Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2023-2024 | 32820 nr. 521 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2023-2024 | 32820 nr. 521 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 4 april 2024
De Kamer heeft mij gevraagd om een beleidsvisie op het terrein van immaterieel erfgoed, waarin ik inga op versterkingsmogelijkheden1 en waarin ik inga op immaterieel erfgoed als onderdeel van het cultuurbeleid.2
Immaterieel erfgoed als ingang tot cultuur
Immaterieel erfgoed is het erfgoed van alledag, dat mensen zelf maken en samen beoefenen. Tradities, gebruiken en ambachten geven beoefenaars en deelnemers een gevoel van houvast, continuïteit en sociale verbondenheid. We vinden het soms «gewoon» en doen er vaak onbewust aan mee. Maar ondertussen is immaterieel erfgoed essentieel voor onze identiteit; het geeft uitdrukking aan wie we zijn.
De culturele waarde van immaterieel erfgoed is zichtbaar dicht bij huis, zoals onze streektalen, de dorpskermissen of schaatsen op natuurijs. Maar ook bij tradities met een nationale uitstraling, zoals Koningsdag, de Amsterdam Pride, Keti Koti, Dodenherdenking en Bevrijdingsdag. Immaterieel erfgoed heeft daarmee een brede reikwijdte en de drempel om eraan deel te nemen is laag. Voor veel mensen is het de eerste ingang tot het beoefenen van of deelnemen aan cultuur. Via immaterieel erfgoed komen veel mensen ook in aanraking met andere vormen van cultuur, denk bijvoorbeeld aan de fanfare die zo belangrijk is bij de schutterijtraditie of om kennis te maken met symphonie-orkesten. Dit maakt dat immaterieel erfgoed een belangrijke plaats in het cultuurbeleid inneemt en daar wordt bewust ruimte voor gecreëerd.
Hierbij staat voorop dat de mensen die immaterieel erfgoed maken of het beoefenen – de immaterieel erfgoedgemeenschappen – daar zelf verantwoordelijk voor zijn. En dat moet vooral zo blijven. De tradities, rituelen en ambachten blijven juist levend doordat het eigenaarschap bij de gemeenschappen ligt. Deze mensen vormen de drijvende kracht achter hun immaterieel erfgoed, niet in de laatste plaats omdat zij het ook weer doorgeven aan nieuwe generaties.
De rol van de overheden bij immaterieel erfgoed strekt ertoe dat het de randvoorwaarden aanwezig laat zijn, waardoor alle gemeenschappen in heel Nederland hun immaterieel erfgoed kunnen uitoefenen. Het zijn de gemeenten en daarnaast de provincies die voor erfgoedgemeenschappen als eerste overheden in beeld moeten komen. Immers, immaterieel erfgoed wordt vooral lokaal en regionaal uitgeoefend. In de alledaagse praktijk is de rol van OCW ten opzichte van de andere overheden beperkt. De rol op rijksniveau richt zich met name op ondersteuning van gemeenschappen, het bevorderen van samenwerking tussen gemeenschappen en andere betrokken partijen. En daarnaast op het delen van kennis.
Zo voel ik mij ook verantwoordelijk om partijen samen te brengen, zoals ik in mijn appreciatie van de motie schutterijen3 reeds heb aangegeven. Daarnaast vervolg ik de bestaande lijn om het Kenniscentrum Immaterieel Erfgoed Nederland te subsidiëren, een subsidieregeling voor gemeenschappen te financieren en mij in te zetten voor het versterken van het immaterieel erfgoedveld in het Caribisch deel van het Koninkrijk. Deze maatregelen kunnen in het licht van bovenstaande rolverdeling en -opvatting worden gezien.
Gezien de notie dat immaterieel erfgoed in het cultuurbeleid goed geborgd moet zijn, ga ik in deze brief nader in op de punten waarop ik zie dat vanuit mijn rol versteviging noodzakelijk is. Ik kondig twee concrete acties aan; het opzetten van een samenwerkingsnetwerk en het maken van bestuurlijke afspraken over immaterieel erfgoed.
Het belang van immaterieel erfgoed
Immaterieel erfgoed gaat vaak om het gezamenlijke maakproces en niet eens zozeer om het resultaat. Denk aan het Zomercarnaval in Rotterdam, waar het samen maken van de kostuums en maanden oefenen als dansgroep minstens even waardevol is als de parade. Of het maken van de bloemen- en fruitcorsowagens, waarbij een heel dorp weken samenwerkt.
