Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 29 januari 2014
Hierbij ga ik in op de vraag van mevrouw Keijzer tijdens het wetgevingsoverleg cultuur
van 11 november 2013 (Kamerstuk 33 750 VIII, nr. 85). Het betrof het vervallen van de ANBI-status van een theater doordat het theater
een belangrijk deel van zijn inkomsten zou verwerven door de verhuur van ruimte aan
een ander theater. Zoals aangekondigd heb ik overleg gevoerd met mijn collega, Staatssecretaris
Weekers.
Het ANBI-team volgt bij de beoordeling van de ANBI-status voor theaters een stappenplan
waarbij de programmering centraal staat. Gekeken wordt of met een brede programmering
van podiumkunstenvoorstellingen een breed publiek wordt bediend. Verder is het door
invoering van de Geefwet mogelijk dat een culturele ANBI, ter financiering van de
algemeen nuttige activiteiten, commerciële activiteiten ontplooit. Zo mag bijvoorbeeld
een theater café- en restaurantactiviteiten en verhuuractiviteiten ontplooien. Vereiste
is dat deze activiteiten een positieve opbrengst genereren en dat die opbrengsten
binnen een redelijke termijn daadwerkelijk voor algemeen nuttige activiteiten worden
aangewend.
In het door mevrouw Keijzer aangehaalde voorbeeld verhuurt een theater een zaal aan
een ander theater. Als de programmering dit toelaat, is er niets op tegen dat de theaterzaal
wordt verhuurd, ervan uitgaande dat de huuropbrengst wordt gebruikt voor de financiering
van de algemeen nuttige activiteiten van het verhurende theater. Er moet uiteraard
nog wel sprake zijn van een theater met eigen algemeen nuttige theateractiviteiten
(programmering) en niet louter van een commerciële exploitatie van een gebouw.
De precieze feiten en omstandigheden van het genoemde voorbeeld zijn ons niet bekend.
De betreffende instelling heeft uiteraard de mogelijkheid om in overleg te treden
met de belastingdienst, in het bijzonder het ANBI-team.
Mede namens de Staatssecretaris van Financiën,
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker