32 798 Wijziging van de Wet op het kindgebonden budget in verband met bezuiniging op het kindgebonden budget

Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 1 juli 2011

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1, belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave

   

blz.

     

I

ALGEMEEN

1

     

1.

Voorgestelde maatregelen

2

2.

Budgettaire gevolgen

4

3.

Inkomenseffecten

5

4.

Uitvoering vermogenstoets

5

5.

Gevolgen voor administratieve lasten

6

6.

Uitgebrachte adviezen

6

7.

Overig

6

     

II

ARTIKELSGEWIJS

7

     

8.

Artikel III

7

I ALGEMEEN

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden hebben nog wel enkele vragen over het wetsvoorstel.

De leden van de PvdA-fractie hebben kennis genomen van het wetsvoorstel. Zij zijn van mening dat de positie van kansarme kinderen niet in het gedrang mag komen door alle bezuinigingmaatregelen. De leden van de PvdA-fractie hebben nog een aantal nadere vragen.

De leden van de PVV-fractie hebben met veel belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel. Zij hebben nog enkele vragen.

De leden van de SP-fractie hebben kennis genomen van het wetsvoorstel. Deze leden zijn niet te spreken over de bezuinigingen op het kindgebonden budget. Het kindgebonden budget is immers een voorziening, speciaal in het leven geroepen ter ondersteuning van lagere inkomensgroepen. De stapeling van bezuinigingen, die deze regering doorvoert, zoals de bezuinigingen op de kinderopvang, andere kindregelingen, de zorg en het onderwijs, maakt deze extra bezuiniging op de laagste inkomens extra wrang en onbegrijpelijk.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met teleurstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden delen de visie van de regering voor het op orde brengen van de overheidsfinanciën en het stimuleren van de eigen verantwoordelijkheid van ouders, maar kunnen zich niet vinden in de voorgestelde bezuinigingsmaatregelen van de regering op het kindgebonden budget. De leden van de ChristenUnie-fractie stellen nog enkele vragen aan de regering.

De leden van de SGP-fractie hebben kennis genomen van het wetsvoorstel. Zij begrijpen dat het wetsvoorstel voortvloeit uit een politieke keuze. Deze leden zijn echter van mening dat de voorgestelde maatregelen rechtvaardiger kunnen worden vormgegeven. Bovendien hebben zij bedenkingen bij de wijze waarop de vermogenstoets wordt ingevoerd.

1. Voorgestelde maatregelen

De leden van de VVD-fractie zien de noodzaak van de voorgestelde maatregelen in, maar zijn benieuwd in hoeverre onderhavig wetsvoorstel is betrokken bij de herziening van bezuinigingen op de overige kindregelingen. Kan de regering uitleggen wat het nut en de noodzaak is van het kindgebonden budget en hoe deze regeling zich verhoudt tot bijvoorbeeld de kinderbijslag? Is er overwogen om deze regeling te combineren met andere kindregelingen?

De leden van de PvdA-fractie constateren dat het wetsvoorstel voor ogen heeft gehad het gebruik van kindregelingen te beperken en de eigen verantwoordelijkheid deels terug te leggen bij de ouders. In welk opzicht ligt de eigen verantwoordelijkheid nu niet (voldoende) bij de ouders? De regering vindt dat iedereen wordt geacht een bijdrage te leveren aan het gezond maken van de overheidsfinanciën. Maar moeten de zwaarste schouders dan niet de zwaarste lasten dragen? Kan de regering aangeven waar en hoe dit principe is toegepast in de voorstellen?

Deze leden vragen de regering tevens of de voorgestelde maatregelen hun doel niet voorbijschieten als kinderen er de dupe van worden. Hoe is dit effect in de maatregelen meegewogen? Hoe is (het effect op) de positie en kansen van kinderen in beeld gebracht? Hoe is de afweging verlopen in de visie en beoordeling van alle kindregelingen gezamenlijk?