Het gaat ook om kennis van vroeger voor een duurzame toekomst. Graslandbevloeiing bijvoorbeeld, een ingenieuze methode om water uit sloten over een weiland te laten lopen. Dit zorgt voor een natuurlijke bemesting en een betere verhouding tussen te nat en te droog. Ook gaan tradities mee met hun tijd. Kievitseieren zoeken is een voorbeeld. Vroeger werden de eieren gezocht om ze te eten, maar nu om de nesten te beschermen.
Sommige vormen van immaterieel erfgoed roepen emoties op en kunnen de aanleiding zijn voor maatschappelijke discussies. Immaterieel erfgoed toont zo hoe wij als samenleving naar de wereld kijken en de vele perspectieven daarop. Het biedt daarmee de mogelijkheid om een doorlopend gesprek te voeren over hoe wij onze maatschappij vormgeven.
De hierboven genoemde voorbeelden maken zichtbaar dat immaterieel erfgoed voor veel mensen een grote culturele waarde heeft, maar ook een belangrijk instrument is voor maatschappelijke opgaven als sociale cohesie, leefbaarheid of duurzaamheid. Dit tezamen maakt dat immaterieel erfgoed een belangrijke plaats in het cultuurbeleid heeft.
Levend erfgoed
Het begrip immaterieel erfgoed is inmiddels redelijk ingeburgerd, maar veel mensen blijven de term onduidelijk vinden. De moties-Van Strien spreken bijvoorbeeld over «volkscultuur» en «hartencultuur». Een synoniem dat veel landen en Unesco gebruiken is «levend erfgoed». De term benadrukt dat het gaat om erfgoed dat mensen in het heden beoefenen en dat zich ontwikkelt.
De basis ligt in verdragen
Twee verdragen vormen de basis voor het Nederlandse immaterieel erfgoedbeleid. In de eerste plaats is dat het Unesco-verdrag inzake de bescherming van het immaterieel cultureel erfgoed. In de tweede plaats is dat het Verdrag van Faro, de waarde van cultureel erfgoed voor de samenleving. Zie bijlage 1 voor een bondige omschrijving van beide verdragen.
Een centrale positie in de uitvoering van het Unesco-verdrag immaterieel erfgoed wordt ingenomen door het Kenniscentrum Immaterieel Erfgoed Nederland (KIEN). Het KIEN wordt gefinancierd door OCW. Zie voor verdere toelichting bijlage 1.
Wat beide verdragen verbindt is dat ze als doel hebben dat mensen zo goed mogelijk in staat zijn hun erfgoed te beoefenen, waarbij ze de mens centraal zetten. Ook delen beide verdragen een aantal centrale uitgangspunten. Om te beginnen dat het samen beoefenen van erfgoed onderdeel is van het sociale cement van onze samenleving. En dat erfgoedgemeenschappen zelf bepalen wat hun erfgoed is en hoe zij het beoefenen en overdragen. Ook hebben beide verdragen als doel dat overheden en erfgoedinstellingen zich inzetten dat erfgoedgemeenschappen zo goed mogelijk hun erfgoed kunnen uitoefenen.
In de komende jaren speelt de ratificatie door Nederland van het Verdrag van Faro. Ik ga verkennen hoe de nauw verbonden beleidsterreinen immaterieel erfgoed en het Verdrag van Faro samen verder bestendigd kunnen worden in het cultuur- en erfgoedbestel.
Versterkingsmogelijkheden: verbeterpunten en mijn inzet daarop
In de motie «Brede visie volkscultuur» heeft de Kamer mij gevraagd inzicht te geven in de versterkingsmogelijkheden op het terrein van immaterieel erfgoed. Om zicht te krijgen op de knelpunten die in de praktijk bestaan, heeft onderzoeksbureau Cultural Motion de opdracht gekregen om onderzoek te doen naar het beleid voor immaterieel erfgoed in Nederland en het Caribisch deel van het Koninkrijk. De onderzoekers spraken met ongeveer honderd mensen die actief zijn binnen gemeenschappen of organisaties die betrokken zijn bij immaterieel erfgoed. Volgend op het rapport heb ik ronde tafels georganiseerd om gemeenschappen, erfgoedorganisaties en andere overheden te betrekken bij de vorming van deze brief.
