32 798 Wijziging van de Wet op het kindgebonden budget in verband met bezuiniging op het kindgebonden budget

C MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 11 november 2011

Met belangstelling heeft de regering kennisgenomen van het voorlopig verslag van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid inzake de wijziging van de wet op het kindgebonden budget in verband met bezuiniging op het kindgebonden budget.

De bijdragen hebben onder meer betrekking op de relatie met andere kindregelingen, de vermogenstoets en de inkomenseffecten.

Hieronder wordt op deze vragen ingegaan. Bij de beantwoording is zoveel mogelijk de indeling van het voorlopig verslag aangehouden. Daar waar de vragen van de fracties duidelijk in elkaars verlengde liggen, is de vrijheid genomen om van deze indeling af te wijken.

Inleiding

De leden van de VVD-fractie, PvdA-fractie, CDA-fractie en ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorstel tot wijziging van de Wet op het kindgebonden budget. De leden van de CDA-fractie onderschrijven het uitgangspunt van de regering dat de verantwoordelijkheid voor kinderen primair bij de ouders ligt, en hebben begrip voor het voornemen om het kindgebonden budget weer terug te brengen naar het niveau van 2010.

De leden van de fractie van D66 hebben met belangstelling maar ook met enige aarzeling kennisgenomen van het wetsvoorstel.

VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie stellen dat door het toepassen van verschuiving van vermogensonderdelen van box 3 naar box 1 het vermogen van ouders nog verder kan toenemen, alvorens het limietbedrag van de vermogenstoets is bereikt. Een eventueel aanwezige eigen woning kan voor een gedeelte of geheel vrij van hypotheek gemaakt worden, zonder mee te tellen in de gehanteerde limietbedragen. De leden vragen zich af of de regering deze mogelijkheid voor de vermogenstoets gewenst acht en of er inzicht is in de omvang van het aantal gezinnen met een eigen woning dat in aanmerking komt voor een kindgebonden budget.

De regering heeft in overeenstemming met het regeerakkoord gekozen voor een vermogenstoets in het kindgebonden budget met een vermogensbegrip dat aansluit op het vermogensbegrip van box 3 van de Wet Inkomstenbelasting 2001. Het eigen huis maakt geen onderdeel uit van dit vermogensbegrip. Het eigen huis is onderdeel van box 1. Een burger kan ervoor kiezen, zoals de VVD-fractie terecht opmerkt, zijn hypotheek met spaargeld versneld af te lossen. Een gevolg hiervan kan zijn dat er voor deze burger weer recht ontstaat op het kindgebonden budget. Hiertegenover staat dat de aftrek van de hypotheekrente van deze burger ook minder wordt, waarmee het verzamelinkomen stijgt. Dit zal, naast de hogere inkomstenbelasting, het recht op kindgebonden budget weer drukken. De regering laat keuzes hierin over aan de verantwoordelijkheid van de burger zelf. Op basis van een steekproef met inkomens- en vermogensgegevens heeft circa 60% van de gezinnen die in aanmerking komen voor het kindgebonden budget een eigen woning.

De leden van de VVD-fractie geven aan dat communicatie van de voorgestelde wijzigingen van groot belang is voor de betrokken burger. Zij vragen zich af of de systemen bij de Belastingdienst voldoende zijn ingericht om deze communicatie adequaat te verzorgen, zodat daarmee procedures omtrent bezwaar en beroep voorkomen kunnen worden. Het gaat dan niet alleen om het bereiken van de juiste doelgroepen, maar ook om de informatie begrijpelijk over te dragen en gegevens op te slaan en te controleren.

De Belastingdienst gaat de voorgestelde wijzigingen adequaat communiceren. De wijzigingen die betrekking hebben op 2012 komen aan bod bij de communicatie over de jaarovergang naar het toeslagjaar 2012. De vermogenstoets wordt ingevoerd met ingang van 2013. Daarom zal de Belastingdienst bij het automatisch continueren van het voorschot kindgebonden budget naar 2013 op basis van de meest recent beschikbare box 3 gegevens kijken of er sprake is van vermogen. Als op basis van deze informatie vermoedelijk sprake is van vermogen in 2013 boven de vastgestelde grens wordt de toeslag niet automatisch gecontinueerd. Deze mensen worden daarover separaat geïnformeerd.

PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie vragen hoe het wetsvoorstel zich verhoudt tot de plannen met betrekking tot de overige kindregelingen. Zij vragen daarnaast ook hoe het gerelateerd is aan de verschillende varianten uit heroverwegingsrapport nummer 51 over kindregelingen.

Op 6 juni jl. is de visiebrief over de kindregelingen naar de Tweede Kamer gestuurd (Kamerstukken II, 2010/11, 31 322, nr. 138). Daarin is aangegeven dat in de komende maanden nader bezien wordt hoe de verschillende kindregelingen met elkaar samenhangen. Op basis daarvan worden voorstellen gedaan voor verdere stroomlijning en vereenvoudiging. Het heroverwegingsrapport over de kindregelingen wordt ook meegenomen in de voorbereiding van de voorstellen. Rond de jaarwisseling wordt de Eerste Kamer geïnformeerd over de verdere plannen om het stelsel van kindregelingen te herzien.

Gezien de bezuinigingsdoelstelling van dit Kabinet is het noodzakelijk om vooruitlopend op het toekomstperspectief al een aantal bezuinigingsvoorstellen in het kindgebonden budget in gang te zetten. Het kabinet heeft daarbij gekozen voor voorstellen die relatief eenvoudig te implementeren zijn. Daarnaast is de verwachting dat de bezuinigingen die worden voorgesteld in het kindgebonden budget los staan van de verdere plannen voor het stelsel van de kindregelingen. Deze plannen zullen zich toespitsen op verdere stroomlijning en vereenvoudiging. In deze vereenvoudigingsdoelstelling ziet het Kabinet nog steeds een rol voor het kindgebonden budget weggelegd. De voorstellen uit dit wetsvoorstel kunnen los gezien worden van de verdere plannen rond het stelsel van de kindregelingen.

De leden van de PvdA-fractie vragen welke alternatieven voor de voorgestelde maatregelen tegen elkaar zijn afgewogen en om welke redenen alternatieven zijn afgevallen. Daarnaast vragen de leden van de ChristenUnie-fractie waarom juist in het kindgebonden budget wordt ingegrepen en of er andere opties zijn afgewogen.

Het vorige kabinet heeft het kindgebonden budget geïntroduceerd en heeft hiervoor extra budget uitgetrokken. Dit kabinet heeft er voor gekozen om dit budget weer wat te beperken. Daarbij heeft zij gekozen voor bezuinigingen op het kindgebonden budget die relatief eenvoudig te implementeren zijn. Ten opzichte van het oorspronkelijke wetsvoorstel wordt er minder bezuinigd op het kindgebonden budget om gezinnen met lage en middeninkomens te compenseren voor het achterblijven in koopkracht ten opzichte van andere gezinnen. Daarnaast wordt het kindgebonden budget ook niet meer beperkt tot twee kinderen, omdat het kabinet ook rekening wil houden met de inkomenspositie van grote gezinnen.

De leden van de PvdA-fractie vragen hoe het kindgebonden budget zich verhoudt tot bijvoorbeeld de kinderbijslag en willen graag inzicht in de effectiviteit van het kindgebonden budget in verhouding tot andere kindregelingen.

Iedere kindregeling kent zijn eigen doelstelling. Het kindgebonden budget heeft als doelstelling ouders een inkomensafhankelijke tegemoetkoming te geven in de kosten van kinderen. Dit betekent dat alleen ouders met een laag of middeninkomen recht op kindgebonden budget hebben. De kinderbijslag is daarentegen bedoeld voor alle ouders onafhankelijk van hun inkomen. De doelgroep van het kindgebonden budget is dus kleiner dan de doelgroep van de kinderbijslag. Zowel de kinderbijslag als het kindgebonden budget voldoen aan hun doelstelling.

Zoals eerder gezegd zal het kabinet zal rond de jaarwisseling met verdere plannen komen om het stelsel van de kindregelingen te herzien. Hierin wordt ook meegenomen hoe de verschillende kindregelingen met elkaar samenhangen.

De leden van de PvdA-fractie vragen hoe de uitvoeringskosten en administratieve lasten van het onderhavig wetsvoorstel zich verhouden tot de verwachte besparingen.

