32 787 Wijziging van de Wet op het financieel toezicht ter implementatie van richtlijn nr. 2009/111/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie tot wijziging van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG en 2007/64/EG wat betreft banken die zijn aangesloten bij centrale instellingen, bepaalde eigenvermogensbestanddelen, grote posities, het toezichtkader en het crisisbeheer (PbEU L 302)

E NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 16 december 2011

De regering is de vaste commissie voor Financiën erkentelijk voor de aandacht die zij aan het onderhavige wetsvoorstel heeft geschonken en voor de door haar daarover gemaakte opmerkingen en gestelde vragen. Op de opmerkingen en vragen wordt hierna ingegaan, in de volgorde van het door de commissie uitgebrachte verslag.

Urgentie van wetgeving financiële markten

De leden van de SP-fractie maken enkele opmerkingen naar aanleiding van de tabel inzake personeelscapaciteit bij de directie Financiële Markten van het Ministerie van Financiën zoals opgenomen in de Memorie van Antwoord. Zo merken zij op dat zij niet de stelling poneerden dat de wetgeving op het terrein van de financiële markten topprioriteit heeft doch zij veronderstelden dit en vroegen in het voorlopig verslag of deze stelling correct is. De regering beaamt dit, doch de tabel over de personeelscapaciteit uit de Memorie van Antwoord bevestigt dit niet.

Daarnaast merken de leden van de SP-fractie op dat uit voornoemde tabel valt op te maken dat de capaciteit voor wetgeving bij personeelsaanwas procentueel achterblijft bij de totale capaciteit en omgekeerd bij personeelskrimp (zie regel 4 van de tabel). Voorts merken de leden van de SP-fractie op het jammer te vinden dat de directie Financiële Markten niet specifiek expertise zoekt onder economen die onderlegd zijn in onorthodox-theoretische benaderingen van de monetaire en financiële economie.

In reactie op de opmerkingen van de leden van de SP-fractie met betrekking tot de wetgevende capaciteit binnen de directie Financiële Markten wil ik graag het volgende aangeven. De tabel die is opgenomen in de Memorie van Antwoord geeft de (voorgenomen) formatie van de directie Financiële Markten weer. Zoals de tabel laat zien, zorgt de rijksbrede taakstelling ervoor dat de formatie richting 2013 in beginsel zal afnemen. De leden van de SP-fractie hebben terecht gesignaleerd dat er een spanningsveld is tussen deze taakstelling en de grote hoeveelheid beleids- en wetgevingswerk op het terrein van de financiële markten die de komende jaren op de directie af komt. Met name de implementatie van EU-richtlijnen vergt een grote inzet en de verwachting is dat deze inzet de komende jaren niet zal afnemen. Dit maakt het noodzakelijk om scherp te blijven op de taken die worden uitgevoerd en telkens de goede prioriteiten te stellen. Dit geldt ook voor het aannamebeleid; ten behoeve van de directie Financiële Markten worden thans actief (wetgevings)juristen geworven.

Het gaat echter niet alleen om de inzet van juristen, ook beleidsmedewerkers met een andere achtergrond worden ingezet om het vele beleidswerk dat hiermee gepaard gaat te verrichten.

Mijn aandacht voor de wetgeving op het gebied van de financiële markten is groot. Wetgeving kan echter niet in algemene zin prioriteit krijgen boven al het andere dat nu speelt op financiële markten terrein. Ik denk daarbij aan eventuele crisissituaties – maar ook aan verantwoording die wordt afgelegd in het kader van de parlementaire enquête. Daarnaast hangt beleid altijd in meer of mindere mate samen met wet- en regelgeving en is een hard onderscheid tussen de twee niet goed te maken. Ik ga ervan uit dat de groei of krimp van wetgevende capaciteit binnen de directie in grote lijnen gelijk tred houdt met de totale groei of krimp van de directie, hoewel er in bepaalde periodes uiteraard verschuivingen kunnen plaatsvinden. Vanwege de samenhang tussen beleid en wetgeving zijn deze echter niet altijd goed te meten.

Met het oog op voornoemd spanningsveld zal ik wel, indien daartoe concrete aanleiding ontstaat, de mogelijkheden bezien om binnen het ministerie aanvullende (wetgevings)capaciteit te organiseren voor de directie Financiële Markten.

In reactie op de opmerking van de leden van de SP-fractie dat het jammer is dat de directie Financiële Markten niet specifiek expertise zoekt onder economen die onderlegd zijn in onorthodox-theoretische benaderingen van de monetaire en financiële econonomie zou ik nogmaals willen benadrukken dat de medewerkers van de directie Financiële Markten een diverse groep met verschillende achtergronden, ervaringen en ideeën vormen.

Banken en krediet

De leden van de SP-fractie hebben twee aanvullende opmerkingen en vragen over de definitie van «bank» in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht (Wft).1 De Memorie van Antwoord stelt dat de definitie van een bank is ontleend aan de Europese richtlijnen. Zo gesteld wordt kennelijk niet ontkend dat het om een welhaast 19e eeuwse definitie gaat die misleidend is en de problemen waarmee we in de hedendaagse crisis te kampen hebben, vertroebelt (zoals kort beargumenteerd in het Voorlopig Verslag). De leden van de SP-fractie vragen of de regering niet in staat is om in de aanloop naar de vaststelling van een Europese richtlijn adequate invloed uit te oefenen op de tekst daarvan? Kan de regering de betreffende definitie uit de Europese richtlijn(en) geven, alsmede de precieze vindplaats ervan?

