32 786 Wijziging van de Wet op het financieel toezicht, de Wet financiële markten BES en de Wet toezicht trustkantoren in verband met de introductie van de geschiktheidseis en de versterking van de samenwerking tussen de toezichthouders in het kader van de geschiktheidstoets en de betrouwbaarheidstoets

A GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET

1 november 2011

Wij Beatrix, bij de gratie God, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zie of horen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de term deskundigheid in de Wet op het financieel toezicht, de Wet financiële markten BES en de Wet toezicht trustkantoren te wijzigen in de term geschiktheid en de samenwerking in het kader van de betrouwbaarheidstoets en de geschiktheidstoets tussen de toezichthouders te versterken door het afstemmingsproces in de Wet op het financieel toezicht en de Wet financiële markten BES aan te scherpen en dat de geschiktheid van commissarissen van financiële ondernemingen getoetst kan worden door de toezichthouders;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goed gevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet op het financieel toezicht wordt als volgt gewijzigd:

A

In de artikelen 1:46, tweede lid, onderdeel c, 2:3b, eerste lid, onderdeel a, 2:5, eerste lid, onderdeel a, 2:7, eerste lid, onderdeel a, 2:12, eerste lid, onderdeel a, 2:17, eerste lid, onderdeel a, 2:21, eerste lid, onderdeel a, 2:26b, eerste lid, onderdeel a, 2:26e, eerste lid, onderdeel a, 2:31, eerste lid, onderdeel a, 2:37, eerste lid, onderdeel a, 2:41, eerste lid, onderdeel a, 2:49, eerste lid, onderdeel a, 2:51, eerste lid, onderdeel a, 2:54b, eerste lid, onderdeel a, 2:54e, eerste lid, onderdeel a, 2:54h, eerste lid, onderdeel a, 2:58, eerste lid, onderdeel a, 2:63, eerste lid, onderdeel a, 2:67, eerste lid, onderdeel a, 2:68, eerste lid, onderdeel a, 2:69a, derde lid, onderdeel a, en vijfde lid, onderdeel a, 2:78, eerste lid, onderdeel a, 2:83, eerste lid, onderdeel a, 2:89, eerste lid, onderdeel a, 2:94, eerste lid, onderdeel a, 2:99, eerste lid, onderdeel a, 2:121b, eerste lid, 3:110, vierde lid, onderdeel a, en 5:27, eerste lid, onderdeel a, wordt telkens «de deskundigheid» vervangen door: de geschiktheid.

B

Na artikel 1:47b wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 1:47c

  • 1. Indien de toezichthouder op grond van deze wet dient te oordelen over de geschiktheid van een persoon die het dagelijks beleid van een bank of verzekeraar bepaalt of zal bepalen of die onderdeel uitmaakt of zal uitmaken van een orgaan dat is belast met het toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken van de bank of verzekeraar, vraagt hij onverwijld, onder toezending van de benodigde gegevens, de andere toezichthouder daarover advies.

  • 2. Indien de toezichthouder voornemens is te oordelen dat een persoon als bedoeld in het eerste lid over de ingevolge deze wet vereiste geschiktheid beschikt, stelt hij, onder toezending van de relevante gegevens, de andere toezichthouder van het voorgenomen oordeel in kennis.

  • 3. Indien de toezichthouder voornemens is te oordelen dat de betrouwbaarheid buiten twijfel staat van een persoon die het beleid van een financiële onderneming bepaalt, zal bepalen, mede bepaalt of mede zal bepalen of van een persoon die onderdeel uitmaakt of zal uitmaken van een orgaan dat belast is met het toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken van de financiële onderneming, stelt hij, onder toezending van de relevante gegevens, de andere toezichthouder van het voorgenomen oordeel in kennis.

  • 4. Nadat de andere toezichthouder, na kennisname van het voorgenomen oordeel als bedoeld in het tweede en derde lid, heeft meegedeeld dat hij geen aanleiding ziet een bindende aanbeveling als bedoeld in artikel 1:49 te doen, kan de toezichthouder het oordeel of een daarmee samenhangend besluit aan de financiële onderneming bekendmaken.

C

Artikel 1:49 komt te luiden:

Artikel 1:49

  • 1. Indien een toezichthouder, uit eigener beweging dan wel naar aanleiding van een in kennisstelling als bedoeld in artikel 1:47c, tweede lid, constateert dat een persoon die het dagelijks beleid bepaalt of zal bepalen van een bank of verzekeraar waaraan door de andere toezichthouder een vergunning is of wordt verleend of die onderdeel uitmaakt of zal uitmaken van een orgaan dat is belast met het toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken van de bank of verzekeraar, niet of niet langer over de ingevolge deze wet vereiste geschiktheid beschikt, kan hij een bindende aanbeveling doen aan de andere toezichthouder omtrent de inhoud van een te geven oordeel of te nemen besluit inzake de geschiktheid van die persoon dan wel tot het treffen van een maatregel als bedoeld in afdeling 1.4.2.