De in het regeerakkoord overeengekomen maatregelen op het kindgebonden budget leveren een totale besparing op uitkeringslasten op van € 200 miljoen in 2012, oplopend naar € 250 miljoen in 2015. Het invoeren van een vermogenstoets levert € 20 miljoen op, al het overige wordt bespaard door niet-indexeren of verlagen van bedragen. De uitvoeringskosten van het wetsvoorstel bedragen eenmalig € 500 000 en vervolgens structureel € 100 000 per jaar. Deze uitvoeringskosten en de administratieve lasten worden uitsluitend beïnvloed door de voorgestelde vermogenstoets.

De in de Nota van Wijziging genoemde maatregelen in de AKW en WKB veroorzaken slechts een verschuiving van uitkeringslasten. De verlaging van de AKW-bedragen moet door de SVB gecommuniceerd worden maar dit leidt slechts tot een beperkte eenmalige stijging van uitvoeringskosten.

Bij de invoering van de vermogenstoets in het kindgebonden budget zullen alle gezinnen zich moeten informeren over het kindgebonden budget. Zij kunnen de informatie over de vermogenstoets op de toegestuurde beschikking van de Belastingdienst doornemen. Dit kost 10 minuten per gezin. Daarbij zal een deel van de gezinnen het spaarsaldo nagaan om te controleren of deze onder de vermogenstoets ligt. Dit kost 5 minuten per gezin.

Indien het kindgebonden budget is stopgezet terwijl het vermogen lager ligt dan de vermogensgrens, zal het kindgebonden budget opnieuw aangevraagd dienen te worden bij de Belastingdienst. De gezinnen die na controle van het vermogen erachter komen dat het kindgebonden budget dient te worden gestopt, zullen een wijziging moeten doorgeven aan de Belastingdienst. Dit kost ongeveer 15 minuten per gezin.

In de structurele situatie zijn de administratieve lasten aanmerkelijk beperkter voor gezinnen. De meeste ouders hoeven zich immers maar eenmalig te informeren over de vermogenstoets. Dit scheelt in totaal 128 250 uur, ten opzichte van het eerste jaar. Het aantal gezinnen dat een wijziging dient door te geven (voor een aanvraag dan wel stopzetting) zal ongeveer gelijk zijn aan de beginsituatie.

Daartegenover staat dat de structurele administratieve lasten toenemen door bezwaar- en beroepsprocedures. In onderstaande tabel is de splitsing gemaakt naar de directe lasten voor burgers (zich informeren en doorgeven van wijziging) en de administratieve lasten naar aanleiding van bezwaar- en beroepsprocedures.

Tabel 1: Administratieve lasten

Uren

2012

2013

2014

2015

2016

AL burgers

143 500

15 250

15 250

15 250

15 250

bezwaar/beroep

 

4 450

4 450

4 450

4 450

Totaal AL

143 500

19 700

19 700

19 700

19 700

De regering is van mening dat de stijging van de structurele administratieve lasten van 19 700 uur opwegen tegen de opbrengsten van de voorgestelde vermogenstoets van € 20 miljoen per jaar.

De leden van de PvdA-fractie willen graag aandacht voor de koopkrachteffecten van het wetsvoorstel voor de diverse inkomensgroepen en dan met name voor de huishoudens met lage inkomens. De leden van de fractie van D66 vragen om een bijgewerkte tabel betreffende de inkomenseffecten.

In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel was een tabel geplaatst met de inkomenseffecten van de maatregelen in het kindgebonden budget tot en met 2015. Door de verschillende wijzigingen zijn de inkomenseffecten veranderd. De uiteindelijke inkomenseffecten van het voorstel zijn in tabel 2 weergegeven. Deze tabel is ook te vinden in de toelichting bij de tweede nota van wijziging (Kamerstukken II, 2011/12, 32 798, nr. 9). De tabel geeft het effect van het totaal van de maatregelen in het kindgebonden budget en de kinderbijslag weer.

