32 818 Wijziging van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 in verband met de invoering van een tussenregeling voor valutaresultaten op deelnemingen (Tussenregeling valutaresultaten op deelnemingen)

Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING

I. ALGEMEEN

1. Inleiding

Naar de huidige stand van wet en jurisprudentie behoren valutaresultaten die worden behaald met het in deelnemingen geïnvesteerde vermogen tot de voordelen uit hoofde van deelneming. De Hoge Raad heeft dit beslist in zijn arrest van 9 juni 1982, nr. 21 142 (BNB 1982/230). Dit geldt voor zowel valutaverliezen als valutawinsten.

Door het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna HvJ EU) is op 28 februari 2008 (C-293/06) arrest gewezen inzake de behandeling van valutaverliezen op het vermogen dat in een vaste inrichting is geïnvesteerd, ook wel het dotatiekapitaal genoemd. Door een in Duitsland gevestigd lichaam was dotatiekapitaal verstrekt aan een in Italië gevestigd filiaal. Dit filiaal werd ingebracht in een vennootschap. Vervolgens werden de aandelen in deze vennootschap verkocht en het dotatiekapitaal terugbetaald. Op het terugbetaalde dotatiekapitaal werd een wisselkoersverlies geleden. In Italië kon dit niet ten laste van het resultaat worden gebracht omdat dit verlies daar niet tot uitdrukking kan komen. De vaste inrichting berekent haar winst immers in de lokale valuta. Het verlies kon ook niet ten laste van de winst van het hoofdhuis worden gebracht, omdat in Duitsland het resultaat van de vaste inrichting werd vrijgesteld.

Het HvJ EU heeft kortweg beslist dat wanneer geen rekening wordt gehouden met een wisselkoersverlies op terugbetaald dotatiekapitaal dat een werkelijk economisch verlies vormt, dit een belemmering van de vrijheid van vestiging kan vormen. Volgens het HvJ EU vergroot de Duitse regeling namelijk het economische risico voor een Duitse vennootschap die in een andere lidstaat een onderneming wil oprichten, wanneer daar van een andere dan de Duitse munteenheid gebruik wordt gemaakt.

Deze uitspraak heeft geen directe gevolgen voor de fiscale behandeling van valutaresultaten van vaste inrichtingen in Nederland, aangezien deze plaatsvindt in lijn met de uitspraak. Gebleken is echter dat een aantal belastingplichtigen het standpunt inneemt dat door deze uitspraak de jurisprudentie van de Hoge Raad inzake de behandeling van valutaresultaten bij deelnemingen is achterhaald en dat negatieve valutaresultaten ten laste van de winst kunnen worden gebracht. Dit zal aanleiding geven tot procedures. Eerst wanneer de procedures zijn afgewikkeld, zal komen vast te staan of en in welke gevallen valutaresultaten op deelnemingen in aftrek kunnen worden gebracht.

Als zou blijken dat krachtens jurisprudentie van het HvJ EU valutaverliezen op deelnemingen in bepaalde gevallen in aftrek kunnen worden gebracht, zou dat tot de onevenwichtige situatie leiden dat valutaverliezen in aftrek komen terwijl krachtens jurisprudentie van de Hoge Raad valutawinsten onder de deelnemingsvrijstelling vallen. Een dergelijke onevenwichtigheid is, mede vanuit budgettair oogpunt, niet wenselijk.

Indien achteraf met regelgeving wordt gereageerd, zou daaraan een zeer lange terugwerkende kracht moeten worden verbonden om die onevenwichtigheid op te kunnen heffen.

Een andere mogelijkheid zou zijn om reeds nu te regelen dat valutaresultaten niet onder de deelnemingsvrijstelling vallen. Achteraf zou echter kunnen blijken dat een dergelijke maatregel voorbarig is geweest omdat ook het HvJ EU van mening is dat het niet in strijd is met het EU-recht om valutaverliezen niet in aftrek toe te laten. Een dergelijke aanpassing van de deelnemingsvrijstelling is ook niet wenselijk met het oog op het fiscale vestigingsklimaat. Alle belastingplichtigen zijn dan immers verplicht om valutaresultaten uit het vrijgestelde deelnemingsresultaat te elimineren. Ten slotte zou een dergelijke aanpassing een moeilijk te becijferen maar aanzienlijk budgettair risico met zich meebrengen dat vooral deelnemingen met potentieel slechte valutarisico’s onder Nederland zouden worden gehangen.

Het bezwaar van mogelijke voorbarigheid zou ook gelden voor een optieregeling waarbij valutaresultaten op deelnemingen naar keuze van belastingplichtige al dan niet onder de deelnemingsvrijstelling vallen. Uitgaande van de bedoeling om zekerheid te bieden omtrent de fiscale positie, zou die optieregeling alle valutaresultaten op deelnemingen moeten omvatten, ook die waarvan achteraf zou blijken dat het niet aftrekbaar zijn daarvan niet in strijd is met EU-recht. Ook zou de regeling om Europeesrechtelijke redenen zo vormgegeven moeten worden dat de deelnemingsvrijstelling alleen op verzoek wordt toegepast op valutaresultaten. Een dergelijk verzoek zou dan moeten worden ingediend door alle belastingplichtigen die buitenlandse deelnemingen houden en prijs blijven stellen op toepassing van de deelnemingsvrijstelling op valutaresultaten, wat naar verwachting meestal het geval zou zijn. Tenslotte zou ook een optieregeling het aanzienlijke budgettaire risico met zich meebrengen dat vooral deelnemingen met potentieel slechte valutarisico’s onder Nederland zouden worden gehangen.

Een en ander afwegend is ervoor gekozen om reeds nu met een regeling te komen, die alleen gevolgen heeft voor de belastingplichtigen die valutaverliezen in aftrek brengen en hun claim ook gehonoreerd zien. De maatregel komt er kortweg op neer dat bij die belastingplichtigen ook de valutawinsten in de heffing worden betrokken.

Voor alle duidelijkheid wordt opgemerkt dat ingeval de belastingplichtige in het ongelijk wordt gesteld en valutaverliezen niet in aftrek mogen worden gebracht, de voorgestelde regeling geen gevolgen heeft. Voordeel van de regeling is dat niet reeds nu de deelnemingsvrijstelling behoeft te worden aangepast met alle nadelige gevolgen van dien. Daarnaast zorgt de regeling ervoor dat een onevenwichtige situatie die zou ontstaan ingeval valutaverliezen in aftrek kunnen worden gebracht en valutawinsten niet in de heffing kunnen worden betrokken, wordt voorkomen.

2. Budgettaire aspecten

Ingeval komt vast te staan dat valutaverliezen ten laste van de winst kunnen worden gebracht, dan kunnen de budgettaire gevolgen aanzienlijk zijn. Daarbij moet worden gedacht aan een derving van enkele honderden miljoenen euro’s per jaar.

In verband met een evenwichtige behandeling van valutawinsten en valutaverliezen betrekt de voorgestelde regeling de valutawinsten bij belastingplichtigen die een valutaverlies ten laste van het resultaat hebben gebracht in de heffing.

3. Uitvoeringskosten Belastingdienst

Het wetsvoorstel strekt ertoe om positieve valutaresultaten op deelnemingen die worden behaald door een belastingplichtige die een negatief valutaresultaat op een deelneming ten laste van de winst heeft gebracht, in de heffing te betrekken. De belastingplichtige die van mening is dat het negatieve valutaresultaat in aftrek kan worden gebracht, zal de positieve resultaten op grond van het wetvoorstel ook moeten aangeven. Eerst indien vaststaat dat een verlies in aanmerking kan worden genomen, zal het wetsvoorstel verdere gevolgen hebben. Naar het zich laat aanzien zal het gaan om een beperkt aantal belastingplichtigen, waardoor de uitvoeringskosten voor de belastingdienst verwaarloosbaar zullen zijn.

4. Gevolgen voor bedrijfsleven en burger

De gevolgen voor het bedrijfsleven zijn naar het zich laat aanzien minimaal aangezien het wetsvoorstel alleen gevolgen heeft ingeval valutaverliezen in aftrek kunnen worden gebracht. Mocht dat het geval zijn, dan heeft het alleen gevolgen voor belastingplichtigen die een valutaverlies op deelnemingen ten laste van het resultaat hebben gebracht.

II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel I

Artikel I, onderdeel A (artikel 10a van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969)

Voorgesteld wordt de verbondenheidsbepaling van artikel 10a, vierde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb 1969) ook te laten gelden voor het ingevolge dit wetsvoorstel in te voegen artikel 28b van die wet.

Artikel I, onderdeel B (artikel 28b van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969)

In het voorgestelde artikel 28b van de Wet Vpb 1969 is een regeling voor valutaresultaten op deelnemingen opgenomen. In het eerste lid is geregeld dat in de situatie dat ingevolge jurisprudentie van het HvJ EU valutaverliezen in aftrek moeten worden toegelaten, en de belastingplichtige de geleden valutaverliezen ook daadwerkelijk in aftrek brengt, de valutawinsten eveneens in de heffing worden betrokken. De deelnemingsvrijstelling is in die situatie niet meer van toepassing op de valutawinsten die worden genoten vanaf het begin van het boekjaar dat de valutaverliezen in aftrek zijn gekomen. Dit geldt niet alleen voor de deelneming waarop het verlies is geleden, maar voor alle deelnemingen.