In deze brief is ook meegenomen het advies On(ver)vangbaar, de innovatieve kracht van the culture van de Nederlandse Unesco Commissie. Het advies biedt inzicht in de wensen en kracht van groepen uit the culture, met als bekendste uitingsvorm hiphop. Veel van deze cultuuruitingen vallen binnen de Unesco-definitie van immaterieel erfgoed. Het rapport doet aanbevelingen hoe dit type groepen beter erkend en gesteund kan worden door onder andere gesubsidieerde erfgoedinstellingen en overheden.
In het onderstaande zet ik op vier terreinen uiteen welke knelpunten en verbeterpunten ik constateer naar aanleiding van de onderzoeken en de ronde tafels. Het gaat daarbij om de terreinen van de erfgoedgemeenschappen, van de samenwerking tussen de overheidslagen, van de samenwerking met het Caribisch deel van het Koninkrijk en van de subsidieverlening. Tevens ga ik in op de wijze waarop versterking kan worden aangebracht.
Versterken van de erfgoedgemeenschappen
De kracht van erfgoedgemeenschappen zit in het eigen organisatievermogen, maar soms geeft een gemeenschap aan hulp nodig te hebben. Bij het maken van verbinding met het onderwijs of erfgoedinstellingen, het werven van nieuwe vrijwilligers of bestuursleden, het verjongen van de vereniging, digitalisering of contact met overheden of fondsen. Vele gemeenschappen weten bij dit soort vragen niet de weg naar passende ondersteuning te vinden. Terwijl die er wel is. Denk hierbij aan organisaties als KIEN en het Fonds voor Cultuurparticipatie die vanuit het Rijk worden gefinancierd en aan de provinciale erfgoedhuizen, musea, archieven, koepelorganisaties van gemeenschappen en de vele historische verenigingen en andere lokale organisaties die Nederland rijk is. Ook wordt de geboden ondersteuning niet altijd als adequaat ervaren. Dat heeft onder andere te maken met (fysieke) afstand, de capaciteit bij de ondersteuners en een ondersteuningsaanbod dat niet altijd aansluit bij de behoefte.
Daarnaast wordt onvoldoende samengewerkt door deze nationale, provinciale en lokale organisaties die gemeenschappen ondersteuning bieden. Hierdoor wordt niet efficiënt gebruik gemaakt van de beschikbare capaciteit. Om gemeenschappen en beoefenaars – van klompenmakers tot Anansi vertellers – goed te helpen bij de waaier aan ondersteuningsvragen is kennisopbouw door een verscheidenheid aan ondersteunende instellingen nodig. Verbetering van de kennisverspreiding en kennisuitwisseling is nodig, richting gemeenschappen en tussen ondersteunende organisaties. Ook op het gebied van onderzoek en kennis ontbreekt het aan structurele samenwerking, waardoor kennis uit nationale en internationale netwerken nog te weinig zijn weg vindt naar de gemeenschappen. Soms speelt mee dat bepaalde ondersteunende organisaties die dicht op de gemeenschappen zitten of er soms onderdeel van zijn, zich niet erkend voelen binnen het professionele immaterieel erfgoedveld.
Tot slot ervaren gemeenschappen vaak een gebrek aan vertrouwen vanuit fondsen, overheden of professionele instellingen bij het aanvragen van subsidies, het verlenen van vergunningen of het samenwerken met professionele instellingen. Ook blijkt dat een deel van de immaterieel erfgoedbeoefenaars zich op dit moment niet of minder gerepresenteerd voelt door en verbonden is met het immaterieel erfgoedveld. Denk aan gemeenschappen uit de jongerencultuur, migrantencultuur, maar ook gemeenschappen uit bepaalde regio’s zoals Zeeland. Hieraan verbonden blijkt dat binnen het immaterieel erfgoedveld sprake is van verschillende «eilanden» van type gemeenschappen en daaraan verbonden organisaties. Deze staan onvoldoende met elkaar in verbinding, maar uit de gesprekken werd duidelijk dat verbinding wel gewenst is.
Netwerk Levend Erfgoed
Om deze inzet te bereiken adviseert het onderzoek van Cultural Motion om een Netwerk Levend Erfgoed op te zetten. Bij de ronde tafels was er veel steun voor deze aanbeveling. Het Netwerk moet de samenwerking verbeteren tussen gemeenschappen, vrijwilligersorganisaties en de professionele partners. Vanuit de basisgedachte dat iedereen die bezig is met levend erfgoed van elkaar kan leren. Het Netwerk werkt vanuit gelijkwaardigheid en wederkerigheid. Waarbij het eigenaarschap en zeggenschap bij de deelnemers ligt. Door meer en beter samen te werken kan beter toegesneden ondersteuning aan gemeenschappen worden geboden, kan kennis gemeenschappen beter bereiken en kunnen gemeenschappen beter worden doorverwezen naar organisaties die door hen gewenste kennis of ondersteuning in huis hebben.