Tabel 2: Inkomenseffect (2015) van het totaal van maatregelen in het kindgebonden budget en kinderbijslag voor gezinnen met kinderen tot 18 jaar

Inkomenseffect

Minimum

Minimum-modaal

1x-1,5x modaal

1,5x-2x modaal

2x-3x modaal

>3x modaal

Totaal

– 0,5 tot 0%

29%

35%

21%

71%

95%

99%

65%

– 1 tot – 0,5%

53%

36%

37%

17%

3%

 

19%

– 2 tot – 1%

11%

22%

35%

10%

1%

 

12%

– 4 tot – 2%

8%

7%

5%

2%

   

3%

<– 4%

 

1%

1%

1%

     
               

Totaal

100%

100%

100%

100%

100%

100%

100%

Aantal huish. (x1000)

120

220

360

410

470

300

1 880

De leden van de fracties van de PvdA, het CDA, D66 en de Christenunie vragen naar een inhoudelijke onderbouwing bij de gemaakte keuze voor de vermogensgrens in de vermogenstoets. De leden van de fractie van de PvdA vragen hierbij waarom de algemene regeling van vermogenstoetsen wordt verlaten en de leden van de fractie van D66 vragen waarom niet is aangesloten met de toets in de huur- of zorgtoeslag. De leden van de fractie van het CDA noemen het voorbeeld van een gezin met twee kinderen en een vermogen van € 75 000 dat op een spaarrekening in één jaar meer verdient aan rente-inkomsten dan het bedrag dat – daar bovenop – aan kindgebonden budget ontvangen wordt.

Er is momenteel geen algemene regeling van vermogenstoetsen. Er zijn voor verschillende regelingen verschillende toetsen, met verschillende vermogensbegrippen en vrijgestelde vermogens.2 In overeenstemming met het Regeer- en Gedoogakkoord stelt de regering voor in het kindgebonden budget een vermogenstoets in te voeren bij een vermogen van € 80 000 per huishouden plus de vrijstelling in box 3. Dit is een hoger vrijgesteld vermogen dan voor bijvoorbeeld de huurtoeslag of de bijstand, omdat de laatste regelingen duidelijk beperkt zijn tot de laagste inkomens, terwijl het kindgebonden budget ook gericht is op de middeninkomens. De precieze keuze van € 80 000 is een afweging tussen enerzijds de noodzaak voldoende budgettaire opbrengst te behalen en anderzijds de wens de vermogenstoets niet te laag te stellen, om inkomenseffecten te beperken bij gezinnen met een niet al te groot vermogen en te voorkomen dat de vermogenstoets als een straf op sparen ervaren zou kunnen worden. Het kabinet overweegt daarom niet het vrijgestelde vermogen te verlagen. Er is overigens wel aansluiting gezocht bij de toets voor de zorgtoeslag: voor het kindgebonden budget en voor de zorgtoeslag wordt een identieke vermogenstoets voorgesteld. Bij het voorbeeld dat de leden van de fractie van het CDA noemen (het gezin met een vermogen van € 75 000) dient nog opgemerkt te worden dat de vermeerderde draagkracht van dit gezin door het vermogen wel degelijk wordt meegewogen: in het kindgebonden budget wordt getoetst op het verzamelinkomen. In het verzamelinkomen wordt het forfaitaire inkomen uit het vermogen in box 3 (4% over het meerdere boven de vrijstelling van ca. € 21 000 per belastingplichtige) meegenomen. In dit voorbeeld betekent dit dat het gezin door het vermogen van € 75 000 het verzamelinkomen met ca. € 1 320 (is 4% maal € 75 000 minus € 42 000) ziet stijgen en daardoor, gesteld dat het verzamelinkomen boven de afbouwgrens van het kindgebonden budget ligt, ca. € 100 (is 7,6% maal € 1320) minder kindgebonden budget ontvangt.

De leden van de fractie van de PvdA vragen om een berekening van de cumulatieve effecten van het onderhavige wetsvoorstel in combinatie met bezuinigingen op verwante fiscale regelingen en tegemoetkomingen, inzichtelijk gemaakt voor de diverse inkomensgroepen en dan met name voor de huishoudens met lage inkomens.

