32 784 Regels met betrekking tot de financiële markten in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba en het toezicht op die markten (Wet financiële markten BES)

A GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET

1 november 2011

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het, mede met het oog op een functionele inrichting van het toezicht, wenselijk is om de bij de staatkundige hervorming als wetten van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba overgenomen landsverordeningen betreffende het toezicht op financiële ondernemingen te vervangen door een op de openbare lichamen toegesneden algemene wet voor het toezicht op de financiële markten, met bijzondere aandacht voor de positie van de consument;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

§ 1. Inleidende bepalingen

Artikel 1:1 (begripsbepalingen)

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt, tenzij anders bepaald, verstaan onder:

aanbieden:

het in de uitoefening van een beroep of bedrijf rechtstreeks of middellijk:

  • a. doen van een voldoende bepaald, tot een consument of cliënt gericht voorstel tot het als wederpartij aangaan van een overeenkomst inzake een financieel product dan wel aangaan, beheren of uitvoeren van een dergelijke overeenkomst;

  • b. doen van een voldoende bepaald, tot meer dan een persoon gericht voorstel tot het als wederpartij aangaan van een overeenkomst tot het kopen of anderszins verkrijgen van effecten dan wel een uitnodiging tot het doen van een aanbod op effecten;

adviseren:

het in de uitoefening van een beroep of bedrijf aanbevelen van één of meer specifieke financiële producten of effecten aan een bepaalde consument of cliënt;

adviseur:

degene die adviseert;

Autoriteit Financiële Markten:

Stichting Autoriteit Financiële Markten;

beheerder:

degene die het beheer voert over een beleggingsinstelling;

beleggingsfonds:

niet in een rechtspersoon ondergebracht vermogen waarin ter collectieve belegging gevraagde of verkregen gelden of andere goederen zijn of worden opgenomen teneinde de deelnemers in de opbrengst van de beleggingen te doen delen;

beleggingsinstelling:

beleggingsfonds of beleggingsmaatschappij;

beleggingsmaatschappij:

rechtspersoon die gelden of andere goederen ter collectieve belegging vraagt of heeft verkregen teneinde de deelnemers in de opbrengst van de beleggingen te doen delen;

bemiddelaar:

degene die bemiddelt;

bemiddelen:

het in de uitoefening van een beroep of bedrijf als tussenpersoon verrichten van werkzaamheden, gericht op:

  • a. de totstandkoming van overeenkomsten inzake een financieel product tussen de aanbieder van dat product en een consument of cliënt;

  • b. de totstandkoming van transacties in effecten voor rekening van een cliënt;

  • c. het assisteren bij het beheer of de uitvoering van zodanige overeenkomsten of transacties;

bijkantoor:

duurzaam in een andere staat dan de staat van zetel aanwezig onderdeel zonder rechtspersoonlijkheid van een financiële onderneming;

buitenland:

ander land van het Koninkrijk of andere staat, alsmede het Europese deel van Nederland;

cliënt:

een persoon, niet zijnde een professionele marktpartij, aan wie een financiële onderneming:

  • a. een verzekering of recht van deelneming in een beleggingsinstelling aanbiedt of voornemens is aan te bieden, of

  • b. een financiële dienst betreffende een verzekering, recht van deelneming in een beleggingsinstelling of effect verleent of voornemens is te verlenen;

consument:

een niet in de uitoefening van een beroep of bedrijf handelende natuurlijke persoon aan wie een financiële onderneming:

  • a. een financieel product aanbiedt of voornemens is aan te bieden, met uitzondering van verzekeringen en rechten van deelneming in beleggingsinstellingen;

  • b. een financiële dienst verleent of voornemens is te verlenen, met uitzondering van diensten betreffende verzekeringen, rechten van deelneming in beleggingsinstellingen of effecten;

effecten:
  • a. aandeelbewijzen, schuldbrieven, winst- en oprichtersbewijzen, optiebewijzen, warrants en soortgelijke waardepapieren;

  • b. rechten van deelgenootschap, opties, rechten op overdracht op termijn van zaken, inschrijvingen in aandelen- en schuldregisters en soortgelijke, al dan niet voorwaardelijke, rechten;

  • c. rechten uit overeenkomsten tot verrekening van een koers- of prijsverschil en soortgelijke verhandelbare rechten en waarden;

  • d. certificaten en recepissen van waarden als hiervoor bedoeld, met uitzondering van waarden die uitsluitend het karakter van betaalmiddel dragen en appartementsrechten;

effectenbeurs:

aan regels onderworpen markt voor het bijeenbrengen van vraag en aanbod van effecten;

elektronisch geld:

geldswaarde die is opgeslagen op een elektronische drager of op afstand in een centrale rekeningadministratie;

elektronischgeldinstelling:

degene die, geen kredietinstelling zijnde, zijn bedrijf maakt van het ter beschikking verkrijgen van gelden in ruil waarvoor elektronisch geld wordt uitgegeven waarmee betalingen kunnen worden verricht aan anderen dan degene die het elektronische geld uitgeeft;

externe deskundige:

deskundige als bedoeld in artikel 121 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek BES;

financieel product:
  • a. betaal- of spaarrekening, met inbegrip van de daaraan verboden betaal- of spaarfaciliteiten;

  • b. elektronisch geld;

  • c. krediet;

  • d. recht van deelneming in een beleggingsinstelling;

  • e. levensverzekering, natura-uitvaartverzekering of schadeverzekering;

  • f. bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen andere producten;

  • g. samenstel van twee of meer onder a tot en met f genoemde producten

  • h. samenstel van effecten en een of meer onder a tot en met f genoemde producten;

financiële dienst:
  • a. adviseren of bemiddelen;

  • b. optreden als vermogensbeheerder;

  • c. verlenen van andere bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen diensten;

financiële onderneming:

adviseur, beleggingsinstelling, bemiddelaar, elektronischgeldinstelling, geldtransactiekantoor, gevolmachtigde agent, houder van een effectenbeurs, kredietinstelling, kredietaanbieder, ondergevolmachtigde agent, trustkantoor, vermogensbeheerder of verzekeraar;

geldtransactie:
  • a. het wisselen van munten of bankbiljetten;

  • b. het uitbetalen van munten of bankbiljetten op vertoon van een creditcard of tegen inlevering van cheques of andere waardepapieren;

  • c. het in het kader van een geldelijke overmaking ter beschikking krijgen van gelden of geldswaarden teneinde deze al dan niet in dezelfde vorm aan een derde elders betaalbaar te stellen of te doen stellen, dan wel het betalen of betaalbaar stellen van gelden of geldswaarden die elders al dan niet in dezelfde vorm ter beschikking zijn gesteld, een en ander voor zover de geldelijke overmaking een op zichzelf staande dienst is;

  • d. het verrichten van andere bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen verwante activiteiten;

geldtransactiekantoor:

degene die zijn bedrijf maakt van het uitvoeren van geldtransacties ten behoeve of op verzoek van derden of het verrichten van werkzaamheden, gericht op de totstandkoming van zodanige transacties;

Gerecht:

Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba;

gevolmachtigd agent:

gevolmachtigde vertegenwoordiger van een verzekeraar, die, op grond van zijn volmacht, voor rekening van die verzekeraar overeenkomsten van verzekering met cliënten sluit;

groep:

economische eenheid van organisatorisch verbonden rechtspersonen, vennootschappen of natuurlijke personen;

Koninkrijk:

het Koninkrijk der Nederlanden;

krediet:

het aan een consument ter beschikking stellen van een geldsom of verschaffen van het genot van een roerende zaak, dan wel ten behoeve van een consument ter beschikking stellen van een geldsom aan derden, onder gehoudenheid van de consument om ter zake een of meer betalingen te verrichten;

kredietaanbieder:

degene die krediet aanbiedt;

kredietinstelling:

degene die zijn bedrijf maakt van het buiten besloten kring ter beschikking verkrijgen van opvorderbare gelden van anderen dan professionele marktpartijen, en van het voor eigen rekening verrichten van kredietuitzettingen;

levensverzekeraar:

degene die zijn bedrijf maakt van het sluiten van levensverzekeringen voor eigen rekening en het afwikkelen van die verzekeringen;

levensverzekering:

overeenkomst van verzekering tot het doen van geldelijke uitkeringen in verband met het leven of de dood van de mens, met uitzondering van overeenkomsten van ongevallenverzekering;

natura-uitvaartverzekeraar:

degene die zijn bedrijf maakt van het sluiten van natura-uitvaartverzekeringen voor eigen rekening en het afwikkelen van die verzekeringen;

natura-uitvaartverzekering:

overeenkomst van verzekering tot het doen van uitkeringen in natura in verband met het overlijden van de mens;

Nederlandsche Bank:

De Nederlandsche Bank N.V.;

ondergevolmachtigde agent:

ondergevolmachtigde vertegenwoordiger van een verzekeraar die op grond van een door een gevolmachtigde agent afgegeven ondervolmacht voor rekening van die verzekeraar overeenkomsten van verzekering met cliënten sluit;

Onze Minister:

Onze Minister van Financiën;

openbare lichamen:

de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba;

opvorderbare gelden:

gelden die op enig moment terugbetaald moeten worden, uit welke hoofde dan ook, en waarvan op voorhand duidelijk is welk nominaal bedrag moet worden terugbetaald;

persoon:

natuurlijke persoon of rechtspersoon;

premie:

door verzekeringnemer uit hoofde van een overeenkomst van verzekering verschuldigde, in geld uitgedrukte prestatie;

professionele marktpartij:

beleggingsinstelling, kredietinstelling, pensioenfonds, vermogensbeheerder, verzekeraar of andere bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen partij;

schadeverzekeraar:

degene die zijn bedrijf maakt van het sluiten van schadeverzekeringen voor eigen rekening en het afwikkelen van die verzekeringen;

schadeverzekering:

overeenkomst van verzekering, niet zijnde een levensverzekering of natura-uitvaartverzekering, met inbegrip van overeenkomsten van ongevallenverzekering;

staat van zetel:

de staat waar een onderneming haar zetel heeft, dan wel:

  • a. indien de onderneming haar zetel heeft in het Caribische of het Europese deel van Nederland: het desbetreffende deel van Nederland, of

  • b. indien de onderneming haar zetel heeft in een ander land van het Koninkrijk: het desbetreffende land;

toezichtautoriteit:

de Nederlandsche Bank of de Autoriteit Financiële Markten, elk voor zover zij ingevolge de artikelen 1:5 en 1:6 zijn belast met de uitvoering of handhaving van het bij of krachtens deze wet bepaalde;

toezichthoudende instantie:

overheidsinstantie of van overheidswege aangewezen instantie, niet zijnde de Nederlandsche Bank of de Autoriteit Financiële Markten, die is belast met het toezicht op financiële markten of op die markten werkzame personen;

trustdienst:
  • a. het in opdracht van een derde, niet zijnde een derde die behoort tot een groep waarvan ook de verlener van de trustdienst deel uitmaakt:

    • 1°. optreden als bestuurder of vennoot van een rechtspersoon of vennootschap;

    • 2°. ter beschikking stellen van een adres of correspondentieadres als bedoeld in de artikelen 12, eerste lid, onderdeel b, en 13, onderdeel a, van het Handelsregisterbesluit BES aan een rechtspersoon of vennootschap, in combinatie met administratieve of adviserende werkzaamheden;

    • 3°. oprichten of liquideren dan wel doen oprichten of liquideren van rechtspersonen;

    • 4°. zijn van trustee in de zin van het op 1 juli 1985 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag inzake het recht dat toepasselijk is op trusts en inzake de erkenning van trusts (Trb. 1985, 141);

  • b. het verkopen van rechtspersonen of daarbij bemiddelen;

  • c. het ten behoeve van degene aan wie de trustdienst wordt verleend, gebruik maken van een vennootschap die behoort tot een groep waarvan ook de verlener van de trustdienst deel uitmaakt;

  • d. het verrichten van andere bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen diensten;

trustkantoor:

degene die van het verlenen van trustdiensten zijn beroep of bedrijf maakt;

uitgevende instelling:

een ieder die effecten heeft uitgegeven of voornemens is uit te geven;

vermogensbeheerder:

degene die in de uitoefening van een beroep of bedrijf op grond van een overeenkomst, anders dan als beheerder van een beleggingsinstelling, op discretionaire basis het beheer voert over effecten die toebehoren aan een persoon, of over aan deze persoon toebehorende middelen ter belegging in effecten, daaronder begrepen het verrichten of doen verrichten van effectentransacties voor rekening van de persoon met wie de overeenkomst is gesloten;

verzekeraar:

levensverzekeraar, natura-uitvaartverzekeraar of schadeverzekeraar;

vestiging:

zetel of bijkantoor;

zetel:

plaats waar een onderneming volgens haar statuten of reglementen is gevestigd dan wel, indien zij geen rechtspersoon is, de plaats waar de onderneming haar hoofdvestiging heeft.

