32 796 Voornemen tot opzegging van het op 6 april 1974 te Genève totstandgekomen Verdrag inzake een gedragscode voor lijnvaartconferences

A/ Nr. 1 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 30 mei 2011.

De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens één van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 29 juni 2011.

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt (artikel 26, zesde lid jo vijfde lid, van de Wet op de Raad van State).

Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 20 mei 2011

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State gehoord, heb ik de eer u hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen het voornemen tot opzegging van het op 6 april 1974 te Genève totstandgekomen Verdrag inzake een gedragscode voor lijnvaartconferences, met bijlage (Trb. 1980, 165).

Een toelichtende nota bij het voornemen tot opzegging treft u eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt alleen voor het Europese deel van Nederland gevraagd.

De minister van Buitenlandse Zaken,

U. Rosenthal

Toelichtende nota

1. Inleiding

De opzegging van het op 6 april 1974 te Genève totstandgekomen Verdrag inzake een gedragscode voor lijnvaartconferences, met bijlage (Trb. 1980, 165; hierna: de Code) is noodzakelijk nu Nederland, zoals ook de andere lidstaten van de Europese Unie die partij zijn bij de Code1, niet langer de in de Code neergelegde verplichting kan nakomen ervoor te zorgen dat rederijen volwaardig lid kunnen zijn van lijnvaartconferences die buitenlands vervoer van en naar Nederland verzorgen. Dit is het gevolg van verordening (EG) nr. 1419/20062, waarbij verordening (EEG) nr. 4056/863 en de daarin opgenomen groepsvrijstelling voor lijnvaartconferences is ingetrokken. Als gevolg van deze intrekking vallen lijnvaartconferences onder het in artikel 101, eerste lid, van het Verdrag met betrekking tot de Werking van de Europese Unie (VWEU) (voorheen artikel 81, eerste lid, van het EG-verdrag) neergelegde kartelverbod en zullen deze niet langer vervoer van of naar havens van de lidstaten van de EU mogen verzorgen.

Omdat de aanleiding voor de opzegging van de Code is gelegen in verordening 4056/86, waarbij de wijze van toepassing van de mededingingsregels van het VWEU op het zeevervoer is vastgesteld, is tevens voorzien in ondertekening door de minister van Economische Zaken.

De opzegging van de Code betekent een wijziging van de Wet vervoer over zee.

2. Achtergrond bij de totstandkoming van de Code en verordeningen 954/79 en 4056/86

a. De Code

Het Verdrag inzake een gedragscode voor lijnvaartconferences is op 6 april 1974 onder auspiciën van de Verenigde Naties tot stand gekomen met als doel een geharmoniseerd internationaal kader te scheppen voor de werking van lijnvaartconferences4. De Code was vooral bedoeld om een in de toegang tot lading in de lijnvaart eerlijk evenwicht te bevorderen tussen scheepvaartmaatschappijen uit ontwikkelde landen en uit ontwikkelingslanden. Met het oog daarop, voorziet de Code in de zogeheten «40/40/20» regel, die inhoudt dat de lijn of lijnen van de landen aan beide kanten van de vervoerroute ieder recht hebben op een aandeel van 40% van de lading die de conference vervoert en dat de lijnen van derde landen gezamenlijk recht hebben op een aandeel van 20%. Daarnaast regelt de Code de betrekkingen tussen reders en verladers en het beslechten van geschillen tussen reders en verladers.

b. Europees kader voor de implementatie van de Code in het nationale recht (verordening 954/79)

Aangezien de Code voorziet in ladingverdeling op basis van nationale aandelen, moest er Europese regelgeving komen om dit systeem in overeenstemming te brengen met de regels van de gemeenschappelijke markt. Om die reden is verordening (EEG) nr. 954/795 tot stand gekomen. Bij deze verordening stelde de (toenmalige) EEG eisen aan de bekrachtiging van de Code door de individuele EEG-lidstaten. Verordening 954/79 schreef voor dat de lidstaten bij toetreding tot de Code het voorbehoud moesten maken dat zij de aan hen op grond van de Code toegekende nationale aandelen moesten openstellen voor alle in de gemeenschap gevestigde rederijen. De verordening bevat ook nadere bepalingen met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de Code, maar verplichtte de lidstaten niet tot ratificatie of toetreding.

