32 821 Wijziging van de Wet ruimtelijke ordening en enige andere wetten (voorzien in een wettelijke grondslag voor provinciaal medebewind en voor de mogelijkheid tot afwijking van algemene regels)

C MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 4 juni 2012

Met belangstelling heb ik kennis genomen van het voorlopig verslag dat de vaste commissie voor infrastructuur, milieu en ruimtelijke ordening over het wetsvoorstel heeft uitgebracht. Ik dank de fractie van GroenLinks voor haar opmerkingen en vragen en hoop dat onderstaande reactie een adequaat antwoord is op de gestelde vragen, de uitgesproken zorgen kan wegnemen en een bijdrage kan leveren aan een spoedige plenaire behandeling van het wetsvoorstel.

Provinciaal medebewind

De leden van de fractie van GroenLinks achten de figuur van medebewind van belang voor de ecologische hoofdstructuur, en vragen de regering waarom deze figuur niet ook van toepassing wordt verklaard op de nationale landschappen en de rijksbufferzones.

De wetswijziging voor medebewind is in de eerste plaats een uitbreiding van de gereedschapskist voor het Rijk op het gebied van ruimtelijke ordening.

De keuze voor onderwerpen waarop het Rijk met nationale regelgeving stuurt en hoe die sturing vervolgens plaatsvindt, is een keuze die primair thuishoort in de figuur van rijksstructuurvisie op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland. De regering heeft met de vaststelling van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) het nationale beleid op nationale landschappen en rijksbufferzones losgelaten. Deze SVIR wordt ondersteund door het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), waarin verschillende nationale belangen van de SVIR juridisch worden geborgd, opdat bestemmingsplannen met deze belangen in lijn worden gebracht. De keuze om in het Barro geen regelgeving op te nemen voor nationale landschappen en rijksbufferzones volgt uit de SVIR. De Ecologische Hoofdstructuur blijft in de SVIR van nationaal belang en wordt vormgegeven in het Barro met het model van medebewind.

Ontheffingen

De leden van de fractie van GroenLinks hebben daarnaast zorgen over de mogelijkheden tot het verlenen van ontheffingen. Zij verzoeken de regering aan te geven op welke wijze geborgd zal worden dat het verlenen van ontheffingen op zorgvuldige wijze geschiedt, binnen de nationale kaders. Zij vragen de regering aan te geven hoe zij voorkomt dat eventuele opgebouwde jurisprudentie tot automatische ontheffingsverlening gaat leiden die ondermijnend werkt voor de nationale doelstellingen en belangen.

De regering heeft er met het wijzigingsvoorstel van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) voor gekozen om in het nationale kader van de Wro de mogelijkheid voor het rijk en de provincies tot het verlenen van ontheffingen van ruimtelijke besluiten te clausuleren tot bijzondere situaties. Dit houdt in dat bij een besluit tot ontheffingverlening gemotiveerd zal moeten worden dat sprake is van een bijzondere omstandigheid. Daarnaast ligt op rijksniveau de beoordeling van een verzoek tot ontheffing bij mij (of bij de minister die het aangaat in overeenstemming met mij), hetgeen bij uitstek mogelijkheden biedt om de nationale doelen en belangen te bewaken. Het verlenen van ontheffingen op provinciaal niveau zal door het Rijk worden gemonitord. Aan de Tweede Kamer is toegezegd hierover in 2013 te rapporteren. Op deze wijze kan parlementaire controle worden uitgeoefend op de uitvoeringspraktijk van het verlenen van ontheffingen. Om deze redenen vrees ik dan ook niet voor een praktijk van automatische ontheffingsverlening.

De minister van Infrastructuur en Milieu, M. H. Schultz van Haegen

Naar boven