Artikel 1:2 (toepassingsbereik)

Deze wet is van toepassing in Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

Artikel 1:3 (uitzonderingen)

  • 1. Deze wet is niet van toepassing op de uitvoering van socialezekerheidsregelingen en zorgverzekeringen onder verantwoordelijkheid van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid of van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

  • 2. De Nederlandsche Bank is geen financiële onderneming in de zin van deze wet.

  • 3. Een pensioenfonds als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Pensioenwet BES is geen verzekeraar in de zin van deze wet.

  • 4. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen categorieën financiële ondernemingen worden aangewezen waarop in bij of krachtens die maatregel te bepalen gevallen deze wet geheel of gedeeltelijk niet van toepassing is.

Artikel 1:4 (rechtsgeldigheid privaatrechtelijke rechtshandelingen)

De rechtsgeldigheid van een privaatrechtelijke rechtshandeling, verricht in strijd met het bij of krachtens deze wet bepaalde, is niet uit dien hoofde aantastbaar, behoudens voor zover in deze wet anders is bepaald.

§ 2. De toezichtautoriteiten

Artikel 1:5 (taakstelling de Nederlandsche Bank)

  • 1. Prudentieel toezicht is gericht op de soliditeit van financiële ondernemingen en het bijdragen aan de stabiliteit van de financiële sector.

  • 2. De Nederlandsche Bank heeft op de grondslag van deze wet, in het bijzonder de artikelen 3:9, eerste en tweede lid, onderdelen a en b, 3:16 tot en met 3:21, 3:27 tot en met 3:29, 3:44 tot en met 3:48, 4:5 en hoofdstuk 8, tot taak prudentieel toezicht op financiële ondernemingen uit te oefenen.

  • 3. De Nederlandsche Bank heeft voorts tot taak te beslissen omtrent de toelating van de in artikel 2:1, eerste lid, genoemde financiële ondernemingen tot de financiële markten en, met uitzondering van het ingevolge artikel 1:6, tweede lid, aan de Autoriteit Financiële Markten opgedragen gedragstoezicht, ten aanzien van die ondernemingen toezicht uit te oefenen op de naleving van het bij of krachtens deze wet bepaalde. Tevens heeft zij tot taak toezicht uit te oefenen op de naleving van de bij of krachtens de artikelen 2:21 tot en met 2:23 gestelde regels.

Artikel 1:6 (taakstelling Autoriteit Financiële Markten)

  • 1. Gedragstoezicht is gericht op ordelijke en transparante financiëlemarktprocessen, zuivere verhoudingen tussen marktpartijen en zorgvuldige behandeling van consumenten of cliënten.

  • 2. De Autoriteit Financiële Markten heeft op de grondslag van deze wet, in het bijzonder de artikelen 3:9, eerste en tweede lid, onderdeel c, 3:11, 3:12 en hoofdstuk 5, tot taak gedragstoezicht op financiële markten uit te oefenen.

  • 3. De Autoriteit Financiële Markten heeft voorts tot taak te beslissen omtrent de toelating van de in artikel 2:3, eerste en tweede lid, genoemde financiële ondernemingen tot de financiële markten en, met uitzondering van het ingevolge artikel 1:5, tweede lid, aan de Nederlandsche Bank opgedragen prudentiële toezicht, ten aanzien van die ondernemingen toezicht uit te oefenen op de naleving van het bij of krachtens deze wet bepaalde.

Artikel 1:7 (bevoegdheid inlichtingen te vorderen)

  • 1. De toezichtautoriteit is bevoegd van een ieder inlichtingen te vorderen, voor zover dat redelijkerwijs nodig is voor:

    • a. de vervulling van een haar in deze wet opgedragen taak;

    • b. de uitvoering van verdragen, bindende besluiten van volkenrechtelijke organisaties of met buitenlandse toezichthoudende instanties gesloten overeenkomsten tot uitwisseling van gegevens of inlichtingen.

  • 2. Een ieder is verplicht aan de toezichtautoriteit binnen de door haar gestelde redelijke termijn alle medewerking te verlenen die zij redelijkerwijs kan vorderen bij de uitoefening van haar bevoegdheden.

  • 3. Zij die uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift verplicht zijn tot geheimhouding, kunnen het verlenen van medewerking weigeren, voor zover dit uit hun geheimhoudingsplicht voortvloeit.

Artikel 1:8 (begroting, verantwoording en jaarverslag)

  • 1. De Nederlandsche Bank stelt jaarlijks een begroting, een verantwoording en een jaarverslag op ter zake van de haar op grond van deze wet opgedragen taken en de daaruit voortvloeiende werkzaamheden. De artikelen 1:30 tot en met 1:32, 1:34 en 1:36 van de Wet op het financieel toezicht zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 2. De Autoriteit Financiële Markten stelt jaarlijks een begroting, een jaarrekening en een jaarverslag op ter zake van de haar op grond van deze wet opgedragen taken en de daaruit voortvloeiende werkzaamheden. De artikelen 1:30 tot en met 1:33 en 1:36 van de Wet op het financieel toezicht zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Tegen besluiten van Onze Minister inzake instemming met de begroting, de jaarrekening of de verantwoording staat geen beroep op grond van de Wet administratieve rechtspraak BES open.

Artikel 1:9 (zorgvuldige taakuitvoering)

  • 1. De toezichtautoriteit draagt met betrekking tot de uitvoering van de haar op grond van deze wet opgedragen taken zorg voor:

    • a. een tijdige voorbereiding en uitvoering;

    • b. de kwaliteit van de daarbij gebruikte procedures;

    • c. de zorgvuldige behandeling van een ieder die met haar in aanraking komt;

    • d. de zorgvuldige behandeling van bezwaarschriften en klachten die worden ontvangen.

  • 2. De toezichtautoriteit treft voorzieningen waardoor een ieder die met haar in aanraking komt, in de gelegenheid is voorstellen tot verbetering van werkwijzen en procedures te doen.

  • 3. In het jaarverslag, bedoeld in artikel 1:8, doet de toezichtautoriteit verslag van hetgeen tot uitvoering van het eerste en tweede lid is verricht.

Artikel 1:10 (doorberekening toezichtkosten)

  • 1. De aanvrager van een beschikking op grond van deze wet is de toezichtautoriteit voor het in behandeling nemen van zijn aanvraag een vergoeding verschuldigd van de met de behandeling van die aanvraag verband houdende kosten.

  • 2. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de toezichtautoriteit de overige kosten die verband houden met de vervulling van de haar op grond van deze wet opgedragen taken, eveneens geheel of gedeeltelijk in rekening brengt bij de ingevolge deze wet onder haar toezicht staande financiële ondernemingen, overeenkomstig bij of krachtens die maatregel te stellen regels.

  • 3. Bij regeling van Onze Minister worden de tarieven vastgesteld ter vergoeding van de in het eerste en tweede lid bedoelde kosten. Bij de regeling kan worden bepaald dat vergoedingen als bedoeld in het eerste lid bij vooruitbetaling verschuldigd zijn.

Artikel 1:11 (inlichtingenrecht van minister i.v.m. beleidsvoornemens)

De toezichtautoriteit verstrekt Onze Minister desgevraagd de inlichtingen die nodig zijn voor de beoordeling van de uitvoerbaarheid van algemene beleidsvoornemens en voorgenomen wettelijke voorschriften, voor zover deze betrekking hebben op een in deze wet aan de toezichtautoriteit opgedragen taak.

Artikel 1:12 (onderzoek naar toereikendheid of uitvoering van de wet)

  • 1. De toezichtautoriteit verstrekt Onze Minister desgevraagd de gegevens en inlichtingen die nodig zijn voor een onderzoek naar de toereikendheid van deze wet of de wijze waarop de toezichtautoriteit deze wet uitvoert, met uitzondering van vertrouwelijke gegevens als bedoeld in artikel 1:20, eerste lid, die:

    • a. betrekking hebben of herleidbaar zijn tot afzonderlijke personen;

    • b. zijn ontvangen van de andere toezichtautoriteit of een buitenlandse toezichthoudende instantie, tenzij die autoriteit of instantie instemt met het verstrekken van de gegevens.

  • 2. De uitzondering, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, geldt niet voor zover het gegevens betreft die betrekking hebben op of herleidbaar zijn tot een financiële onderneming waarvan op grond van deze wet de vergunning is ingetrokken, of een financiële onderneming ten aanzien waarvan surseance van betaling is verleend of ten aanzien waarvan de noodregeling, bedoeld in artikel 8:9, is uitgesproken, of die in staat van faillissement is verklaard of op grond van een rechterlijke uitspraak is ontbonden.

  • 3. Artikel 1:42, derde tot en met zesde lid, van de Wet op het financieel toezicht is van overeenkomstige toepassing op de verstrekking van gegevens als bedoeld in het tweede lid.

  • 4. De Wet openbaarheid van bestuur en de Wet openbaarheid van bestuur BES, de Wet Nationale ombudsman en titel 9.2 van de Algemene wet bestuursrecht zijn niet van toepassing op gegevens die Onze Minister of een in zijn opdracht werkende derde uit hoofde van dit artikel onder zich heeft.

Artikel 1:13 (taakverwaarlozing door toezichtautoriteit)

Indien naar het oordeel van Onze Minister de toezichtautoriteit haar taak ernstig verwaarloost, kan Onze Minister de noodzakelijke voorzieningen treffen. Artikel 1:43, tweede tot en met vierde lid, van de Wet op het financieel toezicht is van overeenkomstige toepassing.

§ 3. Samenwerking tussen toezichthoudende instanties

Artikel 1:14 (advies bij vergunningverlening)

  • 1. Indien de Nederlandsche Bank in het kader van de behandeling van een aanvraag om vergunning dient te beoordelen of de aanvrager zal voldoen aan bij of krachtens de artikelen 3:9, eerste lid, onderdeel c, 3:11 of 3:12 gestelde regels, vraagt zij, alvorens op de aanvraag te beslissen, daarover advies aan de Autoriteit Financiële Markten.