Zij constateren dat de regering vier maatregelen neemt, te weten het ongedaan maken van de verhoging van het kindgebonden budget in 2011 en het afzien tot 2015 van de indexering van enkele bedragen, verhogingen en inkomensgrenzen. Ten derde wordt het recht op een kindgebonden budget beperkt tot maximaal twee kinderen onder de 18 jaar. Tot slot wordt een vermogenstoets ingevoerd. De leden van de PvdA-fractie en ook de leden van de SP- en ChristenUnie-fracties vragen welke alternatieven voor de voorgestelde maatregelen de regering tegen elkaar heeft afgewogen en om welke redenen de alternatieven zijn afgevallen.

De leden van de PvdA-fractie vragen de regering om een nadere toelichting te geven waarom de verschillende varianten uit heroverwegingsrapport nummer 5 over kindregelingen niet aan de orde zijn gekomen bij de afweging. Wat is de invloed van de voorgestelde maatregelen op de later uit te voeren plannen met kindregelingen?

De leden van de PvdA-fractie zijn bezorgd over de effecten voor de huishoudens met lage inkomens. Wat zijn de koopkrachteffecten voor deze gezinnen? Hoe worden de kinderen in die gezinnen daardoor geraakt? Welk aandeel van het totaal aan huishoudens hebben deze gezinnen? Kan de regering een overzicht verschaffen van de koopkrachteffecten per inkomensgroep per maatregel, inclusief een totaaleffect van de maatregelen gezamenlijk? Kan de regering daarbij bijzondere situaties van gezinnen onderscheiden, zoals samengestelde gezinnen van twee gescheiden partners, ZZP’ers, en gezinnen/ouders met flexibele arbeidscontracten?

De leden van de PvdA-fractie, alsmede de leden van de SP- en ChristenUnie-fracties, vragen verder ten aanzien van de maatregelen over indexering aan de regering om toe te lichten of na 2015 de indexering aan de hand van de gebruikelijke correctiefactoren weer wordt hervat. De leden van de PvdA-fractie vragen daarbij dat als dat het geval is, welk koopkrachteffect dit met zich mee brengt.

De leden van de SP-fractie wijzen erop dat deze regering ervoor kiest om de economische crisis te bestrijden door juist die groep te duperen, namelijk de kinderen, die totaal geen enkele invloed hebben gehad op diezelfde crisis. Met deze politieke keuze betalen de gezinnen met de lagere inkomens de prijs voor deze economische crisis.

In het wetsvoorstel wordt terecht benoemd dat deze bezuiniging een politieke keuze is. De leden van de SP-fractie vragen de regering om nader toe te lichten waarom de politieke keuze is gemaakt om te bezuinigen op de laagste inkomens door te bezuinigen op het kindgebonden budget en bijvoorbeeld niet ervoor is gekozen om de kinderbijslag inkomensafhankelijk te maken? Waarom koppelt de regering bijvoorbeeld de kinderbijslag niet aan het kindgebonden budget?

Voor de leden van de SP-fractie is het voorts niet duidelijk waarom het kindgebonden budget afgeschaft wordt vanaf het derde kind. Kan de regering nader uitleggen waarom hiervoor gekozen is? Worden op deze manier juist niet de grote gezinnen extra gedupeerd? Hoeveel gezinnen met drie kinderen of meer maken nu gebruik van het kindgebonden budget? Hoeveel gaan zij door deze maatregel er gemiddeld extra op achteruit?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen waarom de regering kiest voor het beperken van het kindgebonden budget, terwijl juist het kindgebonden budget de verantwoordelijkheid voor de keuze voor het soort opvang al bij de ouders legt. Is de door de regering genoemde relatief eenvoudige implementatie van de aanpassingen de enige reden van het besluit om op het kindgebonden budget te bezuinigen? Deze leden vragen waarom er als alternatief niet wordt gestreefd naar een grotere efficiëntie door de complexiteit in de kindregelingen terug te brengen door het samenvoegen van de verschillende kindregelingen.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen wat de samenhang is tussen de afzonderlijke maatregel om te bezuinigen op het kindgebonden budget en de beleidsvoorstellen waarmee de regering in de toekomst nog gaat komen. Zij willen weten of de integraliteit niet in gevaar komt als de regering nog bezig is om een toekomstvisie op de kindregelingen te ontwikkelen. Is de regering van plan om ook op de langere termijn vast te houden aan het kindgebonden budget?

