaat worden. Zodra de nadere uitwerking van het laatstgenoemde scenario met Blik op Werk is afgerond, zal ik uw Kamer daarover informeren. Een nieuw kabinet kan zijn standpunt daarna bepalen.

2. Kwalificaties van docenten NT2

In het laatste commissiedebat is door het lid Becker gevraagd of er voor het geven van taalles opleidingen zijn, die altijd toereikend genoeg zijn om taalles te geven aan inburgeraars, en of een erkende opleiding voor taalles voor inburgering een oplossing is. Tevens heeft het lid Becker gevraagd op welke manier wordt beoordeeld of sprake is van genoeg werkervaring wanneer een docent niet over een diploma van een opleiding tot docent Nederlands als tweede taal (NT2-docent) beschikt.

Er zijn op dit moment verschillende post-Hoger Onderwijs opleidingen die opleiden tot NT2-docent. Een dergelijke opleiding duurt één of twee jaar. Vanaf 2005 kunnen opleidingen worden gevolgd waarvan het diploma wordt erkend door de Beroepsvereniging docenten Nederlands als Tweede Taal (BVNT2). Docenten die na 2005 hun opleiding hebben gevolgd kunnen op basis van dit diploma worden opgenomen in het docentenregister van de BVNT2 (of van Blik op Werk)

Daarnaast zijn er docenten die voor 2005 hun opleiding hebben gevolgd. Als zij voldoende bijscholing en ervaring hebben voor het lesgeven als NT2-docent, beschikken zij daarmee aantoonbaar over competenties als NT2-docent. De NT2-docent levert bewijzen waarmee aangetoond wordt dat aan de eisen van registratie wordt voldaan. Het is belangrijk dat deze bekwame docenten voor inburgering behouden blijven.

Dit wordt geborgd doordat in de handleiding van Blik op Werk is opgenomen dat de docenten NT2 moeten zijn opgenomen in het docentenregister van de BVNT2 óf in het kwaliteitsregister dat is opgezet door Blik op Werk.

Het kwaliteitsregister van Blik op Werk is opgezet voor NT2-docenten, die wel beschikken over voldoende competenties als NT2-docent, maar die niet in alle gevallen voldoen aan de formele vereisten zoals die bij de BVNT2 gelden. Blik op Werk heeft op verzoek van de taalkoepels (MBO raad en NRTO) en op verzoek van het Ministerie van SZW dit register opgezet. Met dit register liggen er per 1 januari 2022 duidelijke criteria waaraan een NT2-docent moet voldoen. De criteria die voor het register zijn opgesteld, zijn tot stand gekomen in samenspraak met deskundigen op dit gebied. Daarbij worden er eisen gesteld aan de gevolgde opleiding. In het geval dat de opleiding is genoten voor 2005 worden er ook eisen gesteld aan het aantal recente uren dat er in de praktijk les is gegeven. Ook zijn er eisen opgenomen ten aanzien van de nascholing die noodzakelijk is om de registratie te kunnen behouden.

In het kwaliteitsregister van Blik op Werk is als volgt vastgelegd wat de competenties zijn waaraan voldaan moet worden om in het register te kunnen worden opgenomen. Een kandidaat dient te voldoen aan de competenties A of B.

Competenties A:

Aanvrager beschikt over portfolio of assessment afgelegd via Alsare of een hogeschool die door BVNT2 is goedgekeurd of aanvrager heeft vanaf 2005 een opleiding tot NT2 docent gevolgd via een door de BVNT2 erkende hogeschool.

Competenties B (mogelijk om aan te vragen tot 31-12-2021):

Aanvrager beschikt over verworven bevoegdheden (het gaat hierbij om bevoegdheden tot het geven van les), én aanvrager beschikt over NT2 specialisatie.

Als bij competentie B de bevoegdheid gebaseerd is op diploma’s/certificaten van vóór 2005 dan is daarnaast altijd recente werkervaring vereist. Het gaat daarbij om de eis dat in de laatste vijf jaar er tenminste 1.600 uur les is gegeven.