  • 2. Indien de Autoriteit Financiële Markten in het kader van de behandeling van een aanvraag om vergunning dient te beoordelen of de aanvrager zal voldoen aan bij of krachtens de artikelen 3:9, eerste lid, onderdeel b, 3:16, 3:17, 3:18, 3:22 of 4:5, eerste of tweede lid, gestelde regels, vraagt zij, alvorens op de aanvraag te beslissen, daarover advies aan de Nederlandsche Bank.

  • 3. De om advies gevraagde toezichtautoriteit brengt haar advies schriftelijk uit binnen vier weken na het verzoek. Het advies maakt deel uit van de beslissing op de aanvraag om vergunning.

  • 4. Indien de toezichtautoriteit die bevoegd is op de aanvraag te beslissen, overweegt van het in het derde lid bedoelde advies af te wijken, stelt zij de toezichtautoriteit die het advies heeft uitgebracht, in de gelegenheid om haar advies mondeling toe te lichten.

Artikel 1:15 (advies over verklaring van geen bezwaar)

De Nederlandsche Bank stelt de Autoriteit Financiële Markten in de gelegenheid advies uit te brengen alvorens zij met betrekking tot een gekwalificeerde deelneming in een beleggingsinstelling of een vermogensbeheerder een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 3:28 verleent. Artikel 1:14, derde en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 1:16 (advies over bestuurlijke maatregelen)

  • 1. De toezichtautoriteit gaat niet over tot het treffen van een hierna genoemde maatregel, dan nadat zij de andere toezichtautoriteit in de gelegenheid heeft gesteld om daarover binnen een redelijke termijn haar zienswijze naar voren te brengen:

    • a. de intrekking van een op grond van deze wet verleende vergunning;

    • b. het geven van een aanwijzing, strekkende tot het doen heenzenden van een persoon die het beleid van een financiële onderneming bepaalt of mede bepaalt, of van een persoon die onderdeel is van een orgaan, belast met het toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken binnen een financiële onderneming;

    • c. de benoeming van een curator op grond van artikel 7:14 of 7:15;

    • d. het opleggen van een verbod als bedoeld in artikel 7:20, eerste of tweede lid.

  • 2. De zienswijze wordt schriftelijk naar voren gebracht, tenzij de vereiste spoed zich daartegen verzet.

  • 3. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op het aanvragen van een faillissement op grond van de Faillissementswet BES of het aanvragen van de noodregeling op grond van artikel 8:9.

Artikel 1:17 (kennisgeving van negatieve bestuurderstoets)

  • 1. Indien de toezichtautoriteit constateert dat de betrouwbaarheid van een persoon die het beleid bepaalt of mede bepaalt van een financiële onderneming waaraan vergunning is verleend door de andere toezichtautoriteit, niet of niet langer buiten twijfel staat, of indien zij constateert dat die persoon niet langer over de op grond van artikel 3:5 vereiste deskundigheid beschikt, stelt zij de andere toezichtautoriteit daarvan in kennis en doet zij een aanbeveling voor een te treffen maatregel.

  • 2. De kennisgeving en aanbeveling worden schriftelijk gedaan, tenzij de vereiste spoed zich daartegen verzet. Indien de kennisgeving en aanbeveling spoedshalve mondeling worden gedaan, worden zij zo snel mogelijk schriftelijk bevestigd.

  • 3. De toezichtautoriteit tot wie de kennisgeving en aanbeveling zijn gericht, bericht de andere toezichtautoriteit binnen een redelijke termijn en onder opgave van redenen of zij naar aanleiding van de kennisgeving en aanbeveling overgaat tot het treffen van een maatregel. Artikel 1:16, eerste lid, is niet van toepassing.

  • 4. Het eerste tot en met derde lid zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van personen die deel uitmaken van een orgaan dat is belast met het toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken binnen de financiële onderneming.

Artikel 1:18 (samenwerking met andere toezichthoudende instanties)

  • 1. De toezichtautoriteit werkt samen met de toezichthoudende instanties in de andere landen van het Koninkrijk, indien dat voor de vervulling van haar taak op grond van deze wet of voor de vervulling van de taak van die toezichthoudende instanties nodig is.

  • 2. De toezichtautoriteit verstrekt, met inachtneming van artikel 1:21, op verzoek aan een toezichthoudende instantie in een ander land van het Koninkrijk alle gegevens en inlichtingen die voor de vervulling van de taak van die toezichthoudende instantie nodig zijn.

  • 3. De toezichtautoriteit kan, met inachtneming van artikel 1:21, aan een toezichthoudende instantie buiten het Koninkrijk gegevens of inlichtingen verstrekken, voor zover de uitwisseling ten behoeve van de uitoefening van toezicht door de desbetreffende toezichthoudende instantie geschiedt.

  • 4. Indien de toezichtautoriteit met een toezichthoudende instantie buiten het Koninkrijk een overeenkomst sluit met betrekking tot de uitwisseling van gegevens en inlichtingen, zendt zij onverwijld een afschrift van die overeenkomst aan Onze Minister.

Artikel 1:19 (nadere regels betreffende samenwerking)

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de samenwerking tussen de toezichtautoriteiten en de samenwerking met buitenlandse toezichthoudende instanties.

§ 4. Geheimhoudingsplicht en vertrouwelijke gegevens

Artikel 1:20 (geheimhoudingsplicht)

  • 1. Het is een ieder die uit hoofde van de toepassing van deze wet of van een ingevolge deze wet genomen besluit enige taak vervult of heeft vervuld, verboden van vertrouwelijke gegevens of inlichtingen die ingevolge deze wet zijn verstrekt of verkregen of van een instantie of persoon als bedoeld in artikel 1:21 of 1:23 zijn ontvangen, verder of anders gebruik te maken of daaraan verder of anders bekendheid te geven dan voor de uitvoering van zijn taak of door deze wet wordt geëist.

  • 2. De toezichtautoriteit is, in afwijking van het eerste lid, bevoegd met gebruikmaking van vertrouwelijke gegevens of inlichtingen, verkregen bij de uitvoering van haar taak op grond van deze wet, mededelingen te doen, mits deze niet kunnen worden herleid tot afzonderlijke personen.

Artikel 1:21 (gegevensuitwisseling met andere instanties)

  • 1. De toezichtautoriteit is in afwijking van artikel 1:20, eerste lid, bevoegd vertrouwelijke gegevens of inlichtingen, verkregen bij de uitvoering van een haar op grond van deze wet opgedragen taak, te verstrekken aan de andere toezichtautoriteit of een buitenlandse toezichthoudende instantie, tenzij:

    • a. het doel waarvoor die gegevens of inlichtingen zullen worden gebruikt, onvoldoende bepaald is;

    • b. het beoogde gebruik van die gegevens of inlichtingen niet past in het kader van het toezicht op financiële markten of op die markten werkzame personen;

    • c. verstrekking van die gegevens of inlichtingen zich niet verdraagt met de openbare orde of het recht van de openbare lichamen;

    • d. de geheimhouding van die gegevens of inlichtingen niet voldoende is gewaarborgd;

    • e. verstrekking van die gegevens of inlichtingen redelijkerwijs in strijd is of zou kunnen komen met de belangen die deze wet beoogt te beschermen;

    • f. onvoldoende is gewaarborgd dat die gegevens of inlichtingen niet zullen worden gebruikt voor een ander doel dan waarvoor deze worden verstrekt.

  • 2. Voor zover de gegevens of inlichtingen, bedoeld in het eerste lid, zijn verkregen van een buitenlandse toezichthoudende instantie, verstrekt de toezichtautoriteit deze niet aan de andere toezichtautoriteit of aan een andere buitenlandse toezichthoudende instantie, tenzij de instantie waarvan de gegevens of inlichtingen zijn verkregen, heeft ingestemd met de verstrekking van de gegevens of inlichtingen en in voorkomend geval heeft ingestemd met het gebruik voor een ander doel dan waarvoor de gegevens of inlichtingen zijn verstrekt.

  • 3. Indien een buitenlandse toezichthoudende instantie aan de toezichtautoriteit die vertrouwelijke gegevens of inlichtingen op grond van het eerste of tweede lid heeft verstrekt, verzoekt om die vertrouwelijke gegevens of inlichtingen te mogen gebruiken voor een ander doel dan waarvoor zij zijn verstrekt, willigt de toezichtautoriteit dat verzoek slechts in:

    • a. indien het beoogde gebruik niet in strijd is met het eerste of tweede lid; of

    • b. voor zover die toezichthoudende instantie op een andere wijze dan in deze wet voorzien vanuit de openbare lichamen met inachtneming van de daarvoor geldende wettelijke procedures voor dat andere doel de beschikking over die gegevens of inlichtingen zou kunnen verkrijgen; en

    • c. na overleg met Onze Minister van Justitie, indien het verzoek betrekking heeft op een onderzoek naar strafbare feiten.

  • 4. Het eerste tot en met derde lid is van overeenkomstige toepassing op de uitwisseling van vertrouwelijke gegevens of inlichtingen tussen de met verschillende taken belaste organisatieonderdelen van de toezichtautoriteit.

Artikel 1:22 (gegevensuitwisseling met opsporingsinstanties)

De toezichtautoriteit is in afwijking van artikel 1:20, eerste lid, bevoegd vertrouwelijke gegevens of inlichtingen, verkregen bij de uitvoering van een haar op grond van deze wet opgedragen taak, te verstrekken aan instanties die zijn belast met de uitoefening van strafvorderlijke bevoegdheden.

Artikel 1:23 (bewindvoerder, curator en rechter-commissaris)

  • 1. De toezichtautoriteit is in afwijking van artikel 1:20, eerste lid, bevoegd vertrouwelijke gegevens of inlichtingen, verkregen bij de uitvoering van een haar op grond van deze wet opgedragen taak, te verstrekken aan een op grond van de Faillissementswet BES of op grond van hoofdstuk 8 benoemde of aangestelde rechter-commissaris, bewindvoerder of curator, voor zover die gegevens of inlichtingen dienstig zijn voor de uitoefening van diens taak.

  • 2. De toezichtautoriteit verstrekt geen vertrouwelijke gegevens of inlichtingen als bedoeld in het eerste lid, indien verstrekking van die gegevens redelijkerwijs in strijd is of zou kunnen komen met de belangen die deze wet beoogt te beschermen. Voorts verstrekt zij geen vertrouwelijke gegevens of inlichtingen, verkregen van de andere toezichtautoriteit of een buitenlandse toezichthoudende instantie, indien de andere toezichtautoriteit of die toezichthoudende instantie niet instemt met het verstrekken van die gegevens of inlichtingen.

  • 3. Een curator die is aangesteld in het faillissement van een financiële onderneming, is in afwijking van artikel 1:20, eerste lid, bevoegd vertrouwelijke gegevens of inlichtingen als bedoeld in het eerste lid te verstrekken aan het Gerecht, voor zover dat voor de afwikkeling van het faillissement nodig is.

  • 4. Het eerste tot en met derde lid is van overeenkomstige toepassing op een naar het recht van het Europese deel van Nederland of het recht van Aruba, Curaçao of Sint Maarten benoemde of aangestelde rechter-commissaris, bewindvoerder of curator.

Artikel 1:24 (monetaire autoriteiten, externe deskundigen e.a.)