Deze leden stellen vast dat de afdeling advisering van de Raad van State verwijst naar het gebrek aan kennis over de effectiviteit van de verschillende kindregelingen die er bestaan. Zij vragen of de regering deze vaststelling deelt. Waarom neemt de regering het risico om nu al te bezuinigen op een specifieke kindregeling terwijl andere kindregelingen mogelijk minder effectief zijn?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen voorts wat de koopkrachteffecten zijn voor gezinnen, die te maken krijgen met het niet indexeren van het kindgebonden budget tot en met 2015. Ook willen de leden van de ChristenUnie-fractie weten hoeveel gezinnen worden getroffen door de beperking van het recht op kindgebonden budget tot maximaal twee kinderen per gezin. Zij vragen waarom de regering de grens bij het aantal van twee kinderen legt. Zij willen weten waarom de regering de inkomensachteruitgang voor gezinnen met meer dan twee kinderen acceptabel vindt. Waarom wordt niet voorzien in een overgangsregeling voor gezinnen met meer dan twee kinderen?

De leden van de SGP-fractie vragen hoe de regering zich rekenschap geeft van het feit dat bijna een vijfde van de gezinnen in Nederland, namelijk 420 000 gezinnen, drie of meer kinderen kent. Deze leden vragen of de regering het niet rechtvaardiger vindt om aan te sluiten bij de opbouw van de tabellen voor het kindgebonden budget, zoals die tot nog toe zijn vormgegeven. Zij constateren dat een geringe verlaging van het bedrag voor het eerste kind een aanzienlijke tegemoetkoming voor ouders met drie of meer kinderen kan betekenen. Waarom heeft de regering niet voor deze aanpak gekozen?

2. Budgettaire gevolgen

De leden van de VVD-fractie vragen de regering uiteen te zetten wat de kosten zijn (per losse maatregel) van de volgende specifieke maatregelen: niet-indexeren, de oploop in het kindgebonden budget afschaffen en het terugdraaien van de verhoging van de bedragen dat door de vorige regering is voorgesteld. Deze leden vragen de regering om een toelichting inclusief de uitvoeringskosten per maatregel?

De leden van de PVV-fractie vragen of de regering alternatieven heeft overwogen om € 100 000 aan extra structurele uitvoeringskosten bij de Belastingsdienst te voorkomen? Zo ja, welke alternatieven zijn dat? Zo neen, welke alternatieven zouden mogelijk kunnen zijn?

Met betrekking tot de budgettaire gevolgen hebben de leden van de PvdA-fractie de volgende vragen en opmerkingen. De voorgestelde maatregelen brengen extra structurele uitvoeringskosten met zich mee van € 100 000 en eenmalige kosten van € 700 000. Hoe worden de ouders geïnformeerd over de aankomende wijzigingen? Hoe gaat de regering de noodzaak van de maatregelen duidelijk maken?

De totale besparingen nemen minder af door de uitvoeringskosten. Welke incidentele en structurele extra kosten zijn verder nog te verwachten? De leden van de PvdA-fractie wijzen erop dat extra kosten genereren strijdig is met het streven van de regering om haast te maken met het op orde brengen van de overheidsfinanciën. Kan de regering hierop een reactie geven? In dat licht is het ook niet verklaarbaar waarom de vermogenstoets pas in 2013 wordt ingevoerd. Kan de regering dat toelichten? Welke alternatieven heeft de regering om de extra structurele uitvoeringskosten te voorkomen? Kan de regering een overzicht verschaffen van de bij de afweging betrokken alternatieven en de reden waarom de alternatieven zijn afgevallen?

3. Inkomenseffecten

De leden van de VVD-fractie hebben de volgende vragen aan de regering over de verwachte inkomenseffecten. Hoe hoog bedraagt de inkomensachteruitgang van de groep, die meer dan € 80 000 vermogen (exclusief heffingsvrij vermogen) heeft? Kan de regering uitleggen waarom de vermogenstoets in 2013 wordt ingevoerd? Zijn er ook andere maatregelen overwogen?