In onderstaande tabel is voor 2015 aangegeven welk inkomenseffect de bezuinigingen op de kindregelingen hebben voor verschillende inkomensgroepen. Het betreft hier de volgende maatregelen:

  • kindgebonden budget conform het voorliggende voorstel (per 2012 verlaging bedragen, per 2013 invoering vermogenstoets, over de periode 2012–2015 geen indexatie bedragen en inkomensgrens, inclusief de wijziging waardoor het kindgebonden budget niet beperkt wordt tot twee kinderen),

  • verlaging kinderbijslag in 2012 (schuif met kindgebonden budget),

  • kinderopvangtoeslag (versobering tabel in 2012, niet-indexeren maximum uurtarief in 2012, invoering vaste eigen bijdrage van € 15 euro per maand in 2013, en de afbouw vaste voet in eerste-kindtabel voor hoogste inkomens in 2013),

  • per 2012 verlaging leeftijdsgrens alleenstaande-ouderkorting van 27 naar 18 jaar,

  • per 2012 gefaseerd afschaffen overdraagbaarheid algemene heffingskorting voor gezinnen met kinderen tot 6 jaar,

  • per 2012 verlaging leeftijdsgrens aftrek levensonderhoud kinderen van 30 naar 21 jaar,

  • per 2012 afschaffen kindertoeslag in vrijgesteld vermogen in box 3,

  • per 2012 verhogen basisbedrag combinatiekorting met € 230 en verhogen opbouwpercentage van 3,8% naar 4%,

  • en per 2012 verlaging maximumbedrag inkomensafhankelijk deel van de alleenstaande-ouderkorting met € 230.

Deze maatregelen zijn voor een deel beschreven in tabel 5 van de brief over de kindregelingen van 6 juni jl. (Kamerstukken II, 2010/11, 31 322, nr. 138), maar sedertdien is tot een aantal aanpassingen besloten. Het gepresenteerde inkomenseffect in de tabel betreft steeds het effect ten opzichte van de situatie zonder bovengenoemde maatregelen (zonder bezuiniging op het kindgebonden budget, zonder verlaging kinderbijslag, zonder bezuinigingen in de kinderopvangtoeslag, etc.).

Tabel 3: Inkomenseffect (2015) van het totaal van maatregelen in de kindregelingen voor huishoudens op wie één of meer kindregelingen betrekking hebben

Inkomenseffect

Minimum

Minimum-modaal

1x-1,5x modaal

1,5x-2x modaal

2x-3x modaal

>3x modaal

Totaal

>0%

 

6%

4%

14%

23%

25%

14%

– 1 tot 0%

73%

36%

29%

48%

47%

43%

43%

– 3 tot – 1%

18%

24%

39%

30%

28%

25%

29%

– 5 tot – 3%

5%

23%

24%

7%

2%

5%

11%

<– 5%

5%

11%

5%

1%

 

2%

3%

CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie noemen het voorbeeld van een gezin met twee kinderen en een vermogen van € 75 000 dat op een spaarrekening in één jaar meer verdient aan rente-inkomsten dan het bedrag dat – daar bovenop – aan kindgebonden budget ontvangen wordt. De leden vragen of de regering wil overwegen om de vermogensgrens te verlagen en of de huidige grens inhoudelijk onderbouwd kan worden.

Voor de antwoorden op deze vragen wordt verwezen naar de paragraaf van de PvdA-fractie.

De leden van de CDA-fractie vragen met een berekening een motivatie waarom grotere gezinnen toekunnen met een relatief kleiner budget gezien de keuze om gezinnen met drie of meer kinderen te korten.

Het kabinet heeft met de tweede nota van wijziging bij het onderhavige wetsvoorstel de beperking van het kindgebonden budget tot twee kinderen losgelaten. Het kabinet heeft er voor gekozen om in het kindgebonden budget ook rekening te houden met grote gezinnen. In een nota van wijziging (Kamerstukken II, 2011/12, 32 798, nr. 9) is voorgesteld om ten opzichte van het wetsvoorstel voor het derde kind een bedrag van € 183 per jaar in te voeren. Voor ieder volgend kind wordt een bedrag van € 106 per jaar ingevoerd. Om dit te financieren wordt het bedrag voor het eerste kind niet met € 50 per jaar verhoogd, maar met € 6 per jaar verhoogd.

De leden van de fracties van het CDA en de Christenunie vragen de regering met een toekomstperspectief op de kindregelingen te komen. De leden van de CDA-fractie wijzen daarbij op het systeem van grote complexiteit, met soms tegenstrijdige doelstellingen en vaak niet bewezen effectiviteit. De leden van de fractie van de Christenunie vragen om een meer toekomstgerichte en duurzame visie.