De valutaverliezen zullen als deze in aftrek worden gebracht betrekking hebben op de gehele periode dat de deelneming door de belastingplichtige is gehouden. Om evenwicht te krijgen tussen de aftrek van valutaverliezen en de heffing over valutawinsten, zal ook bij de heffing over valutawinsten worden aangeknoopt bij de hele valutawinst die door de belastingplichtige wordt behaald. De compartimenteringarresten zijn in deze situatie niet van toepassing. Hiertoe is in het eerste lid geregeld dat de valutawinsten die opkomen in of na het boekjaar waarin de verliezen in aftrek worden gebracht, in de heffing worden betrokken.

Heffing over de te behalen valutaresultaten zou vrij eenvoudig kunnen worden voorkomen door het concern te herstructureren. Zo kan bijvoorbeeld het lichaam dat het valutaverlies in aftrek heeft gebracht haar deelnemingen waarmee positieve valutawinsten zouden kunnen worden behaald binnen concern vervreemden aan een lichaam dat geen valutaverliezen ten laste van het resultaat heeft gebracht. Dat lichaam zou de positieve valutaresultaten dan ingevolge de deelnemingsvrijstelling onbelast kunnen genieten.

Om dit te voorkomen is in het tweede lid geregeld dat als een deelneming is verkregen van een verbonden lichaam waarbij, als die deelneming niet was vervreemd, de deelnemingsvrijstelling van artikel 13, eerste lid, van de Wet Vpb 1969 geen toepassing zou hebben gevonden op positieve valutaresultaten, het eerste lid van overeenkomstige toepassing is op positieve valutaresultaten op die deelneming.

Met de woorden direct of indirect wordt tot uitdrukking gebracht dat ook als de deelneming niet rechtstreeks is verworven van de vennootschap die een valutaverlies ten laste van de winst heeft gebracht, het eerste lid ook van toepassing is. Voor het belasten van valutawinsten worden de deelnemingen van de belastingplichtige die een valutaverlies in aftrek heeft gebracht als het ware gevolgd. Zolang een dergelijke deelneming aan een verbonden lichaam wordt overgedragen, blijft de deelnemingsvrijstelling bij de opvolgende belastingplichtige niet van toepassing op positieve valutaresultaten met betrekking tot die deelneming.

De verbondenheid wordt beoordeeld op het tijdstip dat een deelneming wordt overgedragen. Indien bijvoorbeeld een belastingplichtige die een verlies in aftrek heeft gebracht een deelneming vervreemdt aan een verbonden lichaam, waarna die belastingplichtige uit de groep verdwijnt, zullen ondanks de omstandigheid dat de belastingplichtige die het verlies in aftrek heeft gebracht niet meer verbonden is met het lichaam dat de deelneming houdt, bij dat lichaam de positieve valutaresultaten in de heffing worden betrokken. Vindt de vervreemding plaats aan een verbonden lichaam dat niet in Nederland belastingplichtig is, en dat niet in Nederland belastingplichtige lichaam vervreemdt vervolgens de deelneming aan een met hem verbonden lichaam dat wel in Nederland belastingplichtig is, dan is ook bij dat laatste verbonden lichaam de deelnemingsvrijstelling niet van toepassing op positieve valutaresultaten aangezien is verkregen van een lichaam waarop ten aanzien van die deelneming de deelnemingsvrijstelling van artikel 13, eerste lid, van de Wet Vpb 1969 geen toepassing zou hebben gevonden.

Het derde lid ziet op de situatie dat een liquidatieverlies op een deelneming naar voren komt. Zonder nadere voorziening zou het niet ondenkbaar zijn dat in dat geval een valutaverlies twee maal genomen wordt. Daarom is geregeld dat het liquidatieverlies slechts in aanmerking wordt genomen voor zover het liquidatieverlies hoger is dan het saldo van de negatieve en positieve valutaresultaten die met betrekking tot die deelneming ten laste van de winst zijn gekomen.

Zolang het HvJ EU daarover niet heeft beslist, is niet duidelijk of en welke valutaverliezen ten laste van de winst kunnen worden gebracht. Om overkill te vermijden is in het vierde lid geregeld dat het eerste lid niet van toepassing is op positieve valutaresultaten als vaststaat dat wanneer dit resultaat negatief zou zijn dit niet in aftrek zou kunnen komen.

Artikel II

Artikel II (inwerkingtreding)

Deze wet treedt in werking met ingang van de dag na uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met het tijdstip waarop het persbericht, waarin zij is aangekondigd, is uitgebracht. Hierdoor wordt anticipatiegedrag vanwege de voorgestelde wijzigingen voorkomen. Dit anticipatiegedrag bestaat uit het voorkomen van heffing over latente valutawinsten door deelnemingen voor de inwerkingtreding van de wet over te dragen aan een concernlichaam.

Het gaat daarbij niet alleen om deelnemingen waarop een valutaverlies in aftrek is gebracht maar ook om andere door belastingplichtige gehouden deelnemingen waarop mogelijk een valutawinst zal worden gerealiseerd.

De staatssecretaris van Financiën,

F. H. H. Weekers

Naar boven