De leden van de PvdA-fractie constateren dat regering toelicht dat «het grootste deel» (van de gezinnen, die een kindgebonden budget ontvangen) een negatief inkomenseffect heeft van minder dan 1%. De inkomenseffecten voor de minima zijn echter voor een grotere groep

(15%) zwaar negatief (meer dan 2% daling) dan bij de hoogste inkomensgroepen (1,5–2x modaal 9% en maar 4% bij de groep >2x modaal). De leden van de PvdA-fractie zijn verontrust over de effecten voor de lagere inkomens. De hogere inkomens worden uit de wind gehouden, menen de leden. Zij verzoeken de regering om een nadere reactie op dit punt.

De leden van de SP-fractie vragen de regering om aan te geven hoeveel euro gemiddeld de laagste- en middeninkomens, op jaarbasis, er op achteruit gaan? En wat zijn de koopkrachteffecten voor gezinnen met lage, midden en hoge inkomens, die te maken krijgen met de bezuinigingen op het kindgebonden budget?

De leden van de SGP-fractie vragen of de regering kan toelichten wat de cumulatieve effecten zijn van dit voorstel in combinatie met bezuinigingen op verwante fiscale regelingen en tegemoetkomingen. Deze leden merken op dat bijvoorbeeld ook de overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting voor gezinnen met kinderen tot zes jaar verdwijnt, wat voor jonge gezinnen een achteruitgang van ongeveer € 500 euro bedraagt. Geeft de regering zich voldoende rekenschap van deze effecten voor jonge gezinnen?

4. Uitvoering vermogenstoets

De grens voor de invoering van de vermogenstoets lijkt de leden van de PvdA-fractie arbitrair. Kan de regering de motivatie geven bij de keuze van de grens van € 80 000? De regering heeft de vermogenstoets zodanig vastgesteld dat de inkomensachteruitgang wordt beperkt tot circa vier procent van de gezinnen. Kan de regering nader toelichten waarop dit grenspercentage is gebaseerd? Ook de leden van de ChristenUnie-fractie vragen waarop de keuze om de inkomensachteruitgang als gevolg van de vermogenstoets te beperken tot het specifiek aantal van vier procent van de gezinnen is gebaseerd. Deze leden willen daarbij weten waarom de regering de grens van € 80 000 bepalend vindt voor de vraag of ouders al dan niet een kindgebonden budget nodig hebben.

De leden van de SP-fractie vragen of de regering nader kan toelichten hoeveel geld het oplevert om de kinderbijslag inkomensafhankelijk te maken en te laten vervallen bij een huishoudinkomen van € 120 000 en af te bouwen bij een huishoudinkomen tussen de € 80 000 en € 120 000.

De leden van de SGP-fractie vragen waarom de regering met de invoering van deze vermogenstoets de werking van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (AWIR) doorkruist. Deze leden zijn van mening dat wanneer invoering van een vermogenstoets ertoe leidt dat de algemene regeling van vermogenstoetsen wordt verlaten, de invoering van de betreffende vermogenstoets serieus moet worden heroverwogen. Hoewel de argumentatie voor deze afwijking op zich sympathiek is, vragen deze leden toch welke alternatieven mogelijk zijn.

De leden van de SGP-fractie vragen waarom de regering de invoering van de voorgestelde vermogenstoets niet in relatie tot andere kindregelingen heeft bezien. Deze leden vinden het onbevredigend dat nu gekozen wordt voor een vermogenstoets voor het kindgebonden budget, terwijl niet duidelijk is waarom bijvoorbeeld de kinderopvangtoeslag buiten beschouwing blijft. Graag ontvangen zij een integrale visie op de bredere invoering van vermogenstoetsen en het streven om daarbij dezelfde vermogensnormen te hanteren.

5. Gevolgen administratieve lasten

De leden van de PvdA-fractie stellen vast dat de stijging van de eenmalige administratieve lasten voor ouders door de regering wordt geraamd op 143 500 uur. Hoe zijn de administratieve lasten per gezin opgebouwd en hoe hoog zijn de eenmalige lasten en de structurele administratieve lasten? Wat is «aanmerkelijk beperkter» als het gaat om de structurele administratieve lasten voor ouders?

