32 793 Preventief gezondheidsbeleid

Nr. 370 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR MEDISCHE ZORG

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 1 april 2019

Op 25 september 2018 heeft Wemos, mede ondersteund door WECF, The Plastic Soup Foundation en Tegengif, de petitie «Nationaal plan hormoonverstorende stoffen in een circulaire economie» aangeboden aan de vaste Kamercommissie Infrastructuur en Waterstaat. De Vaste commissie heeft om een reactie gevraagd1 op de Petitie van Wemos. In zijn petitie vraagt Wemos om een nationaal plan en doet aan de hand van zeven thema’s een aantal voorstellen.

Het kabinet neemt de zorg voor veiligheid van stoffen en producten zeer serieus en zet zich, zowel Europees als nationaal, actief in op het verbeteren van de veiligheid van stoffen en producten en op goede voorlichting hierover. In deze brief licht ik, mede namens de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, het beleid toe op hormoonverstorende stoffen. Daarbij ga ik in op de voorstellen van Wemos. Voor de leesbaarheid van deze brief worden dezelfde kopjes als in de petitie gehanteerd.

Investeer in kennis

Wemos vraag om meer geld beschikbaar te stellen voor onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek naar de effecten van hormoonverstorende stoffen op het menselijk lichaam.

De kaderprogramma's voor onderzoek en innovatie van de Europese Unie (EU) hebben de afgelopen drie decennia veel budget besteed aan onderzoek naar de mogelijke milieu en gezondheidsrisico's van hormoonverstorende stoffen. Tot nu toe werd meer dan € 150 miljoen geïnvesteerd in onderzoeksprojecten gericht op hormoonverstorende stoffen. Hierbij lag de focus op een beter inzicht in de werkingsmechanismen van deze chemicaliën en hun nadelige effecten op de gezondheid van mensen en dieren in het wild, op het ontwikkelen van instrumenten om chemische stoffen te kunnen identificeren als hormoonverstorende stoffen en om de blootstelling van mensen aan dit soort stoffen te kunnen vaststellen. Als vervolg hierop zijn recentelijk acht nieuwe projecten gehonoreerd vanuit het kaderprogramma van de EU; hierin zijn Nederlandse onderzoeksinstituten ruimschoots vertegenwoordigd. Nederland zal erop blijven aandringen dat speciale aandacht wordt gegeven aan het genereren van kennis die de adequate uitvoering van de regelgeving het best ondersteunt. Ook heeft Nederland de Safe Chemicals Innovation Agenda ingebracht in het nieuwe kaderprogramma Horizon Europe. Het idee is om dit Europees onderzoeksgeld ook te gebruiken om alternatieven voor gevaarlijke stoffen (waaronder hormoonverstorende stoffen) te identificeren.

Via het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) investeert de Nederlandse regering in kennis over hormoonverstorende stoffen. Dit gebeurt op verschillende vlakken. Naast onderzoek naar de werking en effecten van hormoonverstorende stoffen, spelen wetenschappers van het RIVM ook een belangrijke rol bij het onderzoek naar het opzetten en valideren van testen die kunnen aantonen of een stof hormoonverstorend is. Het RIVM adviseert in diverse EU-comités over hormoonverstorende stoffen en teststrategieën voor hormoonverstorende stoffen waaronder de Endocrine Disruptors Expert Group van het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA), en de Advisory Group on Endocrine Disrupters Testing and Assessment (EDTA) of the Test Guidelines Programme van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO). Ook levert het RIVM inhoudelijk input op het door de ECHA en de Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid (EFSA) ontwikkelde leidraad voor de implementatie van de criteria voor hormoonverstorende stoffen voor gewasbeschermingsmiddelen en biociden. In de leidraad wordt stapsgewijs aangegeven hoe de beoordeling van de hormoonverstorende eigenschappen van gewasbeschermingsmiddelen en biociden moet plaatsvinden en welke testgegevens daarvoor nodig zijn.

Daarnaast heeft het RIVM het voortouw genomen bij de ontwikkeling van de zogenoemde «Extended One Generation Reproductive Toxicity Study» (EOGRTS). Dit is een test die het mogelijk maakt om, met een kleiner aantal proefdieren dan vergelijkbare studies, beter betrouwbare uitspraken te doen over schadelijke eigenschappen én om inzicht te krijgen in eventuele hormoonverstorende eigenschappen van een stof. Deze inspanning draagt bij aan zowel het sneller en beter identificeren van hormoonverstorende stoffen als het terugdringen van het gebruik van proefdieren.