Er bestaat incidenteel een mogelijkheid voor docenten die in de jaren 2016 tot en met 2019 wel aangemerkt zijn als bevoegd NT2-docent, maar die bij beoordeling door een onafhankelijk beoordelaar nu niet voldoen aan de formele vereisten, om onder voorwaarden toegelaten te worden tot het register. Dit betreft dan in alle gevallen een voorwaardelijke toelating van maximaal één jaar. Binnen die termijn zal de betreffende docent alsnog moeten aantonen aan de formele vereisten te voldoen.

3. Reactie op Kamervraag over het BTW-compensatiefonds

Tijdens het Commissiedebat van 28 juni 2021 (Kamerstuk 32 824, nr. 343) is aan uw Kamer toegezegd schriftelijk te reageren op de vraag van het lid Maatoug over de vergoeding voor de maatschappelijke begeleiding en de relatie met het Btw-compensatiefonds (BCF).

De maatschappelijke begeleiding heeft als doel om asielstatushouders, bij de verhuizing vanuit het AZC naar de gemeente in de eerste fase van hun verblijf aldaar, te begeleiden en ondersteunen bij het regelen van praktische zaken en bij de kennismaking met de Nederlandse samenleving en specifieke lokale omgeving. Door middel van de maatschappelijke begeleiding krijgen zij in de eerste periode van verblijf na vestiging in de gemeente ondersteuning en begeleiding in praktische zaken en voorlichting over leefgebieden en maatschappelijke instituties van de Nederlandse samenleving. De begeleiding en hulp van asielstatushouders is gericht op het vergroten van de kennis hoe de Nederlandse samenleving praktisch is georganiseerd en staat ten dienste van het versterken van de zelfredzaamheid en participatie van de inburgeringsplichtige. De verantwoordelijkheid voor het verzorgen van de maatschappelijke begeleiding van inburgeringsplichtige asielstatushouders is bij gemeenten belegd. Zij kunnen deze begeleiding zelf aanbieden, maar zij kunnen dit ook extern inkopen.

Of een gemeente btw betaalt over de maatschappelijke begeleiding is afhankelijk van diverse factoren en omstandigheden. Onder andere van of deze taak extern wordt ingekocht en zo ja, bij welk type organisatie dit gebeurt. Als een gemeente de vormgeving van de maatschappelijke begeleiding zo inricht dat er btw moet worden betaald, dan is het onder voorwaarden mogelijk dat de gemeente deze btw gecompenseerd krijgt uit het BCF. Deze voorwaarden zijn vermeld in de Wet op het Btw-compensatiefonds. Bij de vaststelling van het beschikbare budget voor de betreffende taak heb ik hier, in overleg met VNG, rekening mee gehouden door middelen toe te voegen aan het BCF.

Door signalen vanuit gemeenten en vanuit uw Kamer is duidelijk geworden dat, in tegenstelling tot eerdere aannames, de maatschappelijke begeleiding in veel gevallen zal worden uitgevoerd door organisaties waar de btw-vrijstelling voor activiteiten van sociale-culturele aard van toepassing is. Tevens maakt een deel van de gemeenten gebruik van het instrument subsidie om invulling aan deze taak te geven. In die gevallen doen gemeenten geen beroep op het BCF. Dit is voor mij aanleiding om dit punt serieus te nemen.

Na overleg met de fondsbeheerder van het BCF kan ik dan ook toezeggen dat ik mijn oorspronkelijke inschatting van de btw-component bij de maatschappelijke begeleiding opnieuw tegen het licht ga houden. Dit zal ik doen in overleg met gemeenten om zo tot een gedragen inschatting te komen van de hoeveelheid declarabele btw waarvan sprake zal zijn. Daarbij wil ik nogmaals benadrukken dat het bij een BCF-afdracht altijd gaat om het maken van een zo goed als mogelijke ex-ante inschatting van het bedrag dat door gemeenten bij het BCF daadwerkelijk gedeclareerd zal worden1.

De herziening van de btw-component bij maatschappelijke begeleiding zal naar verwachting leiden tot een aanpassing van het budget voor maatschappelijke begeleiding en daarmee een aanpassing van de totale specifieke uitkering voor inburgeringsvoorzieningen. Dit vergt een aanpassing van de Regeling Inburgering en een budget neutrale mutatie tussen de SZW-begroting en het Btw-compensatiefonds. Ik verwacht uw Kamer daarover bij Voorjaarsnota 2022 te kunnen informeren.