  • 1. De toezichtautoriteit is in afwijking van artikel 1:20, eerste lid, bevoegd vertrouwelijke gegevens of inlichtingen, verkregen bij de uitvoering van een haar op grond van deze wet opgedragen taak, te verstrekken aan:

    • a. de Nederlandsche Bank, handelend in haar hoedanigheid van monetaire autoriteit, of buitenlandse monetaire autoriteiten, voor zover die gegevens of inlichtingen dienstig zijn voor de uitoefening van de monetaire taak;

    • b. een externe deskundige of actuaris, belast met de wettelijke controle van de jaarrekening of de staten van een financiële onderneming, voor zover de gegevens of inlichtingen betrekking hebben op die onderneming en noodzakelijk zijn voor die controle;

    • c. de houder van een effectenbeurs, voor zover de gegevens of inlichtingen nodig zijn voor de controle op de naleving van de voor die beurs te hanteren regels.

  • 2. Artikel 1:21, eerste tot en met derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 1:25 (verklaringen in burgerlijke zaken)

Artikel 1:20, eerste lid, laat onverlet de toepasselijkheid van de bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering BES die betrekking hebben op het als getuige of als partij in een comparitie van partijen dan wel als deskundige in burgerlijke zaken afleggen van een verklaring omtrent gegevens of inlichtingen, verkregen bij de vervulling van een op grond van deze wet opgedragen taak, voor zover het gaat om vertrouwelijke gegevens of inlichtingen omtrent een financiële onderneming die in staat van faillissement is verklaard of op grond van een rechterlijke uitspraak is ontbonden.

§ 5. Vrijstelling en ontheffing

Artikel 1:26 (vrijstelling)

Bij regeling van Onze Minister kan, zo nodig onder het stellen van aanvullende voorschriften, vrijstelling worden verleend van de bij of krachtens de artikelen 2:1, eerste lid, 2:3, eerste en tweede lid, 2:21 tot en met 2:23, 3:1 tot en met 6:17 en 8:1 tot en met 8:7 gestelde regels, indien de belangen die deze wet beoogt te beschermen, zich daartegen niet verzetten.

Artikel 1:27 (ontheffing)

  • 1. De toezichtautoriteit kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk, al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing verlenen van:

    • a. de artikelen 2:3, eerste lid, aanhef en onderdeel a, 2:21, 2:22, 3:16 tot en met 3:18, 3:24, 3:33, 3:35, 3:36, 3:45, 3:46, 4:1, tweede lid, 4:4, tweede en derde lid, 4:5, 4:10, 4:11, 4:14, tweede lid, 4:31, 4:39, 5:4, 5:5, 5:6, 5:14, 5:19 en 5:22;

    • b. in bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gevallen: de krachtens deze wet gestelde regels.

  • 2. Ontheffing wordt slechts verleend, indien de aanvrager aantoont dat de belangen die deze wet beoogt te beschermen, daardoor niet in het gedrang komen, dan wel dat de met de regels waarvan ontheffing wordt gevraagd, beoogde doeleinden anderszins kunnen worden bereikt.

  • 3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de voorwaarden waaronder ontheffing kan worden verleend.

  • 4. De artikelen 2:5 tot en met 2:9, 2:12, 2:14, aanhef en onderdelen a, b, c, i en j, en 2:16 zijn van overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK 2. MARKTTOEGANG

§ 1. Vergunningen

Artikel 2:1 (vergunning van de Nederlandsche Bank)

  • 1. Het is verboden zonder daartoe door de Nederlandsche Bank verleende vergunning:

    • a. in of vanuit de openbare lichamen:

      • 1°. het bedrijf van kredietinstelling, elektronischgeldinstelling of geldtransactiekantoor uit te oefenen;

      • 2°. als trustkantoor werkzaam te zijn;

    • b. vanuit een vestiging in de openbare lichamen het bedrijf van levensverzekeraar, natura-uitvaartverzekeraar of schadeverzekeraar uit te oefenen.

  • 2. Een vergunning tot uitoefening van het bedrijf van kredietinstelling geldt, tenzij in de vergunning anders is bepaald, tevens als vergunning tot uitoefening van het bedrijf van elektronischgeldinstelling of geldtransactiekantoor.

Artikel 2:2 (groepsvergunning trustkantoren)

  • 1. Een vergunning om als trustkantoor werkzaam te zijn kan aan een groep van trustkantoren worden verleend.

  • 2. Een op grond van het eerste lid aan een groep verleende vergunning geldt, tenzij in de vergunning anders is bepaald, in gelijke zin voor alle tot de groep behorende trustkantoren.

  • 3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het eerste en tweede lid.

Artikel 2:3 (vergunning van de Autoriteit Financiële Markten)

  • 1. Het is verboden zonder daartoe door de Autoriteit Financiële Markten verleende vergunning in de openbare lichamen:

    • a. als adviseur, bemiddelaar, gevolmachtigde agent of ondergevolmachtigde agent op te treden;

    • b. als vermogensbeheerder op te treden;

    • c. krediet aan te bieden;

    • d. een effectenbeurs te houden.

  • 2. Het is verboden in of vanuit de openbare lichamen gelden of andere goederen ter deelneming in een beleggingsinstelling waaraan geen vergunning is verleend door de Autoriteit Financiële Markten, te vragen of te verkrijgen, dan wel rechten van deelneming in zodanige beleggingsinstelling aan te bieden.

  • 3. Een vergunning om als bemiddelaar op te treden geldt, tenzij in de vergunning anders is bepaald, tevens als vergunning om als adviseur op te treden.

  • 4. Indien de beleggingsinstelling een beleggingsfonds is, wordt de in het tweede lid bedoelde vergunning verleend aan de beheerder van dat fonds.

Artikel 2:4 (voorkomen dubbele vergunningplicht DNB en AFM)

  • 1. Artikel 2:3, eerste lid, onderdeel a, is niet van toepassing op ondernemingen waaraan vergunning tot uitoefening van het bedrijf van kredietinstelling of verzekeraar is verleend, voor zover de in dat artikel bedoelde activiteiten betrekking hebben op een financieel product dat door de betrokken onderneming zelf of door een tot dezelfde groep behorende financiële onderneming wordt aangeboden.

  • 2. Artikel 2:3, eerste lid, onderdeel b, is niet van toepassing op ondernemingen waaraan vergunning tot uitoefening van het bedrijf van kredietinstelling is verleend, tenzij in de vergunning anders is bepaald.

  • 3. Artikel 2:3, eerste lid, onderdeel c, is niet van toepassing op ondernemingen waaraan vergunning tot uitoefening van het bedrijf van kredietinstelling of verzekeraar is verleend, tenzij in de vergunning anders is bepaald.

Artikel 2:5 (overdraagbaarheid)

Vergunningen, verleend op grond van deze wet, zijn persoonlijk en niet overdraagbaar.

§ 2. Aanvraag van een vergunning

Artikel 2:6 (indiening aanvraag)

  • 1. Een vergunning op grond van deze wet wordt aangevraagd bij de tot verlening van die vergunning bevoegde toezichtautoriteit.

  • 2. De aanvrager verschaft de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

  • 3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de bij de aanvraag te verstrekken gegevens en bescheiden.

  • 4. De toezichtautoriteit kan voor het indienen van aanvragen en het verstrekken van gegevens een formulier vaststellen, voor zover daarin niet krachtens het derde lid is voorzien.

Artikel 2:7 (niet in behandeling nemen aanvraag)

  • 1. De toezichtautoriteit kan beslissen een aanvraag om vergunning niet te behandelen, indien:

    • a. de aanvrager niet heeft voldaan aan de krachtens artikel 2:6, derde lid, gestelde regels, dan wel de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beslissing;

    • b. de aanvrager de ingevolge artikel 1:10, eerste lid, verschuldigde vergoeding, voor zover bij vooruitbetaling verschuldigd, niet heeft voldaan.

  • 2. Alvorens toepassing te geven aan het eerste lid, aanhef en onderdeel a, stelt de toezichtautoriteit de aanvrager in de gelegenheid om zijn aanvraag binnen een door de toezichtautoriteit gestelde termijn aan te vullen.

  • 3. De beslissing om een aanvraag niet te behandelen wordt schriftelijk aan de aanvrager bekendgemaakt binnen vier weken nadat de aanvraag is aangevuld of nadat de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.

Artikel 2:8 (beslistermijn)

  • 1. De toezichtautoriteit beslist binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag om vergunning.

  • 2. Indien de beslissing niet binnen de in het eerste lid genoemde termijn kan worden gegeven, deelt de toezichtautoriteit dit aan de aanvrager mede en noemt daarbij een zo kort mogelijke termijn waarbinnen de beslissing wel tegemoet kan worden gezien.

Artikel 2:9 (opschorting beslistermijn)

  • 1. De in artikel 2:8 bedoelde termijn wordt opgeschort met ingang van de dag na die waarop de toezichtautoriteit:

    • a. de aanvrager krachtens artikel 2:7, tweede lid, uitnodigt de aanvraag aan te vullen, tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld dan wel de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken, of

    • b. de aanvrager mededeelt dat voor de beslissing op de aanvraag redelijkerwijs noodzakelijke informatie aan een buitenlandse instantie is gevraagd, tot de dag waarop deze informatie is ontvangen of verder uitstel niet meer redelijk is.

  • 2. De termijn voor het geven van de beslissing wordt voorts opgeschort:

    • a. gedurende de termijn waarvoor de aanvrager schriftelijk met uitstel heeft ingestemd;

    • b. zolang de vertraging aan de aanvrager kan worden toegerekend, of

    • c. zolang de toezichtautoriteit door overmacht niet in staat is de beslissing te geven.

  • 3. In geval van overmacht deelt de toezichtautoriteit zo spoedig mogelijk aan de aanvrager mede dat de beslistermijn is opgeschort, alsmede binnen welke termijn de beslissing wel tegemoet kan worden gezien.

  • 4. Indien de opschorting eindigt, doet de toezichtautoriteit daarvan in de gevallen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, of het tweede lid, onderdelen b en c, zo spoedig mogelijk mededeling aan de aanvrager, onder vermelding van de termijn binnen welke de beslissing alsnog moet worden gegeven.

Artikel 2:10 (aanhouden beslissing in verband met vvgb)

  • 1. In afwijking van artikel 2:8, eerste lid, houdt de toezichtautoriteit, indien er tevens een aanvraag van een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 3:28 is ingediend, de beslissing op een aanvraag om vergunning aan, tot uiterlijk zes weken na het tijdstip waarop de beslissing op de aanvraag van de verklaring van geen bezwaar is bekendgemaakt.

  • 2. Indien binnen de in het eerste lid genoemde termijn een verzoek als bedoeld in artikel 85, eerste lid, van de Wet administratieve rechtspraak BES is ingediend tegen de beslissing op de aanvraag van een verklaring van geen bezwaar, houdt de toezichtautoriteit de beslissing op de aanvraag om vergunning aan tot uiterlijk twee weken na het tijdstip waarop op dat verzoek is beslist.