Ik onderschrijf dat in het huidige stelsel van kindregelingen het risico bestaat dat het geheel complex en ondoorzichtig wordt. In mijn brief over de kindregelingen van 6 juni jl. (Kamerstukken II, 2010/11, 31 322, nr. 138) heb ik aangegeven te onderzoeken hoe het stelsel eenvoudiger en effectiever, en daarmee ook meer toekomstgericht en duurzaam, gemaakt kan worden. In deze brief is aangegeven dat u hierover rond de jaarwisseling verder geïnformeerd wordt.

D66-fractie

De leden van de D66-fractie zetten vraagtekens bij de zorgvuldigheid van een wetgevingstraject waarbij de Algemene Kinderbijslagwet wordt gewijzigd door een nota van wijziging. Immers, door in een nota van wijziging een wijziging op een andere wet dan de voorgestelde wet te introduceren ontneemt de regering de Raad van State zijn bij de Grondwet (artikel 73 lid 1) gegeven bevoegdheid om over iedere wet met inbegrip van de wijziging daarvan te adviseren. Dit zou betekenen dat deze gang van zaken strijdig is met de Grondwet. Graag vernemen deze leden de reactie van de regering hierop.

De regering kan zolang een wetsvoorstel niet door de Tweede Kamer is aangenomen het wetsvoorstel wijzigen (artikel 84 van de Grondwet). De wijzigingen in het wetsvoorstel worden opgenomen in een nota van wijziging. Indien met een nota van wijziging ingrijpende wijzigingen worden aangebracht in het ingediende wetsvoorstel, wordt de Raad van State over deze wijzigingen gehoord, tenzij dringende redenen zich daartegen verzetten (aanwijzing 277 van de Aanwijzingen voor de regelgeving).

De doelstelling van het kindgebonden budget is het geven van een inkomensafhankelijke financiële tegemoetkoming in de kosten van kinderen. Om het begrotingstekort terug te dringen, zijn in het wetsvoorstel een aantal bezuinigingen op het kindgebonden budget opgenomen. Deze bezuinigingen hebben ten opzichte van de huidige situatie een negatief inkomenseffect voor gezinnen die kindgebonden budget ontvangen. Met de wijzigingen in de eerste nota van wijziging wordt dit negatieve inkomenseffect getemperd door een schuif van de kinderbijslag naar het kindgebonden budget. De wijzigingen in de eerste nota van wijziging hangen dus samen met en borduren voort op de wijzigingen in het oorspronkelijke wetsvoorstel. Met het voorstel zoals het thans in het wetsvoorstel is opgenomen, wordt hetzelfde beoogd als met het oorspronkelijke voorstel maar wordt de koopkracht van gezinnen met lage en middeninkomens voor 2012 en volgende jaren ontzien.

Er is om deze redenen geen sprake van een ingrijpende wijziging van het wetsvoorstel die, aanwijzing 277 van de Aanwijzingen voor de regelgeving indachtig, voorgelegd zou moeten worden aan de Raad van State. De enkele omstandigheid dat met de eerste nota van wijziging ook een aanpassing in de hoogte van het bedrag van de kinderbijslag plaatsvindt, leidt daarbij niet tot een ander oordeel. De wijziging van de Algemene Kinderbijslagwet betreft immers uitsluitend een verschuiving van de financiële uitkeringslasten binnen de bestaande kaders.

De leden van de D66-fractie stellen vast dat het argument van de eenvoud boven het belang van een gedegen onderzoek naar effectiviteit van wettelijke maatregelen en toedeling van middelen gaat. De leden willen hieromtrent een reactie van de regering.

Gezien de bezuinigingsdoelstelling van dit kabinet is het noodzakelijk om vooruitlopend op het toekomstperspectief al een aantal bezuinigingsvoorstellen in het kindgebonden budget in gang te zetten. Het kabinet heeft daarbij gekozen voor voorstellen die relatief eenvoudig te implementeren zijn. Daarnaast is de verwachting dat de bezuinigingen die worden voorgesteld in het kindgebonden budget los staan van de verdere plannen voor het stelsel van de kindregelingen. Deze plannen zullen zich toespitsen op verdere stroomlijning en vereenvoudiging. In deze vereenvoudigingsdoelstelling zie ik nog steeds een rol voor het kindgebonden budget weggelegd. De voorstellen uit dit wetsvoorstel kunnen los gezien worden van de verdere plannen rond het stelsel van de kindregelingen.