Ik ga de partijen die het Netwerk willen vormen uitnodigen om samen het doel, de organisatievorm en de activiteiten van het Netwerk Levend Erfgoed te onderzoeken. Van belang is dat het Netwerk Levend Erfgoed daadwerkelijk een netwerk wordt van, voor, door en met alle partijen uit het brede immaterieel erfgoedveld. Daarbij worden ze gefaciliteerd door twee door mij gefinancierde onafhankelijke kwartiermakers.
De kwartiermakers hebben als taak de verschillende «eilanden» van gemeenschappen en daaraan verbonden organisaties te verbinden in het Netwerk. Ook krijgen zij als opdracht actief gemeenschappen te betrekken die zich nu nog niet verbonden voelen met ondersteunende organisaties, maar deze behoefte wel hebben. Daarmee gaat het Netwerk bijdragen aan het versterken van de representatie en erkenning van alle soorten gemeenschappen en hun levende erfgoed.
De kwartiermakersfase is vormgegeven rond twee of drie concrete activiteiten, bijvoorbeeld rond het verbinden van gemeenschappen aan scholen, of een gezamenlijk project van gemeenschappen en overheden om knelpunten rond regelgeving aan te pakken. Het doel hiervan is om werkende weg tot samenwerkingen te komen tussen de aangesloten gemeenschappen en organisaties. Ik stel een werkbudget beschikbaar voor deze activiteiten.
Rond de uitvoering van het Verdrag van Faro ontwikkelt zich momenteel een netwerk dat complementair zal zijn aan het te vormen Netwerk Levend Erfgoed. Daarom gaan deze netwerken samenwerken en kennis uitwisselen. Ten slotte ga ik professionele instellingen, het onderwijs en gemeenschappen binnen het Netwerk Levend Erfgoed aanmoedigen om een kennisagenda op te zetten. Hierdoor komen kennisontwikkeling en praktijk beter bij elkaar en kunnen kennisvragen die in het veld spelen beter worden geadresseerd.
Versterken van samenwerking tussen de overheden
Provincies en gemeenten hebben als medeoverheden een belangrijke rol in de uitvoering van het Unesco-verdrag. Zoals eerder vermeld zijn voor gemeenschappen met name gemeenten de overheid waar ze het meest mee te maken hebben. Daar zit ook de kennis over lokale omstandigheden.
Voor een toekomstbestendig immaterieel erfgoed zijn dus vooral de gemeenten en ook de provincies aan zet. Echter, er zijn maar weinig gemeenten en provincies die beleid hebben ontwikkeld voor immaterieel erfgoed. Ook de kennis over de culturele en maatschappelijke waarde van immaterieel erfgoed is bij gemeenten en provincies slechts sporadisch aanwezig. Gemeenten en provincies onderschatten daardoor wat gemeenschappen bijdragen aan maatschappelijke opgaven in hun wijk, dorp of regio. En daarnaast soms ook de toeristische en economische waarde van immaterieel erfgoed. Vanwege de maatschappelijke betekenis die veel gemeenschappen hebben, is een actief immaterieel erfgoedbeleid door gemeenten en provincies dus zeker ook in het belang van de medeoverheden zelf.
Veel erfgoedgemeenschappen vinden de toegenomen regeldruk en complexe regelgeving voor bijvoorbeeld vergunningen belastend. Regels zijn vaak ontworpen voor grote professionele organisaties. Beoefenaars van levend erfgoed zijn vaak vrijwilligers. Hierdoor missen ze kennis over regelgeving en weten vaak niet bij wie ze terecht moeten binnen de gemeente of provincie.