§ 3. Verlening, weigering en intrekking van vergunningen

Artikel 2:11 (verlening van de vergunning)

De toezichtautoriteit verleent de vergunning, indien de aanvrager aantoont dat zal worden voldaan aan, voor zover op de betrokken financiële onderneming van toepassing, de bij of krachtens de artikelen 3:1 tot en met 3:6, 3:8 tot en met 3:24, 3:33, 3:34 en 3:44 tot en met 3:46 gestelde regels, alsmede:

  • a. voor beleggingsinstellingen: de bij of krachtens de artikelen 4:1 tot en met 4:5 en 4:10 gestelde regels;

  • b. voor houders van effectenbeurzen: de bij of krachtens de artikelen 4:15 en 4:16 gestelde regels;

  • c. voor kredietinstellingen, elektronischgeldinstellingen en geldtransactiekantoren: de bij of krachtens de artikelen 4:18 en 4:21 gestelde regels;

  • d. voor verzekeraars: de bij of krachtens de artikelen 4:25 tot en met 4:34 gestelde regels.

Artikel 2:12 (voorschriften en beperkingen)

Aan een vergunning kunnen met het oog op de belangen die deze wet beoogt te beschermen, voorschriften worden verbonden en beperkingen worden gesteld.

Artikel 2:13 (weigering van de vergunning)

De toezichtautoriteit kan in afwijking van artikel 2:11 de vergunning geheel of gedeeltelijk weigeren, indien:

  • a. zij gronden heeft om aan te nemen dat de vergunning is aangevraagd met het oogmerk de betrokken financiële onderneming te onttrekken aan het toezicht op financiële ondernemingen in een andere staat of een ander deel van het Koninkrijk;

  • b. de betrokken onderneming haar zetel in het buitenland heeft en de toezichtautoriteit van oordeel is dat de toezichthoudende instantie in de staat van zetel onvoldoende in staat is om adequaat en effectief toezicht op de onderneming uit te oefenen;

  • c. de belangen die deze wet beoogt te beschermen, zich tegen verlening van de vergunning verzetten.

Artikel 2:14 (wijziging of intrekking van de vergunning)

De toezichtautoriteit kan een door haar verleende vergunning wijzigen dan wel geheel of gedeeltelijk intrekken op verzoek van de vergunninghouder en voorts indien:

  • a. de gegevens of bescheiden die bij de aanvraag om vergunning zijn verstrekt, onjuist of onvolledig blijken en kennis omtrent de juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing op de aanvraag zou hebben geleid;

  • b. zich omstandigheden voordoen of feiten bekend worden op grond waarvan, zo zij zich hadden voorgedaan of bekend waren geweest voor het tijdstip waarop de vergunning werd verleend, de vergunning zou zijn geweigerd;

  • c. de vergunninghouder niet of niet meer voldoet aan de bij of krachtens deze wet gestelde regels dan wel de aan de vergunning verbonden voorschriften of gestelde beperkingen niet naleeft;

  • d. uit de verklaring omtrent de getrouwheid, bedoeld in artikel 3:35, tweede lid, of 3:36, tweede lid, of het actuarieel verslag, bedoeld in artikel 3:36, derde lid, niet blijkt dat de jaarrekening of de staten van de onderneming een getrouw beeld geeft of geven van de grootte en de samenstelling van de onderneming of van het resultaat over het desbetreffende boekjaar;

  • e. de vergunninghouder geen of onvolledig gevolg heeft gegeven aan een krachtens artikel 7:12 of 7:13 gegeven aanwijzing;

  • f. de vergunninghouder de bij of krachtens de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme BES of de Sanctiewet 1977 gestelde regels niet naleeft;

  • g. niet binnen twaalf maanden na verlening van de vergunning met de vergunde activiteit daadwerkelijk een aanvang is gemaakt;

  • h. de vergunninghouder de vergunde activiteit heeft beëindigd of de uitoefening van zijn beroep of bedrijf gedurende meer dan twaalf maanden heeft gestaakt;

  • i. de vergunninghouder de onderneming ten behoeve waarvan de vergunning is verleend, geheel of gedeeltelijk overdraagt;

  • j. de vergunninghouder oneigenlijk gebruik of misbruik maakt van de vergunning;

  • k. de belangen die deze wet beoogt te beschermen, zich tegen instandhouding of ongewijzigde instandhouding van de vergunning verzetten.

Artikel 2:15 (verplichte intrekkingsgronden)

  • 1. De toezichtautoriteit trekt een door haar verleende vergunning in, indien:

    • a. de natuurlijke persoon waaraan de vergunning is verleend, overlijdt dan wel de rechtspersoon of vennootschap waaraan de vergunning is verleend, wordt ontbonden;

    • b. de vergunninghouder onder curatele is gesteld, dan wel bij rechterlijke beschikking een of meer goederen van de vergunninghouder onder bewind zijn gesteld;

    • c. de vergunninghouder in staat van faillissement is komen te verkeren.

  • 2. De Nederlandsche Bank trekt een door haar verleende vergunning tot uitoefening van het bedrijf van kredietinstelling of verzekeraar in, indien:

    • a. een machtiging als bedoeld in artikel 8:10, eerste lid, aanhef en onderdeel b, is verleend;

    • b. een machtiging als bedoeld in artikel 8:10, eerste lid, aanhef en onderdeel c, is verleend, op het tijdstip waarop tijdens de noodregeling voor de eerste keer activa van de onderneming te gelde worden gemaakt met het oogmerk de opbrengst te verdelen onder de schuldeisers, aandeelhouders of leden.

  • 3. Indien van een buitenlandse financiële onderneming door de toezichthoudende instantie van de staat van zetel de vergunning van die onderneming om in de staat van zetel haar bedrijf uit te oefenen wordt ingetrokken, trekt de toezichtautoriteit tevens de op grond van deze wet aan die onderneming verleende vergunning in.

Artikel 2:16 (motivering en bekendmaking)

Een beslissing op een aanvraag om vergunning of een beslissing tot wijziging, intrekking of beperking van een vergunning is met redenen omkleed en wordt schriftelijk bekendgemaakt aan de aanvrager, onderscheidenlijk de vergunninghouder.

Artikel 2:17 (afwikkeling bedrijf na intrekking vergunning)

  • 1. Indien de toezichtautoriteit een vergunning intrekt, kan zij bij haar beslissing tot intrekking bepalen dat de betrokken financiële onderneming haar bedrijf binnen een door de toezichtautoriteit te bepalen termijn geheel of gedeeltelijk afwikkelt, zo nodig met inachtneming van door de toezichtautoriteit gegeven aanwijzingen.

  • 2. Bij de afwikkeling van het bedrijf van een financiële onderneming wordt die onderneming, evenals de curator in het faillissement van een financiële onderneming, aangemerkt als vergunninghoudende onderneming.

Artikel 2:18 (wijzigingen na vergunningverlening)

  • 1. Een financiële onderneming waaraan op grond van deze wet vergunning is verleend, meldt met betrekking tot onderwerpen waarover ingevolge artikel 2:6, derde lid, in het kader van een aanvraag om vergunning verstrekking van gegevens of bescheiden is voorgeschreven, aan de toezichtautoriteit alle wijzigingen waarvan zij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die wijzigingen voor het door de toezichtautoriteit op die onderneming uit te oefenen toezicht van belang zijn.

  • 2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de ingevolge het eerste lid te melden wijzigingen, de daarbij te volgen procedures en de daarbij te verstrekken gegevens of bescheiden.

  • 3. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat het een financiële onderneming waaraan op grond van deze wet vergunning is verleend, niet is toegestaan om wijzigingen aan te brengen in haar rechtsvorm, statuten of ondernemingsstructuur of in de inrichting van haar bedrijfsvoering zonder voorafgaande toestemming van of melding aan de toezichtautoriteit.

§ 4. Register financiële markten

Artikel 2:19 (register financiële markten)

  • 1. Er is een register financiële markten, waarin de financiële ondernemingen staan ingeschreven waaraan op grond van deze wet een vergunning is verleend of waarvan een kennisgeving als bedoeld in artikel 2:23, eerste lid, is ontvangen.

  • 2. Het register is openbaar en wordt gehouden door de Nederlandsche Bank en de Autoriteit Financiële Markten, elk met betrekking tot de ingevolge artikel 1:5, derde lid, of 1:6, derde lid, onder haar toezicht staande financiële ondernemingen.

  • 3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de indeling en inrichting van het register en de in het register op te nemen gegevens, alsmede regels met betrekking tot de wijziging van in het register opgenomen gegevens.

Artikel 2:20 (inschrijving in register)

  • 1. Inschrijving van een financiële onderneming in het register geschiedt zo spoedig mogelijk na verlening van de vergunning, doch uiterlijk binnen veertien dagen nadien.

  • 2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op wijzigingen in de vergunning, voor zover die wijzigingen van belang zijn voor de in het register opgenomen of op te nemen gegevens.

  • 3. De inschrijving van een financiële onderneming waarvan de vergunning is ingetrokken, wordt doorgehaald. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld, alsmede regels met betrekking tot de doorhaling van inschrijvingen van financiële ondernemingen waarvan een kennisgeving als bedoeld in artikel 2:23, eerste lid, is ontvangen.

§ 5. Bijzondere bepalingen

Artikel 2:21 (verbod op gebruik woord «bank»)

  • 1. Het is een onderneming, niet zijnde een kredietinstelling waaraan op grond van deze wet vergunning tot uitoefening van het bedrijf van kredietinstelling is verleend, verboden om de woorden «bank», «krediet» of «spaar» en vertalingen of vormen daarvan te gebruiken in haar naam of bij de uitoefening van haar bedrijf, tenzij zulks in zodanige samenhang geschiedt dat daaruit duidelijk blijkt dat de onderneming niet werkzaam is op de financiële markten.

  • 2. Het in het eerste lid bedoelde verbod op het gebruik van het woord «krediet» geldt niet voor ondernemingen waaraan op grond van deze wet vergunning is verleend tot het aanbieden van krediet.

Artikel 2:22 (verbod aantrekken opvorderbare gelden)

  • 1. Het is verboden in de openbare lichamen in de uitoefening van een bedrijf buiten besloten kring opvorderbare gelden van anderen dan professionele marktpartijen aan te trekken, ter beschikking te verkrijgen of ter beschikking te hebben of als tussenpersoon werkzaamheden, gericht op het aantrekken of ter beschikking krijgen van zodanige gelden, te verrichten.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op het aantrekken, ter beschikking verkrijgen of ter beschikking hebben van opvorderbare gelden van anderen dan professionele marktpartijen:

    • a. door financiële ondernemingen waaraan op grond van deze wet vergunning tot uitoefening van het bedrijf van kredietinstelling is verleend;

    • b. door de Staat der Nederlanden;

    • c. als gevolg van het aanbieden van effecten overeenkomstig de bij of krachtens hoofdstuk 5, paragraaf 4, gestelde regels.

Artikel 2:23 (inkomende dienstverrichting verzekeraars)

  • 1. Het is een verzekeraar met zetel in het buitenland verboden door middel van het verrichten van diensten vanuit een vestiging in het buitenland verzekeringen aan te bieden in de openbare lichamen, tenzij hij de Nederlandsche Bank hiervan kennis geeft en aantoont:

    • a. zijn zetel te hebben in Curaçao, Sint Maarten of een krachtens artikel 3:1, tweede lid, aangewezen andere staat of ander deel van het Koninkrijk;

    • b. naar het recht van de staat van zetel rechtspersoon te zijn;

    • c. in de staat van zetel bevoegd te zijn tot uitoefening van het desbetreffende verzekeringsbedrijf en dit bedrijf daadwerkelijk vanuit een vestiging in die staat uit te oefenen;

    • d. te voldoen aan de bij of krachtens artikel 3:17 met betrekking tot solvabiliteit gestelde regels.