In het dagelijks leven worden we niet aan één stof tegelijkertijd blootgesteld, maar aan een combinatie van verschillende stoffen, via verschillende routes van blootstelling. Blootstelling aan een mengsel van stoffen, waaronder mogelijk hormoonverstorende stoffen, kan leiden tot een combinatie van gezondheidseffecten, het zogenaamde «cocktaileffect». Binnen de risicobeoordeling van chemische stoffen staat gecombineerde blootstelling aan verschillende chemische stoffen de laatste jaren sterk in de belangstelling. Wetenschappers van het RIVM zijn nauw betrokken bij het onderzoek hiernaar. Onder meer als coördinator van het Horizon2020 project «EuroMix» en leider van het werkpakket «Mixtures, HBM and human health risks» in het Horizon2020 project «HBM4EU» (zie humane biomonitoring).

Nederlandse wetenschappers dragen in grote mate bij aan het onderzoek naar hormoonverstorende stoffen. Uit bovenstaande blijkt dat de Nederlandse overheid door cofinanciering van Europees onderzoek en financiering van eigen onderzoek al ruim investeert in kennis over hormoonverstorende stoffen. Zowel bij het RIVM als de Nederlandse universiteiten doen vooraanstaande wetenschappers onderzoek naar hormoonverstorende stoffen. In de petitie van Wemos wordt gepleit voor een nationaal kenniscentrum om kennis voor burgers, bedrijven en wetenschappers te ontsluiten. Voor de Nederlandse overheid is het RIVM het belangrijkste kenniscentrum op het gebied van hormoonverstorende stoffen. Ik acht het dan ook niet opportuun een nieuwe organisatie op te richten. Het staat buiten kijf dat het bevorderen van samenwerking en bijeenbrengen van kennis en informatie vanuit verschillende expertises nuttig is. Deze samenwerkingsverbanden zijn voor een groot deel al dagelijkse praktijk. Een goed voorbeeld hiervan is het onderzoek naar de wijze waarop aannemelijk kan worden gemaakt dat een stof hormoonverstorend is zonder hiervoor steeds opnieuw dierproeven te moeten doen.2

Humane biomonitoring

Wemos pleit voor een nationaal biomonitoringprogramma op hormoonverstorende stoffen, waarbij ook specifieke aandacht is voor kwetsbare groepen zoals zwangere vrouwen, jonge kinderen en baby’s.

Op 1 januari 2017 is het Europees biomonitoring project «HBM4EU» van start gegaan. Doelstelling van dit project is om meer inzicht te krijgen in de blootstelling aan (mengsels van) chemische stoffen en de daaraan verbonden gevolgen voor de gezondheid. Dit wordt gedaan via biomonitoring in de Europese bevolking. In het HBM4EU project wordt een breed scala aan stoffen onderzocht: ftalaten, bisfenolen, perfluorverbindingen, vlamvertragers, cadmium, chroom, polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAKs), en anilines. Van enkele van deze groepen is bekend dat ze mogelijk hormoonverstorend zijn.

Het HBM4EU-project streeft ernaar om optimaal gebruik te maken van bestaande kennis en informatie die al aanwezig is in deelnemende landen. Tegelijkertijd is het streven om op efficiënte wijze nieuwe kennis te genereren. Daarbij is het nadrukkelijk niet de bedoeling om in alle landen dezelfde metingen te doen. In minimaal drie landen in de regio’s Noord-, West-, Zuid- en Oost-Europa worden gegevens verzameld. Dit gebeurt door middel van representatieve steekproeven waarbij iedere leeftijdsgroep naar verhouding vertegenwoordigd is. Hierbij wordt uitdrukkelijk onderscheid gemaakt tussen verschillende bevolkingsgroepen, met specifieke aandacht voor kwetsbare groepen zoals kinderen en adolescenten, maar ook voor bevolkingsgroepen die mogelijk een hogere blootstelling hebben, zoals mensen die beroepsmatig aan bepaalde stoffen kunnen worden blootgesteld. De uitkomsten leveren een belangrijke bron van informatie voor beleidsmakers om de blootstelling aan chemische stoffen te evalueren en de gezondheid te beschermen. In het kader van de Nederlandse deelname aan het project worden biomonitoring-gegevens verzameld voor vlamvertragers, ftalaten en DINCH (weekmaker, vervanger van ftalaten) in kinderen, voor bestrijdingsmiddelen in werknemers, kinderen en volwassenen, voor cadmium en lood in volwassenen en ouderen, en voor chroom in werknemers van bedrijven waar met deze stof wordt gewerkt. Waar mogelijk wordt onderzocht of blootstelling aan deze stoffen kan leiden tot effecten op de gezondheid. Hiermee levert Nederland een belangrijke en proportionele bijdrage aan dit Europese project.

