32 791 Visie op het koningschap

Nr. 2 BRIEF VAN DE MINISTER-PRESIDENT, MINISTER VAN ALGEMENE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 9 september 2019

Op 4 juli jl. nam de Tweede Kamer twee moties aan met betrekking tot de activiteiten van Koningin Máxima. De motie van de leden Van Helvert en Koopmans (Kamerstuk 32 735, nr. 263) spreekt uit dat haar internationale inspanningen zeer worden gewaardeerd en roept het kabinet op ervoor zorg te dragen dat zij dit kan blijven doen. Tevens nam de Kamer de motie van de leden Sjoerdsma en Van Ojik (Kamerstuk 32 735, nr. 253) aan naar aanleiding van een ontmoeting tussen Koningin Máxima en de kroonprins van Saudi-Arabië met het verzoek de politieke verantwoordelijkheid voor het inschatten en voorkomen van risico’s met betrekking tot nevenfuncties van leden van het Koninklijk Huis beter te borgen en de Kamer hierover te informeren.

Het kabinet beschouwt de beide moties in onderling verband en ziet de motie van de leden Van Helvert en Koopmans als een ondersteuning van het kabinetsbeleid. Koningin Máxima vervult de functie van Speciale Pleitbezorger voor inclusieve financiering voor ontwikkeling inmiddels 10 jaar. Haar expertise en inzet worden wereldwijd gewaardeerd. Dit heeft ook een positief effect op het aanzien van Nederland internationaal. Naar aanleiding van de motie van de leden Sjoerdsma en Van Ojik is de borging van de politieke verantwoordelijkheid met betrekking tot nevenfuncties van de leden van het Koninklijk Huis bekeken. Het is van belang deze motie mede te bezien tegen de achtergrond van onze staatkundige verhoudingen, zoals geschetst door de Raad van State in de hierover gegeven voorlichting uit 2010 (Kamerstuk 32 791, nr. 1).

Waar voor de onschendbare Koning bij vervulling van het koningschap de ministeriële verantwoordelijkheid altijd en volledig geldt, is de algemene ministeriële verantwoordelijkheid in beginsel («ja, tenzij») eveneens aan de orde bij de leden van het Koninklijk Huis die in het bijzonder bij de vervulling van het koningschap zijn betrokken, met name de echtgenote van de Koning en de meerderjarige vermoedelijke opvolger van de Koning. Dit betekent dat voor deze leden de ministers tegenover de Staten-Generaal politiek verantwoordelijk en aanspreekbaar zijn.

Leden van het Koninklijk Huis, ongeacht of het een erfopvolger of een echtgeno(o)t(e) betreft, kunnen, gelet op hun ontplooiingsmogelijkheden en invulling van hun maatschappelijke positie, functies aanvaarden. De website van het Koninklijk Huis bevat een actueel overzicht van de functies van de leden van het Koninklijk Huis. Hierbij speelt de ministeriële verantwoordelijkheid in specifieke zin een rol in het geval waarin een individuele bewindspersoon een bijzondere verantwoordelijkheid heeft voor het terrein waarop de beoogde functie betrekking heeft. Dit betekent dat de bewindspersoon die het aangaat dan na overleg met het betrokken lid van het Koninklijk Huis en in overeenstemming met de Minister-President verantwoordelijkheid neemt voor de benoeming in de functie. Deze verantwoordelijkheid omvat het waarborgen van de ruimte voor een goede en zinvolle uitoefening van de functie, zoals bij de vervulling van taken die wettelijk verbonden zijn aan het zitting hebben in de Afdeling advisering van de Raad van State voor de leden van het Koninklijk Huis die het betreft.