  • 2. De Nederlandsche Bank bevestigt onverwijld de ontvangst van de kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, aan de verzekeraar die de kennisgeving heeft gedaan.

  • 3. Na de ontvangstbevestiging, bedoeld in het tweede lid, mag de verzekeraar overgaan tot het aanbieden van verzekeringen in de openbare lichamen. Hij biedt geen verzekeringen aan in branches waarin hij in de staat van zetel niet bevoegd is tot uitoefening van het verzekeringsbedrijf.

  • 4. Hoofdstuk 3, met uitzondering van de artikelen 3:1, 3:15 en 3:17, en hoofdstuk 4, paragraaf 4, met uitzondering van de artikelen 4:31 tot en met 4:34, zijn niet van toepassing op een verzekeraar als bedoeld in het derde lid.

  • 5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen aanvullende regels worden gesteld met betrekking tot de voorwaarden waaronder het is toegestaan vanuit een vestiging in het buitenland verzekeringen aan te bieden in de openbare lichamen, alsmede nadere regels met betrekking tot het eerste tot en met vierde lid.

HOOFDSTUK 3. ALGEMENE BEPALINGEN BETREFFENDE FINANCIËLE ONDERNEMINGEN

§ 1. Zetel en rechtsvorm

Artikel 3:1 (plaats van zetel)

  • 1. Een financiële onderneming heeft haar zetel in de openbare lichamen, Curaçao of Sint Maarten.

  • 2. Bij regeling van Onze Minister kan worden bepaald dat het financiële ondernemingen in bij die regeling te bepalen gevallen tevens is toegestaan hun zetel in een door Onze Minister aangewezen andere staat of ander deel van het Koninkrijk te hebben.

  • 3. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat een financiële onderneming met zetel in het buitenland die in of vanuit de openbare lichamen vergunningplichtige activiteiten als bedoeld in artikel 2:1 of 2:3 verricht, die activiteiten vanuit een bijkantoor in de openbare lichamen verricht.

Artikel 3:2 (buitenlandse ondernemingen)

  • 1. Een financiële onderneming met zetel in het buitenland die in of vanuit de openbare lichamen vergunningplichtige activiteiten als bedoeld in artikel 2:1 of 2:3 verricht, is in de staat van zetel bevoegd tot uitoefening van die activiteiten.

  • 2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen beperkingen worden gesteld aan de aard of de omvang van de activiteiten die financiële ondernemingen met zetel in het buitenland in of vanuit de openbare lichamen mogen verrichten, alsmede regels met betrekking tot de voorwaarden waaronder zij die activiteiten mogen verrichten.

Artikel 3:3 (rechtsvorm)

  • 1. Een verzekeraar met zetel in de openbare lichamen heeft de rechtsvorm van naamloze vennootschap of onderlinge waarborgmaatschappij.

  • 2. Een verzekeraar met zetel in het buitenland bezit naar het recht van de staat van zetel rechtspersoonlijkheid.

  • 3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de rechtsvorm van financiële ondernemingen, alsmede regels met betrekking tot de structurering en inrichting van die ondernemingen.

§ 2. Bestuur, inrichting en bedrijfsvoering

Artikel 3:4 (betrouwbaarheid beleidsbepalers)

  • 1. Het beleid van een financiële onderneming wordt bepaald of mede bepaald door personen wier betrouwbaarheid buiten twijfel staat. Indien binnen de onderneming een orgaan is belast met toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken van de onderneming, wordt dit toezicht gehouden door personen wier betrouwbaarheid eveneens buiten twijfel staat.

  • 2. De betrouwbaarheid van personen staat, wanneer die betrouwbaarheid eenmaal voor de toepassing van deze wet is vastgesteld, buiten twijfel, zolang niet een wijziging in de relevante feiten of omstandigheden een redelijke aanleiding geeft tot een nieuwe beoordeling en zolang geen nieuwe beoordeling als bedoeld in het vierde lid is voorgeschreven.

  • 3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de wijze waarop wordt vastgesteld of de betrouwbaarheid van personen als bedoeld in het eerste lid buiten twijfel staat, en de feiten en omstandigheden die daarbij in aanmerking worden genomen.

  • 4. Bij de maatregel, bedoeld in het derde lid, kan worden bepaald dat periodiek een nieuwe beoordeling van de betrouwbaarheid plaatsvindt.

Artikel 3:5 (deskundigheid beleidsbepalers)

  • 1. Het dagelijks beleid van een financiële onderneming wordt bepaald door personen die deskundig zijn in verband met de uitoefening van het bedrijf van die onderneming. Indien binnen de onderneming een orgaan is belast met toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken binnen de onderneming, wordt dit toezicht gehouden door personen die deskundig zijn in verband met de uitoefening van dit toezicht.

  • 2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de deskundigheid van personen als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 3:6 (vierogenprincipe en plaats van werkzaamheden)

  • 1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het aantal natuurlijke personen dat het dagelijks beleid van een financiële onderneming bepaalt, en het aantal natuurlijke personen dat belast is met toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken binnen de onderneming.

  • 2. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat een of meer personen die het dagelijks beleid van een financiële onderneming bepalen of mede bepalen, hun werkzaamheden in verband daarmee vanuit de openbare lichamen verrichten.

Artikel 3:7 (benoeming beleidsbepalers)

  • 1. Het is verboden zonder voorafgaande toestemming van de toezichtautoriteit personen die het beleid van een financiële onderneming bepalen of mede bepalen, of leden van een orgaan dat is belast met toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken binnen een financiële onderneming, te benoemen.

  • 2. Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld ter uitvoering van het eerste lid.

Artikel 3:8 (integere bedrijfsuitoefening)

  • 1. Een financiële onderneming voert een adequaat beleid voor een integere uitoefening van haar bedrijf, en richt haar bedrijfsvoering zodanig in dat de integere uitoefening van haar bedrijf is gewaarborgd.

  • 2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot de integere uitoefening van het bedrijf. Deze regels kunnen betrekking hebben op:

    • a. het tegengaan van belangenverstrengeling;

    • b. het tegengaan van het witwassen van geld of de financiering van terrorisme, alsmede de naleving van de bij of krachtens de Sanctiewet 1977 met betrekking tot het financieel verkeer gestelde regels;

    • c. het tegengaan van strafbare feiten of andere wetsovertredingen door de onderneming of haar werknemers, die het vertrouwen in de onderneming of in de financiële markten kunnen schaden;

    • d. relaties met consumenten, cliënten of andere derden, die het vertrouwen in de onderneming of in de financiële markten kunnen schaden;

    • e. andere handelingen door de onderneming of haar werknemers, die zodanig ingaan tegen hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt dat daardoor het vertrouwen in de onderneming of in de financiële markten ernstig kan worden geschaad.

Artikel 3:9 (beheerste bedrijfsuitoefening)

  • 1. Een financiële onderneming voert een adequaat beleid voor een beheerste uitoefening van haar bedrijf, en richt haar bedrijfsvoering zodanig in dat een beheerste uitoefening van haar bedrijf is gewaarborgd.

  • 2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot de beheerste uitoefening van het bedrijf. Deze regels kunnen betrekking hebben op:

    • a. het beheersen van bedrijfsprocessen en bedrijfsrisico’s;

    • b. het beheersen van financiële risico’s en andere risico’s die de soliditeit van de onderneming kunnen aantasten, alsmede het zorgen voor de instandhouding van de vereiste financiële waarborgen;

    • c. ordelijke en transparante financiëlemarktprocessen, zuivere verhoudingen tussen marktpartijen en de zorgvuldige behandeling van consumenten of cliënten.

Artikel 3:10 (doorzichtige zeggenschapstructuur)

  • 1. Een financiële onderneming is niet met personen verbonden in een formele of feitelijke zeggenschapsstructuur die in zodanige mate ondoorzichtig is dat deze een belemmering vormt of kan vormen voor het adequaat uitoefenen van toezicht op die onderneming.

  • 2. Een financiële onderneming is niet met personen verbonden in een formele of feitelijke zeggenschapsstructuur, indien op die personen buitenlands recht van toepassing is en dat buitenlandse recht een belemmering vormt of kan vormen voor het adequaat uitoefenen van toezicht op die onderneming.

Artikel 3:11 (vakbekwaamheid werknemers)

  • 1. Een financiële onderneming die financiële producten aanbiedt of financiële diensten verleent, draagt zorg voor de vakbekwaamheid van zijn werknemers en van andere natuurlijke personen die zich onder zijn verantwoordelijkheid rechtstreeks bezighouden met het aanbieden van die producten of het verlenen van die diensten. Hiertoe beschikt in ieder geval een zodanig aantal feitelijk leidinggevenden van de onderneming over voldoende vakbekwaamheid, dat de kwaliteit van de dienstverlening aan de consument of cliënt kan worden gewaarborgd.

  • 2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de vakbekwaamheid van de personen, bedoeld in het eerste lid. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat Onze Minister volgens daarbij te stellen regels exameninstituten erkent die bevoegd zijn tot het afgeven van diploma’s waarmee de vakbekwaamheid wordt aangetoond. Daarbij kunnen tevens regels worden gesteld met betrekking tot het toezicht op de naleving van die regels.

Artikel 3:12 (klachtbehandeling)

  • 1. Een financiële onderneming die financiële producten aanbiedt of financiële diensten verleent, beschikt over een procedure voor de zorgvuldige en consistente behandeling van klachten van consumenten of cliënten binnen een redelijke termijn. De onderneming draagt er zorg voor dat deze procedure genoegzaam bekend is bij alle personen die vanwege de onderneming betrokken zijn bij de afhandeling van klachten.

  • 2. Een financiële onderneming als bedoeld in het eerste lid is met betrekking tot de financiële producten of financiële diensten die zij aanbiedt of verleent aan consumenten of cliënten, aangesloten bij een door Onze Minister erkende instantie voor de behandeling van geschillen met betrekking tot die producten of diensten, tenzij er geen zodanige instantie is.

  • 3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de klachtenprocedure, bedoeld in het eerste lid, alsmede regels met betrekking tot de erkenning en werkwijze van een geschilleninstantie als bedoeld in het tweede lid.

Artikel 3:13 (uitbesteding aan derden)

  • 1. Indien een financiële onderneming werkzaamheden uitbesteedt aan derden, draagt zij er zorg voor dat deze derden de ingevolge deze wet met betrekking tot die werkzaamheden op de uitbestedende onderneming van toepassing zijnde regels naleven.

  • 2. Een financiële onderneming besteedt geen werkzaamheden uit aan derden waarvan zij weet of behoort te weten dat die derden niet over een op grond van deze wet vereiste vergunning beschikken, dan wel dat het die derden anderszins niet is toegestaan bedoelde werkzaamheden te verrichten.

  • 3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het eerste en tweede lid. Bij algemene maatregel van bestuur kan tevens worden bepaald dat bij die maatregel aan te wijzen werkzaamheden niet worden uitbesteed.

Artikel 3:14 (buitenlandse ondernemingen)

De artikelen 3:4 tot en met 3:9 en 3:11 tot en met 3:13 zijn, indien een financiële onderneming haar zetel in het buitenland heeft, slechts van toepassing met betrekking tot de activiteiten die de betrokken onderneming in of vanuit de openbare lichamen verricht.