In de petitie van Wemos wordt ervoor gepleit om de Nederlandse deelname in het HBM4EU-programma naar alle hormoonverstorende stoffen uit te breiden. Dit is niet nodig, omdat de Nederlandse bevolking aan nagenoeg dezelfde stoffen wordt blootgesteld als andere EU-burgers. De grote overeenkomsten in blootstelling tussen EU-burgers was juist een van de zwaarwegende argumenten om in Europees verband op gecoördineerde en geharmoniseerde wijze de blootstelling en lichaamsbelasting van de Europese bevolking aan (mengsels van) chemische stoffen in kaart te brengen. Bovendien verschaffen de resultaten inzicht in hoe biomonitoring in de toekomst in Europees verband vormgegeven kan worden om beleid en regelgeving voor chemische stoffen te verbeteren. Dit stelt ons in staat beleidsmaatregelen, die genomen zijn om blootstelling aan chemische stoffen te beperken, te evalueren.

Bewustzijn creëren

Wemos vraagt om beroepsgroepen die met kwetsbare groepen werken voor te lichten over hormoonverstorende stoffen. Daarnaast benadrukt Wemos «het recht om te weten» en wordt gevraagd om transparant te zijn over de betrokken partijen in de voorlichting.

De overheid heeft de afgelopen jaren al concrete stappen gezet om publieksinformatie over hormoonverstorende stoffen beschikbaar te stellen. Vooral de ongeboren vrucht en (zeer) jonge kinderen zijn kwetsbaar. Daarom richt de informatievoorziening zich voor een belangrijk deel op zwangere vrouwen en gezinnen met jonge kinderen. Er wordt gewerkt aan het ontwikkelen van de website «WaarZitWatIn.nl». De beoogde doelgroepen voor deze website zijn gezinnen met jonge kinderen. «WaarZitWatIn.nl» wordt gemaakt door VeiligheidNL en het RIVM in opdracht van VWS. De informatie op de website is wetenschappelijk en neutraal en wordt niet beïnvloed door commerciële partijen. Er is een stuurgroep waarin, naast VeiligheidNL en het RIVM ook VWS, IenW en de NVWA zijn vertegenwoordigd. De website wordt getoetst door een klankbordgroep. In de klankbordgroep zitten NGO’s en brancheverenigingen. De klankbordgroep heeft geen invloed op de inhoud maar kan wel het draagvlak van de website vergroten.

Het afgelopen jaar is gebruikt om de website voldoende te vullen met betrouwbare informatie. Op dit moment wordt een mediacampagne voorbereid om het grote publiek over de website te informeren. Deze mediacampagne zal eind mei worden gelanceerd. De website heeft zijn nut al bewezen door ernaar te verwijzen bij vragen van de pers of redacties van televisieprogramma’s en tijdschriften, bijvoorbeeld over chemische stoffen in luiers en lippenbalsem. Daarnaast weten ook steeds meer wetenschappers de weg naar «WaarZitWatIn.nl» te vinden. Dat is een erkenning van de betrouwbaarheid van de website.

Ik ben in overleg om in de volgende versie van de folder «Zwanger!»3 een verwijzing naar «WaarZitWatIn.nl» op te nemen. Daarnaast zal ik de beroepsgroepen in de eerstelijnszorg, zoals verloskundigen en artsen, wijzen op de website. Zij kunnen hun patiënten ernaar doorverwijzen voor meer informatie en zelf ook hun kennis opfrissen. Daarnaast zal ik de branchevereniging kinderdagverblijven aanbevelen om de website te gebruiken, omdat die relevante informatie bevat over bijvoorbeeld antizonnebrandmiddelen, luiers en speelactiviteiten.