Op deze wijze is de politieke verantwoordelijkheid met betrekking tot functies van leden van het Koninklijk Huis adequaat geborgd door een tijdige en zorgvuldige afweging door de verschillende verantwoordelijke bewindspersonen van alle hierbij in het geding zijnde belangen. De algemene en bijzondere ministeriële verantwoordelijkheid van de betrokken bewindspersonen verzekert voorts dat in voorkomende gevallen, gegeven het feit dat zich ook ten aanzien van dit onderdeel van de ministeriële verantwoordelijkheid voor leden van het Koninklijk Huis onvermijdelijk omstandigheden voordoen die aanleiding kunnen geven tot vragen of kritiek, politieke verantwoordelijkheid door hen wordt genomen tegenover de Staten-Generaal door het geven van uitleg, toelichting en antwoorden op vragen. Wat de aanleiding van de genoemde motie met Kamerstuk 32 735, nr. 253 betreft, kan ik bevestigen dat het kabinet ministerieel verantwoordelijk is voor de ontmoeting met de kroonprins van Saudi-Arabië.

In 2009 vond de aanstelling van prinses Máxima in de functie van speciale pleitbezorger van de VN secretaris-generaal voor inclusieve financiering voor ontwikkeling (in het Engels afgekort als UNSGSA) plaats. De Minister-President heeft de algemene ministeriële verantwoordelijkheid voor het Koninklijk Huis. De Minister van Buitenlandse Zaken is ministerieel verantwoordelijk voor de activiteiten van Koningin Máxima in kader van haar VN-mandaat. De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking is ministerieel verantwoordelijk voor de raakvlakken van het UNSGSA-mandaat met het BHOS-beleid. Deze ministers en hun ambtsvoorgangers hebben ingestemd met de periodieke verlengingen van haar aanstelling in deze functie. Sinds 2011 is zij in het kader van deze functie tevens erevoorzitter van het mondiale samenwerkingsverband voor inclusieve financiering van de G20 (in het Engels afgekort als GPFI). De hieraan verbonden internationale werkzaamheden brengen naar hun aard met zich mee dat zij ook contacten heeft met vertegenwoordigers van landen waar de omgang met grondrechten de bijzondere aandacht van het kabinet geniet.

In het kader van haar internationale inspanningen heeft Koningin Máxima in de afgelopen jaren tijdens bijeenkomsten van de G20 telkens een ontmoeting gehad met de komende voorzitter van de G20 om vanuit haar VN-functie tijdig aandacht te vragen voor inclusieve financiering. Een zinvolle uitoefening van deze VN-functie leidt onvermijdelijk tot ontmoetingen met vertegenwoordigers van regimes waar ook schendingen van de mensenrechten een punt van zorg zijn.

Er is periodiek contact tussen vertegenwoordigers van het Koninklijk Huis en de ministeries van Algemene Zaken en van Buitenlandse Zaken om bij concrete werkzaamheden, in het bijzonder bij buitenlandse reizen en ontmoetingen, de meerwaarde en de risico’s af te wegen. Dat is ook in deze zaak gebeurd. Hierbij past enige terughoudendheid van de zijde van het kabinet, om de goede uitoefening van de functie niet te hinderen. Het is immers van belang dat de Speciale Pleitbezorger zich aan haar VN mandaat houdt en geen bilaterale of ander inhoudelijke kwesties opbrengt die buiten dit mandaat vallen. Indien haar gesprekspartners Koningin Máxima, ondanks de in acht genomen voorzorg aanspreken op andere onderwerpen, zal zij naar de ter zake bevoegde Nederlandse vertegenwoordiging verwijzen. Het kabinet neemt hiervoor ten volle zijn verantwoordelijkheid.

Met de in deze brief geëxpliciteerde procedures en werkwijzen is de ministeriële verantwoordelijkheid voor de nevenfuncties van leden van het Koninklijk Huis op een adequate wijze geborgd.

Tot slot herbevestig ik het standpunt van het kabinet dat het uiterste moet worden gedaan om te achterhalen wat de toedracht is geweest van de moord op de journalist Khashoggi. Het kabinet blijft zich hier onverkort voor inzetten.

Mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken en de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking,

De Minister-President, Minister van Algemene Zaken, M. Rutte

Naar boven