32 793 Preventief gezondheidsbeleid

Nr. 294 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 6 april 2018

Het Gerechtshof Den Haag (verder: het Hof) heeft op 13 februari jl. arrest gewezen in de zaak Clean Air Nederland (CAN) tegen de Staat1. Het Hof heeft geoordeeld dat de uitzondering op het rookverbod voor rookruimtes in horeca-inrichtingen2 in strijd is met artikel 8, tweede lid, van het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging en daarmee onrechtmatig en onverbindend is. Op grond daarvan zouden rookruimtes in de horeca per direct moeten worden gesloten. De mogelijkheid bestaat echter om in cassatie te gaan; dat maakt dat de rookruimtes niet per direct gesloten hoeven worden. Hoewel ik de intentie heb om rookruimtes af te schaffen, heb ik besloten tegen dit arrest in cassatie te gaan. Hieronder licht ik deze keuze toe.

Jaarlijks sterven er zo’n 20.000 mensen aan de gevolgen van roken. Elke stap die we extra kunnen zetten om het roken terug te dringen en om een rookvrije generatie te bereiken, verdient wat mij betreft steun. Ook in het regeerakkoord is hiervoor steun uitgesproken.

Ik begrijp dat mijn intentie om rookruimtes af te schaffen voor horeca-ondernemers en gebruikers van rookruimtes onbevredigend voelt. Maar zij zullen moeten begrijpen dat – linksom of rechtsom, sneller of geleidelijker – het einde in zicht komt voor de rookruimtes. Het is dus raadzaam om niet meer te investeren in rookruimtes.

Niettemin wil ik ook zorgvuldig besturen, zodat mensen niet van de ene op de andere dag worden overvallen door nieuwe regels. Het arrest biedt daarvoor geen ruimte, omdat het directe gevolgen heeft voor de uitzondering op het rookverbod in rookruimtes in de horeca. Daar mag vanaf de datum van het gewezen arrest in beginsel namelijk niet meer worden gerookt. Cassatie schorst echter de werking van dit arrest van het Hof. Rookruimtes hoeven dan niet direct gesloten te worden. Dat biedt de mogelijkheid om eigen beleid met betrekking tot rookruimtes te ontwikkelen en daarbij een overgangstermijn te hanteren. Een periode van 2 jaar zou daarbij denkbaar kunnen zijn. Daarover ga ik ook met de horeca in gesprek.

Ik ben van mening dat het Hof in dit geval ten onrechte rechtstreekse werking aan artikel 8, tweede lid van het WHO Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging heeft toegekend en het arrest geen ruimte overlaat voor een overgangstermijn.

Aan het bestuur moet ook nog enige ruimte worden gelaten om zelf te beslissen hoe en op welke termijn invulling wordt gegeven aan het WHO-Kaderverdrag.

Vanwege het voorgaande heb ik besloten om in cassatie te gaan tegen het arrest van het Hof. Dit betekent dat rookruimtes nu praktisch gezien respijt krijgen.

Ik werk aan een pakket van maatregelen in de vorm van wet- en regelgeving en samenwerkingsafspraken – in het kader van het nationaal preventieakkoord – dat eraan moet bijdragen dat volwassenen van roken afgeholpen worden en kinderen nooit met roken beginnen. Het afschaffen van alle rookruimtes maakt uiteraard ook deel uit van de discussie over dat pakket.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, P. Blokhuis


X Noot
1

ECLI:NL:GHDHA:2018:172.

X Noot
2

Horeca-inrichtingen zijn op basis van de definitie in de Tabaks- en rookwarenwet inrichtingen waar drank en etenswaren worden verstrekt voor gebruik ter plaatse.

Naar boven