6. Uitgebrachte adviezen

De leden van de SGP-fractie vragen of het van wijsheid getuigt een afwijkende vermogenstoets in te voeren wanneer Belastingdienst/Toeslagen aangeeft dat zij hierdoor extra veel zal moeten communiceren met burgers om verwarring te voorkomen. Organiseert de overheid op deze manier niet zelf onnodige bureaucratie en problemen?

7. Overig

De leden van de VVD-fractie wijzen erop dat communicatie van de voorgenomen maatregelen van groot belang is. De leden van de VVD-fractie steunen de regering in het plan om de mensen zelf verantwoordelijk te maken voor het opgeven van de juiste gegevens, maar willen wel benadrukken dat mensen dan ook op de hoogte moeten zijn. Hoe gaat de regering de voorgestelde wijzigingen communiceren aan de betrokkenen? Kan de regering daarop uitvoerig ingaan?

De leden van de PVV-fractie vragen daarbij op welke wijze en hoe lang van tevoren burgers worden geïnformeerd over de wijziging in het bedrag aan kindgebonden budget dat zal worden ontvangen.

Ook de leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoe de regering gaat zorgdragen voor een goede informatievoorziening aan de betrokken burgers over de aangekondigde bezuinigingsmaatregelen op het kindgebonden budget. Deze leden vragen bovendien of de regering tevens de aanbeveling van het adviescollege toetsing administratieve lasten (ACTAL) overneemt om de betrokken burgers ook te informeren over het nut en de noodzaak, die de regering ziet voor de bezuinigingsmaatregelen.

II ARTIKELSGEWIJS

8. Artikel III

De leden van de ChristenUnie-fractie stellen vast dat in het wetsvoorstel zelf geen concrete data voor de inwerkingtreding zijn opgenomen, maar in de memorie van toelichting in paragraaf 8 wel. Zij vragen of de in de memorie van toelichting genoemde data voor inwerkingtreding van het wetsvoorstel nog te onzeker zijn en van welke factoren dit dan afhangt.

De voorzitter van de commissie,

Van Gent

De Adjunct-griffier van de commissie,

Lips


X Noot
1

Samenstelling:

Leden: Gent, W. van (GL), Voorzitter, Hamer, M.I. (PvdA), Ham, B. van der (D66), Sterk, W.R.C. (CDA), Smeets, P.E. (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink, I. (VVD), Hijum, Y.J. van (CDA), Omtzigt, P.H. (CDA), Koşer Kaya, F. (D66), Ulenbelt, P. (SP), Ortega-Martijn, C.A. (CU), Dijck, A.P.C. van (PVV), Ondervoorzitter, Spekman, J.L. (PvdA), Vermeij, R.A. (PvdA), Ouwehand, E. (PvdD), Dijkgraaf, E. (SGP), Azmani, M. (VVD), Jong, L.W.E. de (PVV), Klaver, J.F. (GL), Huizing, M.E. (VVD), Straus, K.C.J. (VVD), Besselaar, I.H.C. van den (PVV) en Vacature, SP.

Plv. leden: Voortman, L.G.J. (GL), Heijnen, P.M.M. (PvdA), Pechtold, A. (D66), Uitslag, A.S. (CDA), Klijnsma, J. (PvdA), Neppérus, H. (VVD), Biskop, J.J.G.M. (CDA), Smilde, M.C.A. (CDA), Dijkstra, P.A. (D66), Kooiman, C.J.E. (SP), Schouten, C.J. (CU), Fritsma, S.R. (PVV), Çelik, M. (PvdA), Dijsselbloem, J.R.V.A. (PvdA), Thieme, M.L. (PvdD), Staaij, C.G. van der (SGP), Aptroot, Ch.B. (VVD), Klaveren, J.J. van (PVV), Sap, J.C.M. (GL), Houwers, J. (VVD), Harbers, M.G.J. (VVD), Mos, R. de (PVV) en Gesthuizen, S.M.J.G. (SP).

Naar boven