Het hoofdpunt van de kritiek op de definitie uit de Wft is dat banken geponeerd worden als primair intermediair en dat er de Friedmaniaanse visie van geparachuteerd geld achter steekt – wijziging hiervan moet de regering kennelijk in Brussel uitvechten, maar het gaat intussen wel om de Nederlandse wet. Een tweede kritiek betreft het punt dat de zogenoemde passiefzijde van het bankbedrijf gedefinieerd wordt als betrekking hebbende op «anderen dan professionele marktpartijen». Alle Nederlandse grootbanken (wat heet «banken»!) vallen dan buiten de definitie van de wet. In de Memorie van Antwoord repliceert de regering dat de gewraakte definitie beoogt zogenoemde «financieringsmaatschappijen» buiten de reikwijdte van het bankentoezicht te stellen. Waarschijnlijk slaagt de definitie in dit oogmerk, maar dan zo dat het kind (de banken) met het badwater (de financieringsmaatschappijen) wordt weggegooid (uit het beslag van de wet verdwijnt).2 De leden van de SP-fractie vernemen graag het commentaar van de regering, alsmede de toezegging de betreffende wettekst bij de eerstvolgende gelegenheid te wijzigen.

In reactie op deze vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie kan ik opmerken dat ik het van belang acht, dat in Europa een geharmoniseerde, uniforme definitie van bank wordt gehanteerd. Mijn inspanningen bij onderhandelingen over Europese richtlijnen zijn dan ook mede gericht op het waarborgen dat alle lidstaten dezelfde definities en dergelijke hanteren en daarmee een uniforme toezichtspraktijk tot stand komt.

De definitie van bank is afkomstig uit artikel 4, onderdeel 1 van Richtlijn 2006/48/EC. Deze bepaling luidt: een onderneming waarvan de werkzaamheden bestaan in het van het publiek in ontvangst nemen van deposito's of van andere terugbetaalbare gelden en het verlenen van kredieten voor eigen rekening.

Uiteraard betreft dit een van vele mogelijke, en in dit geval een juridische definitie van wat een bank inhoudt. Deze juridische definitie is echter noodzakelijk gezien de Europese context waarin Nederlandse banken zich bevinden en waarin het toezicht op banken plaatsvindt. Bovendien is deze definitie consistent met de economische realiteit waarin een kenmerk van banken is dat deze zich bij de Europese Centrale Bank kunnen belenen. Hiervoor is de geldscheppende functie van banken cruciaal; het zou immers onwenselijk zijn wanneer andere entiteiten die andere functies van banken vervullen maar niet de geldscheppende, ook toegang zouden hebben tot ECB krediet. In toezicht op dergelijke entiteiten is op andere manieren voorzien, maar niet via de Europa-breed gehanteerde definitie van bank.

Als een financiële onderneming geld aantrekt buiten besloten kring van ten minste één niet-professionele marktpartij, bijvoorbeeld een particuliere spaarder, kwalificeert een dergelijke onderneming als bank. Als zodanig staan alle activiteiten van deze bank, ook de activiteiten gericht tot niet-professionele marktpartijen, onder toezicht. Een bank die uitsluitend professionele marktpartijen als cliënt heeft, kwalificeert niet als bank. Dit is echter voor geen enkele van de Nederlandse grootbanken het geval.

De onderdelen «buiten besloten kring» en «van anderen dan professionele marktpartijen» zijn aan de definitie van bank, zoals opgenomen in de Wft, toegevoegd, met het oog op de financieringsmaatschappijen. Financieringsmaatschappijen vielen oorspronkelijk onder de definitie van bank, maar waren in de praktijk vrijgesteld van toezicht. Door de nieuwe formulering van de definitie is geen vrijstelling meer nodig, maar volgt uit de reikwijdte dat financieringsmaatschappijen niet kwalificeren als bank.

De huidige definitie voldoet hiermee aan hetgeen daarvan in zowel de nationale als grensoverschrijdende praktijk van banken en toezichthouders wordt verwacht. Indien de praktijk in de toekomst aanpassing van deze definitie vergt, ben ik bereid me daarvoor bij onderhandelingen in te spannen, al kan ik uiteraard geen toezeggingen doen over de uitkomst van deze onderhandelingen en de mate waarin daarin de door mij bepleite standpunten in de uiteindelijk vastgestelde tekst van de richtlijn zullen zijn overgenomen.

Ik hoop hiermee de vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SP afdoende te hebben beantwoord.

De minister van Financiën,

J. C. de Jager


X Noot
1

«bank: degene die zijn bedrijf maakt van het buiten besloten kring ter beschikking verkrijgen van opvorderbare gelden van anderen dan professionele marktpartijen, en van het voor eigen rekening verrichten van kredietuitzettingen».

X Noot
2

Om dit te verhinderen had in de wettekst moeten staan (ongeacht het eerder genoemde punt van geldcreatie/endogeniteit): «bank: degene die zijn bedrijf maakt van het buiten besloten kring ter beschikking verkrijgen van opvorderbare gelden van anderen, zijnde niet uitsluitend professionele marktpartijen, en van het voor eigen rekening verrichten van kredietuitzettingen». Hangende overleg met de Europese Commissie heeft het de voorkeur dit bovendien om te draaien: «bank: degene die zijn bedrijf maakt van het voor eigen rekening verrichten van kredietuitzettingen, en van het buiten besloten kring ter beschikking verkrijgen van opvorderbare gelden van anderen, zijnde niet uitsluitend professionele marktpartijen».

Naar boven