  • 2. Indien een toezichthouder, uit eigener beweging dan wel naar aanleiding van een in kennisstelling als bedoeld in artikel 1:47c, derde lid, constateert dat de betrouwbaarheid van een persoon die het beleid bepaalt, zal bepalen, mede bepaalt of mede zal bepalen van een financiële onderneming waaraan door de andere toezichthouder een vergunning is of wordt verleend of van een persoon die onderdeel uitmaakt of zal uitmaken van een orgaan dat is belast met het toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken van die financiële onderneming, niet of niet langer buiten twijfel staat, kan hij een bindende aanbeveling doen aan de andere toezichthouder omtrent de inhoud van een te geven oordeel of te nemen besluit inzake de betrouwbaarheid van die persoon dan wel tot het treffen van een maatregel als bedoeld in afdeling 1.4.2.

  • 3. Een bindende aanbeveling als bedoeld in het eerste en tweede lid is met redenen omkleed en wordt schriftelijk ingediend, tenzij onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, zich daartegen verzet. In dat geval kan worden volstaan met een met redenen omklede mondelinge aanbeveling, met dien verstande dat deze zo spoedig mogelijk schriftelijk wordt bevestigd.

  • 4. De toezichthouder tot wie de bindende aanbeveling, bedoeld in het eerste en tweede lid, is gericht, geeft daaraan zo spoedig mogelijk uitvoering. De met redenen omklede schriftelijke aanbeveling of de schriftelijke bevestiging van de met redenen omklede mondelinge aanbeveling, vormt een integraal onderdeel van een besluit waarbij uitvoering is gegeven aan die bindende aanbeveling.

D

In artikel 1:77, tweede lid, 2:116, eerste lid, 2:120, derde lid, en 2:121, derde lid, wordt «de betrouwbaarheid of deskundigheid» vervangen door: de geschiktheid of betrouwbaarheid.

E

Het opschrift van afdeling 3.3.2 komt te luiden:

Afdeling 3.3.2. Geschiktheid, betrouwbaarheid en integriteit.

F

In de artikelen 3:8, 3:100, eerste lid, onderdeel b, 3:271, 4:9, eerste lid, en 5:29, eerste lid, wordt telkens «deskundig» vervangen door: geschikt.

G

Aan artikel 3:8 wordt een volzin toegevoegd, luidende:

Indien binnen de financiële onderneming een orgaan is belast met toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken van de financiële onderneming, wordt dit toezicht gehouden door personen die geschikt zijn voor de uitoefening van dit toezicht.

H

In de artikelen 3:9, derde lid, 3:99, derde lid, en 4:10, derde lid, wordt voor de punt aan het slot telkens ingevoegd: alsmede met betrekking tot de misdrijven die, indien begaan door die persoon, met het oog op de belangen die de wet beoogt te beschermen, tot de vaststelling leiden dat de betrouwbaarheid van die persoon niet buiten twijfel staat.

I

Het opschrift van afdeling 4.2.1 komt te luiden:

Afdeling 4.2.1. Geschiktheid, betrouwbaarheid en integriteit.

J

Aan artikel 4:9, eerste lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende:

Indien binnen de financiële onderneming een orgaan is belast met toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken van de financiële onderneming, wordt dit toezicht gehouden door personen die geschikt zijn voor de uitoefening van dit toezicht.

K

Artikel 5:32c, onderdeel c, onder 1°, komt te luiden:

  • 1°. daartoe geschikt zijn en wier betrouwbaarheid buiten twijfel staat;.

ARTIKEL II

Indien het bij koninklijke boodschap van 24 mei 2011 ingediende voorstel van wet, houdende regels met betrekking tot de financiële markten in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba en het toezicht op die markten (Wet financiële markten BES) (Kamerstukken 32 784), tot wet is of wordt verheven, wordt die wet als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1:17 komt te luiden:

Artikel 1:17 (bindende aanbeveling bij negatieve bestuurderstoets)

  • 1. Indien de toezichtautoriteit constateert dat een persoon die het beleid van een financiële onderneming waaraan door de andere toezichtautoriteit vergunning is of wordt verleend, bepaalt of mede bepaalt dan wel zal bepalen of mede bepalen, niet of niet meer voldoet aan de bij of krachtens artikel 3:4 of 3:5 gestelde regels, kan zij de andere toezichtautoriteit een bindende aanbeveling doen voor een door die toezichtautoriteit te treffen maatregel, te geven oordeel of te nemen beslissing.

  • 2. Een aanbeveling als bedoeld in het eerste lid is met redenen omkleed en wordt, tenzij de vereiste spoed zich daartegen verzet, schriftelijk gedaan. Indien de aanbeveling spoedshalve mondeling wordt gedaan, wordt zij zo spoedig mogelijk schriftelijk bevestigd.

  • 3. De toezichtautoriteit tot wie de aanbeveling is gericht, geeft daaraan zo spoedig mogelijk uitvoering. De aanbeveling of, indien de aanbeveling mondeling is gedaan, de schriftelijke bevestiging daarvan maakt deel uit van de beslissing waarbij uitvoering wordt gegeven aan de aanbeveling. Artikel 1:16, eerste lid, is niet van toepassing.

