32 798 Wijziging van de Wet op het kindgebonden budget in verband met bezuiniging op het kindgebonden budget

Nr. 11 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 24 oktober 2011

Inleiding

Bij de behandeling van het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op het kindgebonden budget in uw Kamer op 27 september jongstleden, heb ik naar aanleiding van vragen bij de invoering van een vermogenstoets in het kindgebonden budget toegezegd uw Kamer te informeren over de verschillende vermogenstoetsen. Hiermee doe ik deze toezegging gestand.

Regelingen met vermogenstoets

De voornaamste regelingen waarin expliciet getoetst wordt op het vermogen zijn weergegeven in tabel 1. Hieronder zullen de vermogenstoetsen in verschillende regelingen uit tabel 1 besproken worden. Hierbij zal aandacht besteed worden aan de verschillen in het vermogensbegrip, de hoogte van het vrijgestelde vermogen en de differentiatie naar alleenstaanden/paren.

Tabel 1: Regelingen met expliciete vermogenstoets (bedragen afgerond, 2012)
   

Inkomensdoelgroep (verzamelinkomen)1

Vergoeding voor

Vermogensbegrip

Maximaal vermogen (huidig)

Maximaal vermogen (voorstel)

Bijstand

alleenst

tot € 15 000

bestaanskosten

ruim

€ 5 500

€ 5 500

 

paar

tot € 20 000

   

€ 11 000

€ 11 000

Kwijtschelding

alleenst

tot € 15 0002

lokale lasten

ruim

€ 9002

te bepalen

 

paar

tot € 20 0002

   

€ 1 3002

te bepalen

AWBZ/WMO

alleenst

onbeperkt

zorg/verblijf

box 3

geen

extra bijtelling

 

paar

onbeperkt

   

geen

extra bijtelling

Huurtoeslag

alleenst

tot € 22 000

huur

bij benadering

€ 21 000

€ 21 000

 

paar

tot € 30 000

 

box 3

€ 42 000

€ 42 000

Kindg. budg.3

alleenst

tot € 48 500

kosten kinderen

box 3

geen

€ 101 000

 

paar

tot € 48 500

   

geen

€ 122 000

Zorgtoeslag

alleenst

tot € 35 000

zorgpremie

box 3

geen

€ 101 000

 

paar

tot € 51 000

   

geen

€ 122 000

X Noot
1

Bijstand, kwijtschelding en AWBZ/WMO worden niet getoetst op het verzamelinkomen, maar op een van het netto inkomen afgeleid inkomen.

X Noot
2

Indicatie, afhankelijk van gemeente en correctie voor bovenmatige woon- en zorguitgaven.

X Noot
3

Bij kindgebonden budget uitgegaan van huishouden met twee kinderen jonger dan 12 jaar.

Vermogenstoets

Bij de bespreking van de vermogenstoetsen is allereerst van belang op te merken dat in iedere regeling die toetst op het verzamelinkomen al rekening wordt gehouden met het inkomen uit vermogen. In het verzamelinkomen wordt het forfaitaire inkomen uit het vermogen in box 3 (4% over het meerdere boven de vrijstelling van € 21 000 per belastingplichtige) meegenomen. Wie een grotere draagkracht heeft door een groot inkomen uit vermogen, krijgt dus al minder toeslag of ondersteuning, ook zonder een expliciete vermogenstoets. Dit is de zogenaamde impliciete vermogenstoets.1 Daarnaast is er de expliciete vermogenstoets die boven de bijtelling van het inkomen uit vermogen uitgaat.

In zijn algemeenheid kunnen er argumenten voor en tegen expliciete vermogenstoetsen aangevoerd worden. Voor een vermogenstoets spreekt het feit dat de aanwezigheid van een groter vermogen een grotere draagkracht en daarmee een kleinere behoefte aan inkomensondersteuning impliceert. Tegen een vermogenstoets spreekt dat een vermogenstoets ervaren kan worden als een straf op sparen en dus op werken en eigen verantwoordelijkheid nemen. Tussen deze argumenten moet een afweging gemaakt worden.

Verschillen in vermogensbegrip

Een belangrijk verschil tussen enerzijds de bijstand en kwijtschelding en anderzijds AWBZ/WMO en de toeslagen is de definitie van het vermogensbegrip. De bijstand en de kwijtschelding kennen een ruim vermogensbegrip, inclusief zaken als het eigen huis (boven een vrijstelling) en een privéauto. Dit past bij het vangnetkarakter van deze voorzieningen voor de laagste inkomensgroepen (met inkomens tot het sociaal minimum). Het vermogensbegrip in de andere regelingen (AWBZ/WMO en de toeslagen) sluit aan bij het vermogensbegrip in box 3 van de inkomstenbelasting. Dit betekent dat het eigen huis (box 1) en bijvoorbeeld de privéauto niet worden meegenomen. Voor de huurtoeslag is er nog op enkele punten een verschil met het vermogensbegrip in box 3. De vrijstellingen in box 3 voor maatschappelijke beleggingen en durfkapitaal worden daarin namelijk niet meegerekend. Daar staat tegenover dat de huurtoeslag wel vrijstellingen voor bijzonder vermogen kent, zoals vermogen van een pleegkind, smartegeld, en bijzondere tegemoetkomingen.