In de Europese stoffenverordening REACH is vastgelegd dat informatie over eigenschappen van een stof door de keten moeten worden meegegeven. Ook consumenten hebben het recht om te weten of een product een zogeheten «Substance of Very High Concern» (SVHC) bevat en kunnen een verzoek om informatie indienen bij een leverancier van een product. In navolging van de Duitse en Zweedse overheden zal ik een voorbeeldbrief voor consumenten opstellen die kan worden gedownload van de website «WaarZitWatIn.nl». Het aanbieden van zo’n voorbeeldbrief verlaagt de drempel voor de consument om informatie op te vragen. Bovendien draagt het beschikbaar stellen van de voorbeeldbrief bij aan het benadrukken van het recht op informatie.

Veilige leefomgeving

Hier gaat de petitie in op de eisen aan voedselcontactmaterialen, het indienen van dossiers bij REACH en een maximale limiet voor alle SVHC samen.

Nederland volgt de Europese regels als het gaat om materialen die in contact kunnen komen met voedsel. Over potentiele alternatieven van bisfenol A, zoals BPF en BPS, bevat de Nederlandse wetgeving daarnaast aanvullende bepalingen. In mijn brief van 26 september 20184 ben ik ingegaan op de constatering dat het gebruik van alternatieven voor BPA niet altijd leidt tot een veiliger product, omdat als alternatief een vergelijkbare of mogelijk schadelijker stof wordt toegepast. Daarom blijft de regering bij het standpunt dat een verbod op BPA in voedselcontactmaterialen niet automatisch leidt tot nog veiliger producten.

De Staatssecretaris van IenW geeft aan dat het grootste knelpunt, voorafgaand aan het indienen van dossiers op hormoonverstoring bij REACH, is om te bepalen welke stoffen hormoonverstorend zijn. Daarom dringt Nederland er stelselmatig op aan zodanig te testen dat de informatie op basis waarvan hormoonverstoring kan worden vastgesteld daadwerkelijk beschikbaar komt (bijvoorbeeld bij de EOGRTS).

In Europa stellen de EFSA en de ECHA de maximale migratielimieten van individuele stoffen vast. Ook van zeer zorgwekkende stoffen (Substances of Very High Concern, SVHC). Omdat de werking van stoffen sterk kan verschillen, is het niet nuttig om één limiet vast te stellen voor al deze stoffen samen. Wel is het kabinet een voorstander van het toepassen van de zogenaamde groepsbenadering. Bij deze benadering wordt een groep stoffen als geheel beschouwd. Stoffen die in aanmerking zouden kunnen komen voor de groepsbenadering zijn ftalaten en broomhoudende brandvertragers.

Schone circulaire economie

Hier gaat de petitie in op hormoonverstorende stoffen in een circulaire economie en het toepassen van het voorzorgsprincipe ten aanzien van SVHC in het inkoopbeleid.

Nederland is zeer actief bij het nemen van acties om over te schakelen op een meer circulaire economie. Dit betekent echter dat materialen die in omloop komen, veel langer in omloop blijven dan tot nu toe het geval is. In het geval dat zo’n materiaal schadelijke stoffen bevat, zoals hormoonverstorende stoffen, dan zal er veel langer sprake kunnen zijn van blootstelling aan die schadelijke stoffen. Het is daarmee van extra belang om te streven naar veilige materialen, die geen schadelijke stoffen bevatten die niet leiden tot blootstelling aan schadelijke stoffen.

De circulaire economie streeft naar het zo veel mogelijk in de keten houden van materialen, om zo schade aan milieu en gebruik van grondstoffen inclusief energie zo veel mogelijk te beperken. Soms leiden de verschillende doelen tot een verschillende conclusie. Een product of materiaal, bijvoorbeeld plastic, kan stoffen bevatten waarvan is vastgesteld dat ze hormoonverstorend zijn. Dan dient zich de vraag aan wat de beste keuze is: het materiaal met die schadelijke stof vernietigen of toch recyclen en zo in de productketen houden. In de EU is de discussie hierover gaande. Het standpunt van Nederland is dat van geval tot geval moet worden bekeken wat de gevolgen van beide opties zijn voor gezondheid en milieu. Daarbij is de randvoorwaarde dat zowel de toepassing als de eventuele verwijdering veilig moeten zijn. Vervolgens gaat het om een weging wat beter is: vernietigen en vervangen door nieuw of recyclen, zo nodig voor een ingeperkt aantal (veilige) toepassingen (bijvoorbeeld een toepassing waar vrijwel geen blootstelling plaats kan vinden). De Europese Commissie werkt aan een kader om in voorkomende gevallen een afweging te kunnen maken.