Op 1 september 1982 is de wet waarmee goedkeuring werd verleend aan de Code en tevens uitvoering werd gegeven aan verordening 954/79 in werking getreden (Stb. 1982, 538). Nederland trad toe tot de Code op 6 april 1983 en heeft daarbij de bij verordening 954/79 voorgeschreven voorbehouden gemaakt.

c. Toepassing van de mededingingsregels op het zeevervoer en de groepsvrijstelling voor lijnvaartconferences (verordening 4056/86)

Teneinde te voorkomen dat de mededingingsregels van het EEG-Verdrag eventueel door de conference-overeenkomsten zouden worden overtreden, is bij verordening 4056/86 de wijze van toepassing van de mededingingsregels van het EEG-Verdrag op het zeevervoer vastgesteld. Deze regels zijn ingetrokken bij verordening (EG) nr. 1/2003, omdat met deze verordening de gemeenschappelijke bepalingen voor de handhaving van de mededingingsregels ook op het zeevervoer van toepassing werden6.

Blijkens de préambule van verordening 4056/86 werd bij de vaststelling van deze verordening rekening gehouden met het feit dat verordening 954/79 zou leiden tot de toepassing van de Code op een groot aantal conferences die diensten met de Gemeenschap onderhouden. Omdat deze lijnvaartconferences werden geacht een betrouwbare en regelmatige dienstverlening te bevorderen en daardoor een stabiliserende werking op de markt te hebben, was in verordening 4056/86 in het bijzonder voorzien in een groepsvrijstelling voor lijnvaartconferences. Met deze groepsvrijstelling werden de tegenstrijdige vereisten van de Code en die van het Europese mededingingsrecht met elkaar in overeenstemming gebracht.

Door de groepsvrijstelling konden lijnvaartconferences onder bepaalde voorwaarden tarieven vaststellen en de capaciteit regelen. De bepalingen in de verordening richtten zich rechtstreeks tot zeevervoerders (leden van lijnvaartconferences) en gaven de contractuele grenzen aan waar de vervoerders zich aan moesten houden. Het was lijnvaartconferences toegestaan prijsafspraken en afspraken over verdeling van de lading te maken. Onderscheid naar vervoertarieven en -voorwaarden die een nadelig gevolg hadden voor havens, vervoergebruikers of vervoerders in andere lidstaten was echter niet toegestaan (tenzij er een economische rechtvaardiging voor bestond) en leidde van rechtswege tot nietigheid. Voorts bevatte de verordening vele verplichtingen voor de zeevervoerders op het gebied van overleg, zogenaamde «getrouwheidsregelingen» en openbaarheid van tarieven. De verordening gaf de Europese Commissie bevoegdheden om toezicht uit te oefenen en in te grijpen indien de voorwaarden voor de vrijstelling niet werden nageleefd.

3. De ontwikkelingen die noodzaken tot opzegging van de Code

a. de intrekking van de groepsvrijstelling voor lijnvaartconferences (verordening 1419/2006)

De Europese Commissie heeft van 2003 tot 2006 de zeevaartsector grondig laten doorlichten. Uit deze doorlichting is gebleken dat lijnvaartdiensten ten opzichte van andere vervoersdiensten niet uniek zijn, omdat hun kostenstructuur niet wezenlijk verschilt van die van andere sectoren. Om die reden bestond geen rechtvaardiging meer om de sector tegen mededinging te beschermen. De lijnvaartconferences voldoen naar het oordeel van de Europese Commissie en de Raad van de Europese Unie niet langer aan in ieder geval drie van de vier cumulatieve voorwaarden voor een vrijstelling van het kartelverbod op grond van artikel 101, derde lid, van het VWEU. Om die reden is door verordening 1419/2006 de groepsvrijstelling voor lijnvaartconferences ingetrokken.

b. de intrekking van verordening 954/79 (verordening 1490/2007)

Als gevolg van de intrekking van de groepsvrijstelling voor lijnvaartconferences is het vervoer door lijnvaartconferences van en naar havens in de lidstaten van de EU in strijd met het in artikel 101 VWEU neergelegde kartelverbod. Daarmee wordt het lidstaten belet aan hun verplichtingen in het kader van de Code te voldoen. Om die reden is verordening 954/79 ingetrokken bij verordening (EG) nr. 1490/20077. Met de datum van inwerkingtreding van verordening 1490/2007 is aangesloten bij de datum waarop de overgangsperiode, die is voorzien in verordening 1419/2006, afloopt.