Artikel 3:15 (verplichte vertegenwoordiger)

  • 1. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat een financiële onderneming met zetel in het buitenland die in of vanuit de openbare lichamen vergunningplichtige activiteiten als bedoeld in artikel 2:1 of 2:3 verricht, gehouden is in de openbare lichamen een vertegenwoordiger aan te stellen.

  • 2. De vertegenwoordiger beschikt ten aanzien van het dagelijkse beleid van de onderneming, voor zover dat betrekking heeft op de activiteiten die in of vanuit de openbare lichamen worden verricht, over volledige vertegenwoordigingsbevoegdheid.

  • 3. De vertegenwoordiger is gehouden namens de financiële onderneming te voldoen aan de bij of krachtens deze wet gegeven voorschriften. Het ontbreken van de vertegenwoordiger of diens in gebreke zijn ontslaat de betrokken onderneming niet van de verplichting aan die voorschriften te voldoen.

  • 4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde vertegenwoordiging, alsmede regels met betrekking tot de aan de vertegenwoordiger te stellen eisen.

§ 3. Financiële waarborgen

Artikel 3:16 (minimumvermogen)

  • 1. Een beleggingsmaatschappij, bemiddelaar in effecten, elektronischgeldinstelling, kredietinstelling, vermogensbeheerder of verzekeraar beschikt over een minimumbedrag aan eigen vermogen.

  • 2. Onverminderd het eerste lid beschikt een verzekeraar over financiële middelen tot dekking van de kosten voor de inrichting van de administratie en van het productienet.

  • 3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de omvang en samenstelling van het minimumbedrag aan eigen vermogen. Bij de vaststelling van het minimumbedrag aan eigen vermogen wordt bepaald wat daarbij voor de onderscheiden categorieën financiële ondernemingen onder eigen vermogen wordt verstaan.

  • 4. Het minimumbedrag aan eigen vermogen van een verzekeraar wordt uitgedrukt in een minimumbedrag van het garantiefonds, bedoeld in artikel 3:17, vierde lid.

Artikel 3:17 (solvabiliteit)

  • 1. Een bemiddelaar in effecten, elektronischgeldinstelling, kredietinstelling, vermogensbeheerder of verzekeraar beschikt over voldoende solvabiliteit.

  • 2. De aan te houden solvabiliteit van een verzekeraar wordt uitgedrukt in een solvabiliteitsmarge. De aan te houden solvabiliteit van overige financiële ondernemingen wordt uitgedrukt in een toetsingsvermogen.

  • 3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de berekening van de minimumomvang van de ingevolge het eerste lid aan te houden solvabiliteit, de samenstelling van de solvabiliteit en de waardering van de vermogensbestanddelen die tot de solvabiliteit kunnen worden gerekend, en van de waarden die dienen ter dekking van de solvabiliteit.

  • 4. Een derde gedeelte van het overeenkomstig het derde lid berekende minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge van een verzekeraar vormt het garantiefonds.

  • 5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot het aanhouden van balansposten of posten buiten de balanstelling door kredietinstellingen en elektronischgeldinstellingen.

Artikel 3:18 (liquiditeit)

  • 1. Een kredietinstelling of, in bij algemene maatregel van bestuur te bepalen gevallen, beleggingsinstelling beschikt over voldoende liquiditeit.

  • 2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de minimumomvang, de samenstelling en de berekening van de in het eerste lid bedoelde liquiditeit.

Artikel 3:19 (technische voorzieningen verzekeraar)

  • 1. Een verzekeraar houdt toereikende technische voorzieningen aan. De technische voorzieningen worden volledig door waarden gedekt.

  • 2. Een verzekeraar die het levensverzekeringsbedrijf uitoefent, stelt, rekening houdend met alle financiële aspecten van zijn onderneming, de premies voor de te sluiten levensverzekeringen op adequate wijze vast.

  • 3. Een verzekeraar dekt de verplichtingen die voortvloeien uit vorderingen als bedoeld in artikel 8:25, tweede lid, volledig door waarden.

  • 4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de ingevolge het eerste lid aan te houden technische voorzieningen, de waarden ter dekking van die voorzieningen, de lokalisatie van die waarden en de muntsoort waarin zij worden uitgedrukt.

Artikel 3:20 (bewijsvermoeden buitenlandse ondernemingen)

  • 1. Een financiële onderneming met zetel in het buitenland wordt, indien zij in de staat van zetel onder prudentieel toezicht staat, vermoed te voldoen aan de ingevolge de artikelen 3:16 tot en met 3:19 op haar van toepassing zijnde eisen, zolang zij in de staat van zetel is toegelaten tot de uitoefening van haar bedrijf.

  • 2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het eerste lid.

Artikel 3:21 (bijzondere waarborgen buitenlandse ondernemingen)

  • 1. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat een verzekeraar met zetel in het buitenland verplicht is in de openbare lichamen een solvabiliteitsfonds aan te houden, overeenkomstig bij of krachtens die maatregel te stellen regels.

  • 2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen van ondernemingen als bedoeld in de artikelen 3:16 tot en met 3:18 met zetel in het buitenland, niet zijnde verzekeraars, aanvullende financiële waarborgen worden geëist ter dekking van verplichtingen die zij in of vanuit de openbare lichamen zijn aangegaan jegens consumenten, cliënten of andere bij die maatregel aan te wijzen derden.

Artikel 3:22 (waarborgen houders van een effectenbeurs)

Een houder van een effectenbeurs beschikt over voldoende financiële middelen om een ordelijke werking van de markt te bevorderen, gelet op de aard en omvang van de op de markt uitgevoerde transacties en de risico’s waaraan hij is blootgesteld.

Artikel 3:23 (vermogensscheiding)

  • 1. Een vermogensbeheerder of bemiddelaar in effecten die effecten of gelden onder zich houdt die toebehoren aan een consument of cliënt, treft adequate maatregelen ter bescherming van de rechten van die consument of cliënt op bedoelde effecten of gelden, en ter voorkoming van het gebruik van die effecten of gelden voor eigen rekening door de vermogensbeheerder of bemiddelaar in effecten.

  • 2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op een trustkantoor dat gelden of geldswaarden onder zich houdt die toebehoren aan derden.

  • 3. Een elektronischgeldinstelling treft adequate maatregelen om de voor de uitgifte van elektronisch geld ontvangen middelen veilig te stellen.

  • 4. In afwijking van het eerste lid mag een vermogensbeheerder of bemiddelaar in effecten de in dat lid bedoelde effecten voor eigen rekening gebruiken, indien de cliënt daar uitdrukkelijk mee heeft ingestemd.

  • 5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het eerste tot en met vierde lid.

Artikel 3:24 (beroepsaansprakelijkheidsverzekering tussenpersonen)

Een adviseur, bemiddelaar, niet zijnde een bemiddelaar in effecten, of een gevolmachtigd of ondergevolmachtigd agent heeft ter dekking van aansprakelijkheid, voortvloeiende uit de uitoefening van zijn beroep of bedrijf, een verzekeringsovereenkomst afgesloten die voldoet aan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels.

Artikel 3:25 (meldingsplicht bij niet-voldoen)

Indien een financiële onderneming voorziet of redelijkerwijze kan voorzien dat zij niet voldoet of niet zal voldoen aan de ingevolge de artikelen 3:16 tot en met 3:21 op haar van toepassing zijnde eisen, stelt zij de Nederlandsche Bank daarvan onverwijld in kennis.

Artikel 3:26 (ontbinding of liquidatie)

  • 1. Een elektronischgeldinstelling, kredietinstelling of verzekeraar met zetel in de openbare lichamen, die tot ontbinding dan wel algehele of gedeeltelijke liquidatie van haar of zijn bedrijf heeft besloten, raadpleegt ten minste dertien weken voordat aan dat besluit uitvoering wordt gegeven, de Nederlandsche Bank over de wijze waarop de ontbinding onderscheidenlijk de liquidatie zal plaatsvinden.

  • 2. De Nederlandsche Bank kan de termijn, bedoeld in het eerste lid, verkorten.

§ 4. Deelnemingen in financiële ondernemingen

Artikel 3:27 (begrip gekwalificeerde deelneming)

Onder gekwalificeerde deelneming wordt in deze paragraaf en de daarop berustende bepalingen verstaan: een rechtstreeks of middellijk belang van ten minste tien procent van het geplaatste aandelenkapitaal van een onderneming of het rechtstreeks of middellijk kunnen uitoefenen van meer dan tien procent van de stemrechten in een onderneming dan wel het rechtstreeks of middellijk kunnen uitoefenen van een daarmee vergelijkbare zeggenschap.

Artikel 3:28 (verklaring van geen bezwaar)

  • 1. Het is verboden, anders dan na verkregen verklaring van geen bezwaar van de Nederlandsche Bank, een gekwalificeerde deelneming in een beleggingsinstelling, elektronischgeldinstelling, kredietinstelling, trustkantoor, vermogensbeheerder of verzekeraar met zetel in de openbare lichamen te houden, te verwerven of te vergroten, dan wel enige zeggenschap, verbonden aan een dergelijke deelneming, uit te oefenen.

  • 2. De aanvrager van een verklaring van geen bezwaar dient de aanvraag in bij de Nederlandsche Bank onder opgave van door de Nederlandsche Bank te bepalen gegevens. De artikelen 2:7 tot en met 2:9 zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Het verbod, bedoeld in het eerste lid, is niet van toepassing op:

    • a. het houden, verwerven of vergroten van een gekwalificeerde deelneming in een vermogensbeheerder, indien die vermogensbeheerder tevens kredietinstelling is en de aanvrager voor het houden, verwerven of vergroten van een gekwalificeerde deelneming in die kredietinstelling al over een verklaring van geen bezwaar van de Nederlandsche Bank beschikt dan wel zodanige verklaring heeft aangevraagd en op die aanvraag nog niet is beslist;

    • b. het houden, verwerven of vergroten van gekwalificeerde deelnemingen in andere bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te wijzen gevallen.

Artikel 3:29 (betrouwbaarheid houder van deelneming)

De betrouwbaarheid van personen die op grond van een gekwalificeerde deelneming het beleid van een in artikel 3:28, eerste lid, genoemde onderneming bepalen of mede bepalen of kunnen bepalen of mede bepalen, moet buiten twijfel staan. Artikel 3:4, tweede tot en met vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3:30 (verlening van verklaring van geen bezwaar)

  • 1. De Nederlandsche Bank verleent een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 3:28, eerste lid, tenzij:

    • a. de betrouwbaarheid van een of meer personen die op grond van de voorgenomen gekwalificeerde deelneming het beleid van de financiële onderneming zullen bepalen of mede bepalen of zullen kunnen bepalen of medebepalen, niet buiten twijfel staat;

    • b. de personen die op grond van de voorgenomen gekwalificeerde deelneming het dagelijks beleid van de financiële onderneming zullen bepalen, ter zake niet deskundig zijn;

    • c. de financiële soliditeit van de aanvrager, rekening houdend met de bedrijfsactiviteiten van de financiële onderneming, niet is gewaarborgd;

    • d. de financiële onderneming als gevolg van de gekwalificeerde deelneming niet zal kunnen blijven voldoen aan de op grond van deze wet gestelde prudentiële eisen;

    • e. er goede redenen zijn om te vermoeden dat er sprake is of zal zijn van het witwassen van geld of de financiering van terrorisme in de zin van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme BES, dan wel dat de voorgenomen verwerving of vergroting van de deelneming het risico daarop zou kunnen vergroten.

