32 820 Nieuwe visie cultuurbeleid

Nr. 179 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 27 november 2015

Tijdens het Algemeen Overleg met uw Kamer op 24 juni 2015 (Kamerstuk 32 820, nr. 165) heb ik toegezegd u te zullen informeren over de aanpassingen van de indemniteitsregeling.

De nieuwe regeling is inmiddels gepubliceerd en zal per 1 januari 2016 in werking treden.

Zoals ik in mijn brief van 29 september 2014 heb aangegeven, was het nodig te bezien hoe de regeling efficiënter uitgevoerd kon worden. In overleg met de Museumvereniging zijn de mogelijkheden verkend en is gekomen tot een aantal wijzigingen, waarbij het maximum bedrag waarvoor de Minister van OCW garant staat, gebruikt kan worden voor meer tentoonstellingen dan onder de Subsidieregeling indemniteit bruiklenen 2008 mogelijk was. De belangrijkste wijzigingen zijn:

• Van vast naar maximaal indemniteitspercentage van 30%

Bij de uitvoering van de Subsidieregeling indemniteit bruiklenen 2008 werd een vast indemniteitspercentage van 30 procent gehanteerd. Uit cijfers van de afgelopen jaren is gebleken dat vaak een lager percentage al voldoende is om een hoge korting te bereiken. Om meer flexibiliteit mogelijk te maken, marktwerking te stimuleren en een betere verhouding tussen de premiekortingen en de indemniteitspercentages te bereiken, is het vaste percentage vervangen door een maximum van 30% indemniteit. De verwachting is dat ook bij een lager indemniteitspercentage substantiële premiekortingen mogelijk blijven.

• Invoeren van een maximum indemniteitsbedrag

Naast het flexibele indemniteitspercentage is een maximaal indemniteitsbedrag per tentoonstelling van € 75 miljoen ingevoerd. Met een maximum van € 75 miljoen per tentoonstelling kunnen op enig moment minimaal vier tentoonstellingen tegelijkertijd plaatsvinden waarvoor indemniteit kan worden verleend. Onder de Subsidieregeling indemniteit bruiklenen 2008 kwam het in de praktijk voor dat één enkele tentoonstelling de gehele ruimte onder het plafond van € 300 miljoen in beslag nam. Cijfers uit het verleden laten zien dat het invoeren van een plafond per tentoonstelling ruimte oplevert. Van de 6 afgewezen aanvragen in 2012 en 2013 had de meerderheid gehonoreerd kunnen worden bij een plafond van € 75 miljoen.

• Invoeren ondergrens aan premiekorting

Om een substantiële premiekorting te garanderen, is een drempelwaarde ingesteld voor de premiekorting. De verzekeraar moet minimaal 20% korting geven wil een aanvrager in aanmerking komen voor indemniteit.

• Invoeren indieningstermijn

Er is een indieningstermijn van maximaal één jaar ingevoerd. Hiermee wordt bereikt dat alle musea evenveel kans maken op indemniteit en dat de gegevens waarmee de aanvraag wordt gedaan zo definitief mogelijk zijn.

Op verzoek van uw Kamer heb ik gekeken naar de garantieregelingen bij Wonen. Het gaat om het Waarborgfonds Eigen Woningen, dat de NHG garantie verstrekt, en om het Waarborgfonds Sociale Woningbouw, dat leningen verstrekt aan woningbouwcorporaties. In beide gevallen staat de Staat borg.

Waarborgfonds Eigen Woningen

Kopers van een woning betalen een borgtochtprovisie voor de NHG. Een deel daarvan gaat naar het Waarborgfonds Eigen Woningen, een ander deel naar het Rijk dat daarmee een voorziening treft om het risico voor de Staat te verminderen. Kopers kunnen de borgtochtprovisie aftrekken bij de Belastingdienst en meefinancieren in de totale hypotheeksom.

Waarborgfonds Sociale Woningbouw

Bij het Waarborgfonds Sociale Woningbouw worden momenteel opties verkend om een premie te heffen (vergoeding die het Waarborgfonds voor de achtervangpositie aan de Staat moet betalen). Hierbij geldt wel, dat deze premieheffing niet als extra lastenverzwaring bij de instellingen en/of huurders terecht mag komen. Dit n.a.v. een aangenomen motie van de leden Monasch en Van Vliet. De premie zal dus grotendeels uit het fonds zelf moeten komen.

De gedachte achter de premieheffing is helder. Met de premies wordt een voorziening gecreëerd waaruit de Staat kan putten wanneer het mis gaat met een NGH hypotheek of met een door een corporatie afgegeven lening. Gelet op het aantal afgesloten hypotheken (circa 100.000 in 2014) en het aantal door corporaties verstrekte leningen (612 in 2014), draagt het vragen van een premie ook voldoende bij aan het opbouwen van een voorziening. Via de indemniteitsregeling ontvangen circa 10 musea per jaar indemniteit (de verwachting is weliswaar dat dit met de nieuwe regeling zal toenemen). Met een dergelijk laag aantal acht ik het niet zinvol om via premieheffing een buffer op te bouwen. Het risico van een hoger indemniteitsplafond zou op deze wijze onvoldoende gecompenseerd worden.

Premieheffing bij de indemniteitsregeling ligt voorts niet voor de hand omdat dit altijd zal leiden tot lastenverzwaring bij de musea. Zoals in mijn brief van 29 september 2014 vermeld, heb ik daarom met de Minister van Financiën afgesproken dat we niet de lasten bij de musea leggen, maar dat een bedrag van € 15 miljoen als begrotingsreserve wordt aangewezen ter dekking van het risico.

Gelet op bovenstaande, maar vooral gelet op de aanpassingen in de regeling die ik in goed overleg met de musea heb gerealiseerd en die het bereik van de regeling zal vergroten, ligt het niet voor de hand om, vergelijkbaar met Wonen, premieheffing te introduceren bij de indemniteitsregeling.

De regeling zal over drie jaar geëvalueerd worden. Het door de Nederlandse Museumvereniging aangedragen punt van de langdurige bruiklenen zal ik bij de evaluatie betrekken.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker

Naar boven