De leden van de D66-fractie willen graag weten waarom geen aansluiting is gezocht met de toets betreffende de huur- of zorgtoeslag. Zij krijgen graag een toelichting op de achtergrond van deze verschillen.

Voor de antwoorden op deze vragen wordt verwezen naar de paragraaf van de PvdA-fractie.

De leden van de D66-fractie willen graag een bijgewerkte tabel betreffende de inkomenseffecten van het wetsvoorstel.

Voor het antwoord op deze vraag wordt verwezen naar de paragraaf van de PvdA-fractie.

De leden van de D66-fractie vernemen graag in hoeverre de gekozen uitbreiding van het budget ten behoeve van het derde en volgende kinderen de aanvankelijk beoogde besparingen teniet doet en of de gekozen oplossing de kinderbijslag te beperken deze besparingsverliezen volledig dekt. Daarnaast wil zij weten of de uitbreiding van het budget ten behoeve van derde en volgende kinderen ook van invloed is op de eenmalige uitvoeringskosten.

De gekozen uitbreiding van het budget ten behoeve van derde en volgende kinderen wordt volledig gedekt door de verlaging van het eerste kindbedrag. Dit bedrag daalt 44 euro, van 1 061 naar 1 017 euro. Het verlagen van de kinderbijslag staat hier los van.

Systeemtechnisch had de beperking van het kindgebonden budget tot het eerste en het tweede kind geen grote impact. Alleen kosten voor communicatie over de beperking tot twee kinderen zijn hiervoor geraamd: eenmalig € 200 000 in 2011. Deze kosten vervallen nu bij aanname van voorliggende wetgeving. De kosten voor de invoering van de vermogenstoets zijn onafhankelijk geraamd. Deze raming blijft hetzelfde.

ChristenUnie-fractie

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen waarom de regering juist in het kindgebonden budget gaat ingrijpen. Heeft de regering ook andere beleidsopties afgewogen?

Voor het antwoord op deze vraag wordt verwezen naar de paragraaf van de PvdA-fractie.

De leden van de ChristenUnie-fractie wil graag een toelichting hoe het wetsvoorstel uitpakt voor gezinnen met een variërend aantal kinderen.

De regering heeft met de tweede nota van wijziging bij het onderhavige wetsvoorstel de beperking van het kindgebonden budget tot twee kinderen losgelaten. De bedragen voor het derde en volgende kind zijn op respectievelijk € 183 en € 106 gesteld, waardoor de negatieve inkomenseffecten voor grotere gezinnen met kindgebonden budget beperkt zijn. In onderstaande tabel is het inkomenseffect van het wetsvoorstel weergegeven voor gezinnen met een variërend aantal kinderen.

Tabel 4: Inkomenseffect (2015) van het totaal van maatregelen in het kindgebonden budget en kinderbijslag voor gezinnen met kinderen tot 18 jaar, variërend naar het aantal kinderen

Inkomenseffect

1 kind

2 kinderen

3 kinderen

3 kinderen

5 en meer kinderen

Totaal

– 0,5 tot 0%

80%

60%

51%

39%

33%

65%

– 1 tot – 0,5%

17%

25%

6%

4%

8%

19%

– 2 tot – 1%

3%

14%

35%

20%

8%

12%

– 4 tot – 2%

 

1%

8%

35%

50%

3%

<– 4%

   

1%

2%

   
             

Totaal

100%

100%

100%

100%

100%

100%

Aantal huish.

730 dzd

840 dzd

240 dzd

50 dzd

10 dzd

1,9 mln

De leden van de ChristenUnie-fractie willen graag een nadere toelichting op de gekozen grens van € 80 000 voor de vermogenstoets.

Voor het antwoord op deze vraag wordt verwezen naar de paragraaf van de PvdA-fractie.

De leden van de ChristenUnie-fractie willen weten of de regering bereid is om een meer toekomstgerichte en duurzame visie op kindregelingen te ontwikkelen en aan de Kamer kenbaar te maken.

Voor het antwoord op deze vraag wordt verwezen naar de paragraaf van de PvdA-fractie.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

H. G. J. Kamp


X Noot
1

Kamerstukken II 2009/10, bijlage 5 bij 32 359, nr. 1.

X Noot
2

In mijn brief aan de Tweede Kamer van 24 oktober jl. heb ik een overzicht gegeven van de belangrijkste regelingen.

Naar boven