4. Beëindiging van de coronaverlengingen voor inburgeraars

In verband met Covid-19 en de daaruit voortvloeiende maatregelen was het de afgelopen anderhalf jaar voor veel inburgeraars lastig om lessen te volgen of examen te doen. Ter compensatie is daarom de inburgeringstermijn van de inburgeringsplichtigen meerdere keren verlengd. In het begin betrof dit generieke verlengingen voor alle inburgeringsplichtigen. Sinds 13 januari 2021, toen er weer meer mogelijkheden waren tot het volgen van fysieke lessen, is de verlenging beperkt tot diegenen die op minder dan een half jaar voor het einde van hun inburgeringstermijn komen. Op het moment dat dit het geval is krijgen zij een verlenging van vier maanden. Deze begunstigende maatregelen zijn in regelgeving vastgelegd.2

Nu de anderhalvemetermaatregel is komen te vervallen kan DUO de examencapaciteit weer optimaal benutten. Het is dan ook de verwachting dat de wachttijden die er voor een enkel examenonderdeel nog zijn, zullen verdwijnen. De komende maanden wordt de capaciteit op de toetslocaties weer geleidelijk vergroot. Gelijktijdig met het vergroten van de reguliere capaciteit zullen de avond en zaterdagopenstellingen worden afgebouwd. Dit moet ertoe leiden dat in januari van het komende jaar de capaciteit op de toetslocaties weer genormaliseerd is.

Vanaf dat moment is er geen noodzaak meer voor het verlengen van de inburgeringstermijn in het kader van Covid-19. Concreet betekent dit dat er per 13 januari 2022 geen nieuwe verlengingen meer worden gegeven in het kader van Covid-19. Ook de leentermijn van vrijwillige inburgeraars wordt dan niet meer verlengd.

Ik heb met DUO afgesproken dat de wachttijden voor het kunnen afleggen van examens nauwlettend in de gaten wordt gehouden. Als er onverwacht toch een toename zal zijn van kandidaten die inburgeringsexamens willen afleggen, is DUO in staat om op korte termijn de avonden en/of zaterdagen weer open te stellen.

5. Uitplaatsing statushouders naar gemeenten

Tijdens het Commissiedebat Inburgering en Integratie op 28 juni heeft uw Kamer verzocht om een nadere toelichting op het uitplaatsingsproces van statushouders naar gemeenten.

Om de arbeidsmarkt- en opleidingskansen van statushouders te vergroten voert het COA een gerichte koppeling aan een gemeente uit. Daartoe spant het COA zich in om een goed beeld te krijgen van de achtergrond van asielstatushouders die bij hen verblijven. Dit doet het COA via een screeningsgesprek. Tijdens dit gesprek inventariseert het COA onder meer de studieachtergrond, werkervaring en ambities van de statushouder. Het is hierbij van belang te benoemen dat het screeningsgesprek een algemeen sectoraal beeld oplevert, dat niet is uitgesplitst naar specifieke beroepsgroepen. Hiervoor is immers benodigd dat per individuele bewoner eerst een validatie van diploma’s plaatsvindt.

De informatie uit het screeningsgesprek wordt vervolgens benut om een inschatting te maken van de arbeidsmarktregio waar de kansen op passend werk of een passende opleiding het grootst zijn. Dit resulteert in een regioadvies. Binnen de landelijke huisvestingstaakstelling stuurt het COA vervolgens in samenspraak met gemeenten aan op een goede match tussen statushouder en gemeente vanuit het perspectief van inburgering en participatie. Hiermee wordt een vroege en uitgebreide informatieoverdracht opgestart naar de gemeente, om daarmee de gewenste doorgaande lijn in de begeleiding en succesvolle integratie van de asielstatushouder te ondersteunen.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, A.D. Wiersma


X Noot
1

Nota over de toestand van ’s rijks financiën, 21 september 2021, (Kamerstuk 35 925, nr. 2, onderdeel 11)

X Noot
2

Beleidsregel van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 13 april 2021, nr. 2021-0000041722 (Stcrt. 2021, nr. 19528)

Naar boven