In een circulaire economie is het bij nieuw op de markt te brengen stoffen van extra belang dat deze veilig zijn, juist omdat het materiaal langer gebruikt gaat worden en meerdere keren zal worden hergebruikt. Het is daarom de bedoeling dat nieuwe stoffen of niet-chemische alternatieven niet alleen zo veel mogelijk Safe-by-Design gaan worden, maar ook Circulair-by-Design.

De relevante Europese regelgeving leidt al tot beperkingen van het gebruik van hormoonverstorende stoffen. Het knelpunt ligt voornamelijk bij het identificeren van deze stoffen, vandaar onze inzet op het zo snel mogelijk identificeren van hormoonverstorende stoffen. Het kabinet geeft daarom op dit moment nog geen prioriteit aan aanvullende inkoopcriteria om hormoonverstorende stoffen te weren.

Stimuleer veilige alternatieven

Wemos beschrijft hier het belang van investeren in handhaving en het monitoren van producten van binnen en buiten de Europese interne markt op de aanwezigheid van zeer zorgwekkende stoffen en het safe-by-design-concept.

Ik heb in 2018 opdracht gegeven aan het RIVM om onderzoek te doen naar veilige alternatieven voor BPA5. Voor dit onderzoek is een lijst met alle bekende (potentiële) BPA-substituten en alternatieve materialen opgesteld op basis van publicaties en inventarisaties van verschillende (inter-)nationale instanties: INERIS, EPA (Denemarken), US EPA, KEMI (Zweden), ANSES (Frankrijk) en NTP. Deze lijst omvat 100 alternatieve stoffen en 58 alternatieve materialen. Op basis van beschikbare gegevens over potentiële blootstelling van de gevoelige groepen, zoals jonge kinderen en zwangere vrouwen is een tweede selectie uitgevoerd. Dit heeft geleid tot een lijst van 19 alternatieve stoffen en 12 alternatieve materialen. Voor deze stoffen en materialen zijn beschikbare gegevens over de toxiciteit verzameld, waaronder de carcinogeniteit, reproductietoxiciteit en hormoonverstorende eigenschappen.

Het literatuuronderzoek van het RIVM toont twee belangrijke dingen aan. Allereerst dat het aannemelijk is dat andere bisfenolen, zoals BPF en BPS dezelfde eigenschappen hebben als BPA en de facto geen alternatief zijn. Ten tweede lijkt het voor een enkele stof (waaronder benzoëzuur en tetra-methylbisfenol F (TMBPF)) op basis van de beperkte beschikbare gegevens dat deze geen hormoonverstorende werking hebben en/of geen reproductietoxische of carcinogene eigenschappen hebben. Deze stoffen lijken interessante vervangers voor BPA. In 2019 zal het RIVM de twee stoffen uitgebreider evalueren. Daarnaast zal het RIVM inventariseren of er nog andere alternatieven zijn voor BPA, die buiten de scope van het huidige onderzoek vielen.

Handhaving en monitoring van producten is belegd bij de NVWA. In het toezicht wordt prioriteit gegeven aan de risico’s voor kwetsbare groepen, zoals kinderen; er is extra aandacht voor stoffen die ernstige effecten kunnen hebben zoals kanker, effecten op de voortplanting en hormoonverstoring. In 2018 heeft Bureau Risicobeoordeling & Onderzoek (BuRO) een advies aan de NVWA uitgebracht over ftalaten in speelgoed. BuRO adviseerde hierin om in Nederland geïmporteerd speelgoed geregeld te blijven controleren op het gehalte aan ftalaten. BuRO heeft diverse opdrachten gegeven aan het RIVM om onderzoek te doen naar de blootstelling van consumenten aan stoffen met mogelijk hormoonverstorende werking. Dit onderzoek kan de NVWA helpen om productsoorten en stoffen te selecteren waarvoor monitoring door de NVWA zinvol is.