  • 4. Het eerste tot en met derde lid zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van personen die deel uitmaken of zullen gaan uitmaken van een orgaan dat is belast met het toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken binnen de financiële onderneming.

B

Aan artikel 3:4, derde lid, wordt onder vervanging van de punt door een komma toegevoegd: alsmede regels met betrekking tot de misdrijven die, indien begaan door een persoon als bedoeld in het eerste lid, met het oog op de belangen die deze wet beoogt te beschermen, tot de vaststelling moeten leiden dat de betrouwbaarheid van die persoon niet buiten twijfel staat.

C

Artikel 3:5 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het opschrift wordt «deskundigheid» vervangen door: geschiktheid.

2. In het eerste lid wordt «deskundig» telkens vervangen door: geschikt.

3. In het tweede lid wordt «deskundigheid» vervangen door: geschiktheid.

D

In artikel 3:30, eerste lid, onderdeel b, wordt «deskundig» vervangen door: geschikt.

E

Artikel 10:5 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het opschrift wordt «deskundigheid» vervangen door: geschiktheid.

2. Indien het in de aanhef van dit artikel genoemde voorstel van wet, houdende regels met betrekking tot de financiële markten in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba en het toezicht op die markten (Wet financiële markten BES), tot wet is of wordt verheven, en artikel 3:5 van die wet op dezelfde datum in werking treedt als artikel II van deze wet, wordt in het tweede lid «eveneens voldoende deskundig» vervangen door: eveneens geschikt.

3. Indien het in de aanhef van dit artikel genoemde voorstel van wet, houdende regels met betrekking tot de financiële markten in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba en het toezicht op die markten (Wet financiële markten BES), tot wet is of wordt verheven, en artikel 3:5 van die wet eerder in werking is getreden of treedt dan artikel II van deze wet, komt het tweede lid te luiden:

  • 2. Indien een persoon als bedoeld in artikel 3:5, eerste lid, op grond van een in het eerste lid genoemde wet of op grond van artikel 3:5, zoals dat artikel luidde op het tijdstip van zijn inwerkingtreding, voldoende deskundig is bevonden, wordt hij voor de toepassing van deze wet eveneens geschikt geacht, zolang niet een wijziging in de relevante feiten of omstandigheden een redelijke aanleiding geeft tot een nieuwe beoordeling.

ARTIKEL III

In de artikelen 4, onderdeel b, en 11, tweede lid, van de Wet toezicht trustkantoren wordt telkens «de deskundigheid» vervangen door: de geschiktheid.

ARTIKEL IV

  • 1. De personen die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet binnen een financiële onderneming als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht deel uitmaken van een orgaan dat is belast met toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken van die financiële onderneming, worden tot het einde van hun op dat tijdstip lopende benoemingstermijn, doch uiterlijk tot 1 januari 2016, geacht geschikt te zijn in de zin van artikel 3:8, tweede volzin, of 4:9, eerste lid, tweede volzin, van de Wet op het financieel toezicht, zolang niet een wijziging in de relevante feiten of omstandigheden een redelijke aanleiding geeft tot een beoordeling van die geschiktheid.

  • 2. In afwijking van het eerste lid worden de personen die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet binnen een bank of een verzekeraar met zetel in Nederland die, gerekend naar het geconsolideerd balanstotaal van de groep waarvan deze bank of verzekeraar deel uitmaakt, per ultimo van het boekjaar voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet behoorde tot de vier grootste banken met zetel in Nederland, onderscheidenlijk de vier grootste verzekeraars met zetel in Nederland, deel uitmaken van een orgaan dat is belast met toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken van die bank of verzekeraar, tot zes maanden na inwerkingtreding van deze wet geacht geschikt te zijn in de zin van artikel 3:8, tweede volzin, van de Wet op het financieel toezicht, zolang niet een wijziging in de relevante feiten of omstandigheden een redelijke aanleiding geeft tot een beoordeling van die geschiktheid.

ARTIKEL V

Indien een persoon die het dagelijks beleid van een financiële onderneming als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht bepaalt voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet deskundig is in verband met de uitoefening van het bedrijf van de financiële onderneming wordt die persoon vanaf dat tijdstip geacht te beschikken over de daartoe ingevolge de Wet op het financieel toezicht vereiste geschiktheid, zolang niet een wijziging in de relevante feiten of omstandigheden een redelijke aanleiding geeft tot een beoordeling of herbeoordeling van die geschiktheid.

ARTIKEL VI

Indien een persoon als bedoeld in de artikelen 4, onderdeel b, en 11, tweede lid, van de Wet toezicht trustkantoren voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet deskundig is, wordt die persoon vanaf dat tijdstip geacht te beschikken over de daartoe ingevolge de Wet toezicht trustkantoren vereiste geschiktheid, zolang niet een wijziging in de relevante feiten of omstandigheden een redelijke aanleiding geeft tot een beoordeling of herbeoordeling van die geschiktheid.

ARTIKEL VII

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Financiën,

Naar boven