Hoogte van de vermogenstoets

Het vrijgestelde vermogen in de bijstand en de kwijtschelding van lokale lasten is relatief laag: in de bijstand ca. € 5 500 voor een alleenstaande en het dubbele voor een paar. In de kwijtschelding is het vrijgestelde vermogen momenteel nog lager. Deze relatief lage vermogenstoetsen passen bij het vangnetkarakter van deze voorzieningen. Wat betreft de kwijtschelding is recentelijk een wet in werking getreden (Stb. 2011, 309) waarbij voor decentrale overheden de mogelijkheid is gecreëerd bij het bepalen van het vermogen rekening te houden met de vermogensnorm in de bijstand.

Voor het bepalen van de eigen bijdrage in de AWBZ en de WMO is er geen expliciete afhankelijkheid van het vermogen. Wel wordt, zoals hierboven aangegeven, het inkomen uit vermogen meegenomen in de draagkrachtbepaling op basis van het verzamelinkomen. Het kabinet stelt voor de afhankelijkheid van het vermogen groter te maken door naast het verzamelinkomen (waarin al rekening wordt gehouden met box 3) het bijdrageplichtige inkomen te verhogen met 4% van het box 3-vermogen. Hiermee wordt bereikt dat meervermogenden meer gaan bijdragen.

Voor de huurtoeslag geldt een vermogenstoets gebaseerd op de vermogensvrijstelling in box 3 (ca. € 21 000 voor een alleenstaande en het dubbele voor een paar).2 3 Hierin stelt het kabinet geen wijziging voor.

Voor het kindgebonden budget en de zorgtoeslag is er momenteel nog geen expliciete vermogenstoets. In overeenstemming met het Regeer- en Gedoogakkoord stelt het kabinet voor een vermogenstoets in te voeren bij een vermogen van € 80 000 plus de vrijstelling in box 3. Dit komt neer op ca. € 101 000 voor een alleenstaande en ca. € 122 000 voor een paar. Het kabinet kiest ervoor voor het kindgebonden budget en de zorgtoeslag een hoger vermogen vrij te stellen dan voor de huurtoeslag, omdat de doelgroep van de laatste regeling duidelijk beperkt is tot de laagste inkomens (tot een inkomen van maximaal € 30 000 voor een meerpersoonshuishouden), terwijl het kindgebonden budget en de zorgtoeslag ook gericht zijn op de middeninkomens (tot een inkomen van circa € 50 000).

Differentiatie naar huishoudgrootte

In alle vermogenstoetsen wordt gedifferentieerd naar alleenstaanden en paren. Voor de bijstand, kwijtschelding, ABWZ/WMO en huurtoeslag is het vrijgestelde vermogen voor een paar het dubbele van dat voor een alleenstaande. De belangrijkste reden voor differentiatie is het verschil in draagkracht. Een paar heeft hogere minimale uitgaven en heeft een groter vermogen nodig om bijvoorbeeld in slechte tijden tijdelijk van te kunnen leven. Deze overweging sluit bij veel regelingen ook aan bij het inkomenstraject waarvoor recht op de regeling bestaat. Dit is in de meeste regelingen voor paren tot een hoger inkomen dan voor alleenstaanden. Het kindgebonden budget is in zoverre anders omdat in het inkomenstraject van deze regeling (tot welk inkomen er recht bestaat op toeslag) er geen verschil is gemaakt tussen alleenstaanden en paren. Een overweging hierbij is dat deze regeling een tegemoetkoming geeft voor de kosten van kinderen en deze kosten niet hoger zijn voor een paar dan voor een alleenstaande.

Bij de nieuwe vermogenstoetsen in het kindgebonden budget en de zorgtoeslag is net als bij de bestaande vermogenstoetsen wel gekozen voor differentiatie tussen alleenstaanden en paren. Deze differentiatie sluit aan bij de differentiatie in de vrijstelling in box 3. Het verschil tussen alleenstaanden en paren bedraagt € 21 000 (zie Tabel 1). Vanuit het oogpunt van uniformiteit in de regelgeving, de uitvoering door de Belastingdienst, de aansluiting met de doelgroep van de toeslag en de communicatie aan de burger is gekozen voor identieke toetsen in de zorgtoeslag en het kindgebonden budget. Ook in het IBO-rapport «Vereenvoudiging toeslagen» (TK 2009/10, 31 580, 3) wordt gewezen op de noodzaak om, daar waar mogelijk, grondslagen van toeslagen te uniformeren en standaardiseren.

Tot slot

Bij de vormgeving van de vermogenstoetsen dient, zoals steeds, een zorgvuldige weging gemaakt te worden tussen enerzijds de wens recht te doen aan specifieke situaties en anderzijds de wens het stelsel eenvoudig en overzichtelijk te houden. In het Regeer- en Gedoogakkoord is hierin een afgewogen keuze gemaakt.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

H. G. J. Kamp


X Noot
1

Dit is feitelijk ook het geval in de IOAZ, waarin over het vermogen boven een vrijstelling van ca. € 125 000, een inkomen van 4% verondersteld wordt, dat gekort wordt op de uitkering.

X Noot
2

Waarbij er een verschil kan optreden door eerder genoemde uitzonderingen.

X Noot
3

De kindertoeslag en de ouderentoeslag op de vrijstelling zijn buiten beschouwing gelaten. De kindertoeslag (€ 2 779) wordt per 2012 afgeschaft. De ouderentoeslag (max. ca. € 27 500) is bestemd voor ouderen met lage inkomens (tot ca. € 20 000).

Naar boven