De betekenis van gemeenschappen voor gemeenten: een voorbeeld
Veel gemeenschappen leveren een belangrijke bijdrage aan maatschappelijke opgaven. Deze bijdrage sluit aan bij de betekenis en activiteiten van hun levend erfgoed. Een voorbeeld is de Sint Maartenviering in Utrecht. Het Sint Maarten verhaal gaat over delen en saamhorigheid. Vanuit dit verhaal zet de gemeenschap zich in voor sociale cohesie, positieve gezondheid en burgerschap. Door verschillende groepen en scholen via het immaterieel erfgoed met elkaar te verbinden. De gemeente biedt allerhande raad en daad, om de gemeenschap bij te staan hun maatschappelijk waardevolle activiteiten uit te voeren.
De drie overheidslagen moeten richting gemeenschappen meer als één overheid acteren. Waarbij duidelijk is welke overheid waarvoor verantwoordelijkheid is. Veel van de knelpunten die gemeenschappen ervaren, vallen onder de verantwoordelijkheid van gemeenten, denk aan vergunningverlening.
Ik ga met de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG), het Interprovinciaal Overleg (IPO) en de cultuurregio’s bestuurlijke afspraken maken over immaterieel erfgoed. Uit gesprekken met de VNG en IPO is mij duidelijk geworden dat zij ook het belang zien van het maken van afspraken over knelpunten die op lokaal of regionaal niveau ervaren worden door immaterieel erfgoedgemeenschappen, zoals over regelgeving of ondersteuning. Op dit moment ben ik met de provincies, de schutterijen en de provinciale erfgoedhuizen van Limburg, Noord-Brabant en Gelderland en KIEN aan het onderzoeken wat nodig en mogelijk is voor een toekomst van de schutterijen.4
Onderdeel van deze gesprekken over bestuurlijke afspraken wordt een verkenning naar het nut en de wenselijkheid van gemeentelijke immaterieel erfgoedlijsten. Deze verkenning ga ik samen met de VNG en KIEN uitvoeren. Deze lijst kan van waarde zijn omdat deze zicht biedt op de culturele, maatschappelijke, economische of toeristische waarde van het levende erfgoed in een gemeente. Gemeenten kunnen de lijst ook gebruiken om een match te vinden tussen gemeenschappen en de eigen beleidsdoelen.
Ook wil ik twee bestaande bewegingen bij gemeenten en provincies benoemen. De eerste betreft het actief betrekken van erfgoedgemeenschappen bij het opstellen van provinciale of gemeentelijke omgevings- en erfgoedvisie. Veel levend erfgoed wordt in de openbare ruimte beoefend. Dit geeft deze plekken betekenis. In een Omgevingsplan kunnen regels over bijvoorbeeld geluid, parkeren of markten worden opgenomen. Dit zorgt voor minder regeldruk bij gemeenschappen. IPO, VNG, KIEN en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed gaan in gesprek met geïnteresseerde gemeenten om hen de handvatten te bieden om gemeenschappen vroeg in het ontwikkelproces van deze visies en plannen te betrekken.
De tweede beweging waarvoor ik mijn waardering uitspreek en die ik met kennis verder wil stimuleren is het ontwikkelen van een aanspreekpunt voor gemeenschappen bij gemeenten. Verschillende gemeenten hebben positieve ervaringen met een aanspreekpunt voor erfgoedgemeenschappen, voor materieel en immaterieel erfgoed. Zo’n aanspreekpunt helpt vrijwilligersorganisaties door de complexe wereld van overheden, instellingen en subsidieregelingen. Een aanspreekpunt verkleint de afstand tussen overheid en gemeenschap en vergroot het wederzijds vertrouwen. De VNG, KIEN en de Rijksdienst gaan gemeenten die een gemeentelijk aanspreekpunt willen opzetten met raad en daad bijstaan.
Versterken van samenwerking met het Caribisch deel van het Koninkrijk
Immaterieel erfgoed is een belangrijk onderdeel van de culturele rijkdom van het Caribisch deel van het Koninkrijk. De Werkgroep immaterieel erfgoed met leden uit alle delen van het Koninkrijk voert de Intentieverklaring Immaterieel Cultureel Erfgoed5 uit. In de Intentieverklaring staat beschreven dat ik mij met de Werkgroep onder meer inzet voor het versterken van het immaterieel erfgoedveld op de eilanden. Dit betreffen de organisaties die gemeenschappen kunnen bijstaan in het beoefenen, ontwikkelen en doorgeven aan volgende generaties. Ook gaat het over het ontwikkelen en bijhouden van inventarissen op de eilanden en over duurzame beleidsvorming door de overheden op de eilanden. Met de landen en de openbare lichamen wil ik een Samenwerkingsovereenkomst voor immaterieel erfgoed realiseren, zoals vastgesteld in de Intentieverklaring.