4. Effecten voor het bedrijfsleven

Uit de opzegging vloeien geen effecten voort voor het bedrijfsleven. De effecten voor het bedrijfsleven vloeien voort uit verordening 1419/2006, waarbij de groepsvrijstelling voor lijnvaartconferences is ingetrokken.

De effecten van de afschaffing van de groepsvrijstelling voor lijnvaartconferences in de Gemeenschap op de Europese scheepvaartindustrie zijn onderzocht. Daaruit bleek dat de intrekking van de groepsvrijstelling voor lijnvaartconferences zal leiden tot een daling van de vervoerskosten, tegelijkertijd de betrouwbaarheid van de diensten in alle vaargebieden zal behouden en de concurrentiekracht van de Europese industrie en in het bijzonder van de vervoergebruikers zal bevorderen zonder die van de Europese vervoerders in het gedrang te brengen. De afschaffing van de groepsvrijstelling zal ook bijdragen aan de doelstelling van de Lissabon-agenda om bestaande belemmeringen inzake mededinging, innovatie en groei, waarmee het bedrijfsleven wordt geconfronteerd weg te nemen.

5. Koninkrijkspositie

In 1982 is de Code voor Nederland goedgekeurd en bekrachtigd. De regering van de Nederlandse Antillen achtte medegelding van de Code niet wenselijk aangezien de Nederlands-Antilliaanse koopvaardijvloot overwegend in charter voor buitenlandse ondernemingen voer en deze schepen, wegens het geringe vrachtaanbod, zelden of nooit een haven van de Nederlandse Antillen aandeden. Bij Rijkswet van 12 december 1985 (Stb. 668) is de Code alsnog goedgekeurd voor Aruba en vervolgens voor Aruba bekrachtigd (Trb. 1987, 130).

Voor de opzegging van de Code voor Aruba bestaat geen aanleiding, omdat voor Aruba het associatieregime van deel IV van het VWEU van toepassing is. Dit betekent dat het communautaire mededingingsrecht, waarmee de toepassing van de Code in strijd is, niet voor Aruba geldt.

De minister van Infrastructuur en Milieu,

M. H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus

De minister van Buitenlandse Zaken,

U. Rosenthal

De minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

M. J. M. Verhagen


X Noot
1

België, Finland, Frankrijk, Italië, Malta, Portugal, Roemenië, Slowakije, Spanje, Tsjechië, het Verenigd Koninkrijk en Zweden zijn partij bij de Code. Bulgarije, Denemarken en Duitsland hebben de Code inmiddels opgezegd.

X Noot
2

Verordening (EG) nr. 1419/2006 van de Raad van 25 september 2006 houdende intrekking van verordening (EEG) nr. 4056/86 tot vaststelling van de wijze van toepassing van de artikelen 85 en 86 van het Verdrag op het zeevervoer en tot wijziging van verordening (EG) nr. 1/2003 inzake de uitbreiding van het toepassingsgebied van deze verordening tot cabotage en internationale wilde vaart (PbEU L 269).

X Noot
3

Verordening (EEG) nr. 4056/86 van de Raad van 22 december 1986 tot vaststelling van de wijze van toepassing van de artikelen 85 en 86 van het Verdrag op het zeevervoer (Pb L 378).

X Noot
4

Onder een lijnvaartconference verstaat de Code: een groep van twee of meer vervoerders die schepen exploiteren, die internationale lijndiensten onderhoudt voor het vervoer van lading op een bepaalde route of bepaalde routes binnen omschreven geografische grenzen en die een overeenkomst of regeling heeft, binnen het kader waarvan zij opereren op basis van eenvormige of gemeenschappelijke vervoertarieven, en enigerlei andere overeengekomen voorwaarden met betrekking tot het aanbieden van lijndiensten.

X Noot
5

Verordening (EEG) nr. 954/79 van de Raad van 15 mei 1979 betreffende de bekrachtiging door de Lid-Staten van of toetreding van de Lid-Staten tot het Verdrag van de Verenigde Naties inzake een gedragscode voor lijnvaartconferences (PbEU L121).

X Noot
6

Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PbEU L 1)

X Noot
7

Verordening (EG) nr. 1490/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2007 tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 954/79 van de Raad betreffende de bekrachtiging door de lidstaten van of de toetreding van de lidstaten tot het Verdrag van de Verenigde Naties inzake een gedragscode voor lijnvaartconferences (PbEU L332).

Naar boven