32 820 Nieuwe visie cultuurbeleid

Nr. 98 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 13 december 2013

In de museumbrief «Samen werken, samen sterker» 1 van 10 juni 2013 heb ik aangekondigd dat de rijksmusea die nu hun gebouwen huren van de Rijksgebouwendienst, meer zeggenschap krijgen over de omgang met hun gebouwen. Dit heeft mede als doel het cultureel ondernemerschap te bevorderen. Ik heb daarbij drie scenario’s geschetst en uw Kamer toegezegd na de zomer aan te geven welk scenario wordt gekozen. In scenario 1 wordt de eigendom van de gebouwen overgedragen van het Rijk naar de musea, in scenario 2 blijft de eigendom bij het Rijk, maar komt de verantwoordelijkheid voor het onderhoud bij de musea te liggen en in scenario 3 worden de musea als particuliere stichtingen onderdeel van het nieuwe rijkshuisvestingstelsel. De eigendom van de gebouwen blijft in dit laatste scenario bij het Rijk, terwijl ook het onderhoud van de gebouwen een rijksaangelegenheid blijft.

Keuze scenario

Samen met mijn collega’s voor Wonen en Rijksdienst en van Financiën heb ik ervoor gekozen om scenario 2 uit te werken en voor een periode van vijf jaar in te voeren. Met als aanvulling daarop dat ten minste een vijftal musea voor hun instandhoudingsplannen gebruik maken van het nieuwe Rijksvastgoedbedrijf waarmee ze prestatieafspraken afsluiten die voldoende ruimte bieden om in te spelen op de dynamiek van de museale ontwikkelingen. Op die manier kan ik de ontwikkelingen in beide werkwijzen volgen om na die vijf jaar tot een definitief besluit te komen. De volgende overwegingen hebben tot dit besluit geleid.

Zeggenschap rijksmusea over de gebouwen

Het uitgangspunt is om de musea beter toe te rusten om als cultureel ondernemer te functioneren met als doel dat zij de rijkscollectie optimaal kunnen beheren en tentoonstellen. Om dat ondernemerschap ruimte te geven, is zeggenschap over de gebouwen een belangrijke factor. De primaire functie van een museum is het behoud, beheer en presenteren van de rijkscollectie. Op het gebied van klimaat, beveiliging en depotomstandigheden hebben de musea op dit moment al de benodigde kennis en expertise om aan de eisen die aan de collectie worden gesteld, te kunnen voldoen. Op het gebied van het presenteren van de collectie ontstaan voortdurend nieuwe inzichten en moeten de musea keuzes maken. Bij al deze activiteiten is de huisvesting een essentieel onderdeel van het primaire proces. Musea kunnen straks zelf keuzes maken over het onderhoud, over de afstemming van bouwactiviteiten op de museale activiteiten en over wie zij contracteren om deze taken uit te voeren. Bovendien kunnen musea, door de vele raakvlakken tussen behoud en beheer van de collectie en het vastgoed, een goede investeringsafweging maken.

Wens van de rijksmusea

De rijksmusea hebben hun voorkeur voor scenario 2 uitgesproken. In diverse brieven heeft de Vereniging van Rijksmusea (VRM) aangegeven dat het behoud en het beheer van de collectie en de presentatie van die collectie ermee gediend zijn als de musea zelf verantwoordelijk zijn voor de staat van onderhoud. Daarnaast zijn musea als het Joods Historisch Museum en Museum Teylers al jaren zelf verantwoordelijk voor hun onderhoud en zijn de hierboven genoemde voordelen volgens de VRM ook bij die musea geconstateerd.

Uitwerking

In de uitwerking van de hierboven beschreven aanpak hanteer ik de volgende uitgangspunten.