Ik heb een specifieke verantwoordelijkheid voor de eilanden Bonaire, Saba en Sint Eustatius. Voor deze openbare lichamen is het Cultuurconvenant 2022–2025 Caribisch Gebied richtinggevend. Daaraan verbonden zet ik mij ervoor in dat immaterieel erfgoed onderdeel wordt van de cultuuragenda’s op de drie eilanden.
Nominatie van Tambú voor de internationale Unesco-lijst
Ik werk samen met het Caribisch deel van het Koninkrijk, KIEN en de Unesco Commissies aan het nomineren van immaterieel erfgoed voor de internationale lijsten van het Unesco-verdrag. Tijdens het ministeriële Vierlandenoverleg van 2023 is besloten dat Tambú/Barí de volgende nominatie door het Koninkrijk der Nederlanden is voor de Representatieve Lijst van het Unesco-verdrag is. Tambú is de trom die een centrale rol speelt in deze muzikale traditie, maar ook de muziekvorm zelf, de bijbehorende dans, de zang en het feest. Er zijn gemeenschappen op Aruba, Bonaire, Curaçao en in Nederland. Curaçao is trekker van het proces van de nominatie. Een door de gemeenschappen opgesteld erfgoedzorgplan vormt de basis van het nominatiedossier.
Verbetering van de toegang tot subsidies voor immaterieel erfgoed
Subsidieregelingen worden door een deel van de gemeenschappen ervaren als ontoegankelijk, bijvoorbeeld door taalgebruik, lastige aanvraagprocedures of onduidelijkheid waar welke subsidie aan te vragen is. Deze gemeenschappen geven aan als vrijwilligersorganisatie deze specialistische kennis te missen. Soms hebben ze het idee dat ze moeten concurreren met professionele instellingen en de administratieve last niet altijd opweegt tegen de opbrengst. Gemeenschappen geven ook aan behoefte te hebben aan andere soorten methoden om subsidies aan te vragen, bijvoorbeeld het geven van een presentatie voor gemeenschappen die minder gewend zijn formulieren in te vullen.
Op dit moment draag ik bij aan het beoefenen van immaterieel erfgoed door jaarlijks 1 miljoen euro beschikbaar te stellen voor het beoefenen, ontwikkelen en doorgeven van immaterieel erfgoed door gemeenschappen. Deze middelen zijn via de regeling Erfgoed Maken bij het Fonds voor Cultuurparticipatie (FCP) beschikbaar voor gemeenschappen.
Het FCP gaat volgend jaar de subsidieregeling voor immaterieel erfgoed vernieuwen. De doelen en criteria van deze nieuwe regeling worden samen met gemeenschappen uit het hele Koninkrijk opgesteld. Daarmee wordt een subsidieregeling gemaakt die goed past bij de gemeenschappen. De regeling wordt verbonden aan het Netwerk Levend Erfgoed. Daarnaast gaat het FCP gemeenschappen helpen bij hun aanvragen, onder andere via het Netwerk Levend Erfgoed. Ten slotte werkt het FCP aan de zichtbaarheid en toegankelijkheid van de immaterieel erfgoedregeling in het Caribisch deel van het Koninkrijk.
Samen naar een toekomstbestendig levend erfgoedveld
Deze brief biedt een stevig fundament om het immaterieel erfgoedveld als basis voor ons cultuurbeleid te versterken. Dat doe ik niet alleen, maar samen met de gemeenten en provincies en het brede immaterieel erfgoedveld. Ieder vanuit zijn rol zet zich in voor de cultuur die iedereen beoefent. Met als gezamenlijk doel dat alle gemeenschappen dezelfde mogelijkheden hebben hun levende erfgoed uit te oefenen, te ontwikkelen en door te geven aan volgende generatie.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, F.Q. Gräper-van Koolwijk
Motie van de leden Van Strien, Werner en Kwint, brede visie volkscultuur, Kamerstuk 36 200 VIII, nr. 41
Motie van de leden Van Strien en Werner, nieuwe visie cultuurbeleid, Kamerstuk 32 820, nr. 506
Motie van de leden Van der Velde, Wilders, Schutterijen, Kamerstuk 36 410 VIII, nr. 105 en Kamerstuk 36 410 VIII, nr. 56
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Intentieverklaring Immaterieel Cultureel Erfgoed, 2019
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32820-521.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.