Ten aanzien van het concept «Safe-by-Design» pleit de Staatssecretaris van IenW er bij de Europese Commissie voor om onderzoek en ontwikkeling te stimuleren op zeven thema’s. Deze thema’s zijn gebaseerd op de functies van de chemicaliën, zoals het waterafstotend maken van materialen, brandveiligheid, week maken van plastics, oplosmiddelen, enz. Daarnaast wordt aandacht gevraagd voor verdere methodologie-ontwikkeling voor Safe Chemicals Design, en het stimuleren van samenwerking in de keten van producent tot consument om innovaties breed te implementeren.

Verbeter Europese regelgeving

Wemos vraag aan de overheid om zich in Europa in te zetten voor een brede en sterke strategie op het gebied van hormoonverstorende stoffen.

De Europese Commissie heeft van de lidstaten een mandaat gekregen om de maatregelen te treffen die zijn voorzien in het 7e Milieuactieprogramma (MAP7). Enkele maatregelen zijn gericht op het minimaliseren van de blootstelling aan hormoonverstorende stoffen en ervoor te zorgen dat tegen 2020 alle hormoonverstorende stoffen worden geclassificeerd als zeer zorgwekkende stoffen (SVHC's) op de kandidatenlijst van REACH. In november 2018 heeft de Europese Commissie een mededeling uitgebracht. De acties die de Europese Commissie heeft aangekondigd zijn over het algemeen veel minder ambitieus en concreet dan op grond van het MAP7 mocht worden verwacht. Nederland en veel andere lidstaten hebben daarover hun teleurstelling uitgesproken.

De adequate identificatie van hormoonverstorende stoffen is een eerste belangrijke stap en Nederland heeft de Commissie gevraagd met voorstellen te komen om dit beter mogelijk te maken. Die identificatie vergt ook dat we de ontwikkeling van aanvullende testmethoden versnellen, waar mogelijk met diervrije teststrategieën. Nederland heeft aangegeven dat minder hormoonverstoorders in materialen en producten nog belangrijker is geworden nu het onze ambitie is om een circulaire economie te creëren. We hebben de oproep van Frankrijk en andere landen ondersteund om een aanpak te ontwikkelen voor het omgaan met gecombineerde blootstelling aan verschillende hormoonverstorende stoffen en aan chemicaliën in het algemeen. Om te zorgen dat de volgende Commissie direct een effectief beleid kan voeren om hormoonverstorende stoffen te beheersen, heeft Nederland er onlangs tijdens de Milieuraad op aangedrongen dat nog dit jaar een uitvoeringsprogramma wordt opgesteld met concrete, gedetailleerde acties met tijdpaden.

Tot slot

Het kabinet neemt de risico’s die hormoonverstorende stoffen kunnen veroorzaken zeer serieus en voert daarom een samenhangend beleid, veelal in Europees verband. Dit beleid is gericht op het steeds verder inperken van de risico’s. De petitie van Wemos is een aanmoediging om het beleid te blijven verbeteren. Met name de informatievoorziening voor de burgers zal ik de komende tijd versterken via de website «WaarZitWatIn.nl».

Ik hoop dat ik in deze brief de planmatige aanpak op nationaal niveau van hormoonverstorende stoffen voldoende inzichtelijk heb gemaakt. Al deze inspanningen van het kabinet dragen bij aan de bescherming van de volksgezondheid.

De Minister voor Medische Zorg, B.J. Bruins


X Noot
2

Van Ede, K. et al. (2018). A practical approach to assess biological plausibility for endocrine disruption. https://www.keytoxicology.com/wp-content/uploads/2018/10/A-practical-approach-to-assess-biological-plausibility-for-endocrine-disruption.pdf

X Noot
3

Bij de samenstelling van de informatie zijn de volgende organisaties betrokken: de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG), de Koninklijke Nederlandse Organisatie van Verloskundigen (KNOV), het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG), het Erfocentrum, Stichting Kind en Ziekenhuis (K&Z), het College Perinatale Zorg en het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM).

X Noot
4

Kamerstuk 32 793, nr. 329

X Noot
5

Het manuscript Substitution of Bisphenol A: a review of the carcinogenicity, reproductive toxicity and endocrine disruption potential of alternative substances and materials wordt aangeboden voor publicatie in een internationaal wetenschappelijk tijdschrift.

Naar boven