Planning

Ik kies voor een periode van vijf jaar om te beoordelen of de musea in staat zijn de onderhoudstaak op een zorgvuldige manier uit te voeren. In 2014 werk ik samen met het Rijksvastgoedbedrijf, het Ministerie van Financiën en de VRM de voorgestelde werkwijze uit om bijvoorbeeld de verdeling van de subsidie vast te stellen. Op macroniveau is het huidige budget voor rente, aflossing en de onderhoudskosten het uitgangspunt. Tevens moet de precieze rol van het Rijksvastgoedbedrijf, die van eigenaar en die van full service aanbieder, worden vormgegeven en moet het toezichtsregime geregeld worden. Vermoedelijk is een gefaseerde start de beste optie. Uiterlijk zijn per 1 januari 2017 alle musea gestart.2 Na de start zijn de musea dan voor een periode van vijf jaar verantwoordelijk voor de staat van onderhoud van de gebouwen.

Risico´s en toezichtsregime

Als musea zelf verantwoordelijk worden voor het onderhoud aan de gebouwen, zijn daar risico’s aan verbonden. Door de juiste maatregelen te treffen, beoog ik de risico’s beheersbaar te maken. In het rapport van de Commissie «Behoorlijk Bestuur»3 zijn kaders geschetst voor modern en op maat gesneden toezicht. Ik hanteer verder de uitgangspunten uit de brief «Versterking bestuurskracht onderwijs»4 die ik u op 19 april jongstleden heb toegestuurd, een aanpak die ook voor de museumsector geschikt is. Daarnaast gebruik ik ook de brief over financieel beheer en toezicht (d.d. 27 november 2013), als basis voor het toezichtsregime. De Governance Code Cultuur5 zie ik als instrument om bijvoorbeeld de juiste competenties in de raden van toezicht te krijgen.

Vanaf het begin wil ik door een strak toezichtsregime monitoren hoe de musea met de gebouwen omgaan. Omdat de eigendom van de gebouwen bij het rijk blijft, zijn er geen risico’s dat met het vastgoed gespeculeerd wordt. Het toezicht op de omgang met de gebouwen krijgt vorm via de jaarlijkse rapportages van de musea aan OCW, via de Erfgoedmonitor en inspectierapporten. Zodra ik signalen krijg, bijvoorbeeld van het Rijksvastgoedbedrijf, over gebreken of achterstallig onderhoud, neem ik maatregelen om het museum te corrigeren.

Evaluatie na vijf jaar

Vijf jaar na de start van de nieuwe systematiek vindt een evaluatie plaats voor alle 17 rijksmusea. Die evaluatie leidt tot een definitieve keuze voor een huisvestingsstelsel voor de musea. Kernpunten van de evaluatie zijn de kwaliteit van het gebouw (de staat van onderhoud), de omgang met de risico’s, de bevindingen van een onafhankelijke bouwinspectie, de Erfgoedmonitor en de tevredenheid van de musea zelf over deze systematiek. Ook de kosten van onderhoud en de apparaatskosten van zowel musea als overheid worden in de evaluatie betrokken. Tenslotte beoordeel ik het resultaat aan de hand van de vraag of de musea inderdaad ondernemender zijn geworden.

Om een goede evaluatie te kunnen uitvoeren worden in 2014 nulmetingen gedaan op de verschillende te toetsen onderwerpen.

Met deze belangrijke stap verwacht ik dat de rijksmusea nog beter gaan presteren, dat hun mogelijkheden voor ondernemerschap worden versterkt en de musea de enorme culturele en maatschappelijke waarde van onze collectie nog beter gaan benutten.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker


X Noot
1

Museumbrief «Samen werken, samen sterker», 10 juni 2013, p.10, Kamerstuk 32 820, nr. 77

X Noot
2

Per die datum zijn de huidige beheersafspraken met de rijksmusea opgezegd.

X Noot
3

Rapport Commissie Maatschappelijk verantwoord bestuur en

toezicht in de semipublieke sector. U toegezonden bij brief 11 september 2013 (Kamerstuk 28 479, nr. 68).

X Noot
4

Centraal staan de uitgangspunten beschreven onder punt 4.1 van de brief (p.7–10).

X Noot
5

Goed bestuur en toezicht in de cultuursector. De 9 principes. Amsterdam 2013.

Naar boven