  • 2. De artikelen 2:12, 2:14, aanhef en onderdelen a tot en met e, en 2:16 zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Het eerste lid, onderdelen c en d, is niet van toepassing op trustkantoren.

  • 4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de weigeringsgronden in het eerste lid.

Artikel 3:31 (indiening aanvraag van vvgb bij AFM)

  • 1. Een aanvraag van een verklaring van geen bezwaar die betrekking heeft op een gekwalificeerde deelneming in een beleggingsinstelling of vermogensbeheerder, kan indien die financiële onderneming op het moment van de aanvraag nog niet over een vergunning op grond van deze wet beschikt, tevens bij de Autoriteit Financiële Markten worden ingediend.

  • 2. Indien de aanvraag van een verklaring van geen bezwaar overeenkomstig het eerste lid bij de Autoriteit Financiële Markten is ingediend, zendt de Nederlandsche Bank de beslissing op die aanvraag aan de Autoriteit Financiële Markten, die haar aan de betrokken financiële onderneming meedeelt.

Artikel 3:32 (vernietigbaarheid besluiten zonder vvgb)

  • 1. Indien enige zeggenschap, verbonden aan een gekwalificeerde deelneming in een in artikel 3:28, eerste lid, genoemde onderneming, is uitgeoefend zonder dat een verklaring van geen bezwaar is verkregen of indien daarbij de aan een verklaring van geen bezwaar gestelde beperkingen niet in acht zijn genomen, is een mede door uitoefening van die zeggenschap tot stand gekomen besluit vernietigbaar.

  • 2. Een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt op vordering van de Nederlandsche Bank door het Gerecht vernietigd, indien het besluit zonder uitoefening van de in het eerste lid bedoelde zeggenschap anders zou hebben geluid of niet zou zijn genomen, tenzij voor het tijdstip van de uitspraak alsnog een verklaring van geen bezwaar wordt verleend dan wel de niet in acht genomen beperkingen worden ingetrokken.

  • 3. Het Gerecht regelt voor zover nodig de gevolgen van de vernietiging van het besluit.

§ 5. Boekhouding en rapportage

Artikel 3:33 (aanhouden boeken in openbare lichamen)

Een financiële onderneming met zetel in de openbare lichamen houdt de op haar boekhouding betrekking hebbende boeken, bescheiden en andere informatiedragers aan in de openbare lichamen.

Artikel 3:34 (afzonderlijke boekhouding buitenlandse ondernemingen)

  • 1. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat een financiële onderneming met zetel in het buitenland een afzonderlijke boekhouding voert met betrekking tot haar activiteiten in de openbare lichamen.

  • 2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het eerste lid.

Artikel 3:35 (jaarrekening en jaarverslag)

  • 1. Een beleggingsinstelling, bemiddelaar in effecten, elektronischgeldinstelling, kredietinstelling, vermogensbeheerder of verzekeraar dient jaarlijks binnen een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen termijn bij de toezichtautoriteit een jaarrekening en een jaarverslag over het afgelopen boekjaar in. De jaarrekening omvat ten minste een balans en een verlies- en winstrekening met een toelichting daarop.

  • 2. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de jaarrekening vergezeld gaat van een door een externe of andere deskundige afgegeven verklaring omtrent de getrouwheid, alsmede van andere bij of krachtens die maatregel te bepalen bescheiden.

  • 3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de inhoud van de jaarrekening en het jaarverslag en de daarbij behorende bescheiden, alsmede regels met betrekking tot de vorm en de wijze van indiening.

Artikel 3:36 (staten)

  • 1. Een kredietinstelling of verzekeraar dient periodiek, op bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen tijdstippen en binnen een bij of krachtens die maatregel te bepalen termijn, bij de Nederlandsche Bank staten in, al dan niet op geconsolideerde basis, die tezamen een getrouw beeld geven van het door de betrokken onderneming gevoerde beheer en haar financiële toestand.

  • 2. De staten gaan vergezeld van een door een externe deskundige afgegeven verklaring omtrent de getrouwheid. De externe deskundige waarmerkt de staten.

  • 3. Met betrekking tot het levensverzekeringsbedrijf bevatten de staten tevens een actuarieel verslag en een sterftevergelijking. De desbetreffende staten worden voorzien van een verklaring van de actuaris, inhoudende dat de in het actuariële verslag genoemde voorzieningen prudent zijn vastgesteld, en dat de sterftevergelijking juist is weergeven. De actuaris waarmerkt de desbetreffende staten.

  • 4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de inhoud van de staten en de daarbij behorende bescheiden, alsmede regels met betrekking tot de vorm en de wijze van indiening. Voorts kunnen bij de maatregel regels worden gesteld met betrekking tot de openbaarmaking van de staten.

Artikel 3:37 (indieningstermijnen)

De Nederlandsche Bank kan, indien zich een gebeurtenis voordoet of heeft voorgedaan die ernstige gevolgen heeft of kan hebben voor de financiële positie van een elektronischgeldinstelling, kredietinstelling of verzekeraar, voorschrijven dat een of meer staten tijdelijk worden verstrekt met een hogere frequentie of op een kortere termijn dan ingevolge artikel 3:36, vierde lid, is bepaald. Deze staten worden niet openbaar gemaakt.

Artikel 3:38 (overige rapportage- en meldingsverplichtingen)

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot door financiële ondernemingen in te dienen periodieke verslagen of rapportages, alsmede regels met betrekking tot incidenteel te melden voorvallen of omstandigheden.

§ 6. Externe deskundige en actuaris

Artikel 3:39 (meldingsplicht externe deskundige)

Een externe deskundige die een onderzoek uitvoert naar de getrouwheid van de jaarrekening of de staten van een financiële onderneming, stelt de toezichtautoriteit zo spoedig mogelijk in kennis van elke omstandigheid waarvan hij bij de uitvoering van het onderzoek kennis heeft gekregen en die:

  • a. in strijd is met de bij of krachtens deze wet gestelde regels;

  • b. in strijd is met krachtens deze wet aan de betrokken onderneming opgelegde verplichtingen;

  • c. het voortbestaan van de financiële onderneming bedreigt;

  • d. leidt tot weigering om een verklaring omtrent de getrouwheid af te geven of tot het maken van een voorbehoud.

Artikel 3:40 (meldingsplicht actuaris)

Een actuaris die een onderzoek uitvoert naar de toereikendheid van de technische voorzieningen en de getrouwheid van het actuarieel verslag van een verzekeraar, stelt de Nederlandsche Bank zo spoedig mogelijk in kennis van elke omstandigheid waarvan hij bij de uitvoering van het onderzoek kennis heeft gekregen en die een bedreiging vormt of kan vormen voor de toereikendheid van de technische voorzieningen of de financiële positie van die verzekeraar.

Artikel 3:41 (toelichting door externe deskundige of actuaris)

  • 1. Indien de toezichtautoriteit zulks noodzakelijk acht, kan zij een externe deskundige of actuaris oproepen om een mondelinge toelichting te geven bij een kennisgeving als bedoeld in artikel 3:39 of 3:40.

  • 2. De toezichtautoriteit stelt de betrokken financiële onderneming in de gelegenheid bij de mondelinge toelichting aanwezig te zijn.

Artikel 3:42 (aansprakelijkheid externe deskundige of actuaris)

De externe deskundige of actuaris die op grond van artikel 3:39 of 3:40 tot een kennisgeving is overgegaan, is niet aansprakelijk voor schade die een derde dientengevolge lijdt, tenzij aannemelijk wordt gemaakt dat, gelet op alle feiten en omstandigheden, in redelijkheid niet tot kennisgeving of het verstrekken van inlichtingen had mogen worden overgegaan.

Artikel 3:43 (bezwaar tegen externe deskundige of actuaris)

  • 1. Indien een externe deskundige of actuaris niet de nodige waarborgen biedt dat hij zijn taak met betrekking tot een financiële onderneming naar behoren zal kunnen vervullen, kan de toezichtautoriteit ten aanzien van de deskundige of actuaris bepalen dat deze niet langer bevoegd is de in deze wet bedoelde verklaringen met betrekking tot die financiële onderneming af te leggen.

  • 2. Een beslissing als bedoeld in het eerste lid is met redenen omkleed en wordt schriftelijk bekendgemaakt aan de externe deskundige of actuaris die het betreft, alsmede aan de betrokken financiële onderneming.

§ 7. Financiële groepen

Artikel 3:44 (algemene bepalingen betreffende financiële groepen)

  • 1. Een onderneming met zetel in een openbaar lichaam die aan het hoofd staat van een groep als bedoeld in artikel 3:45 of 3:46, draagt zorg voor een zodanige bedrijfsvoering dat de financiële soliditeit van de groep en de tot de groep behorende kredietinstellingen en verzekeraars niet in gevaar wordt gebracht door:

    • a. het risicobeheer van de groep als geheel of van de afzonderlijke groepsleden;

    • b. de strategie en het beleid van de groep als geheel of van de afzonderlijke groepsleden;

    • c. mogelijke belangentegenstellingen en relaties tussen de groepsleden;

    • d. door groepsleden verrichte activiteiten die van wezenlijk belang zijn voor de bedrijfsvoering van een kredietinstelling of verzekeraar als bedoeld in artikel 3:45, onderscheidenlijk artikel 3:46.

  • 2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het eerste lid.

Artikel 3:45 (geconsolideerd toezicht op kredietinstellingen)

  • 1. Op een kredietinstelling met zetel in de openbare lichamen die deel uitmaakt van een groep, wordt door de Nederlandsche Bank geconsolideerd toezicht uitgeoefend.

  • 2. De Nederlandsche Bank betrekt in het geconsolideerd toezicht de geconsolideerde jaarrekening van de tot de groep behorende ondernemingen alsmede, voor zover het ondernemingen betreft die niet in het geconsolideerd toezicht worden betrokken, significante intragroepsovereenkomsten en -posities tussen de kredietinstelling en die ondernemingen.

  • 3. Een kredietinstelling waarop geconsolideerd toezicht wordt uitgeoefend, berekent haar solvabiliteit op basis van haar geconsolideerde financiële positie.

  • 4. Een kredietinstelling als bedoeld in het eerste lid dient periodiek bij de Nederlandsche Bank een rapportage in, waarin zijn opgenomen de in het tweede lid bedoelde overeenkomsten en posities, voor zover die van significante betekenis zijn, en de geconsolideerde financiële positie bedoeld in het derde lid.

  • 5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot het eerste tot en met vierde lid.

Artikel 3:46 (aanvullend toezicht op verzekeraars)

  • 1. Op een verzekeraar met zetel in de openbare lichamen die deel uitmaakt van een groep, wordt door de Nederlandsche Bank aanvullend toezicht uitgeoefend.

  • 2. De Nederlandsche Bank betrekt in het aanvullend toezicht intragroepsovereenkomsten en -posities tussen:

    • a. met de verzekeraar verbonden ondernemingen;

    • b. in de verzekeraar deelnemende ondernemingen;

    • c. ondernemingen die zijn verbonden met in onderdeel b bedoelde ondernemingen.

  • 3. Een verzekeraar als bedoeld in het eerste lid berekent in bij algemene maatregel van bestuur te bepalen gevallen de aangepaste solvabiliteit.

  • 4. Een verzekeraar als bedoeld in het eerste lid dient periodiek binnen de door de Nederlandsche Bank vastgestelde termijnen een rapportage in bij de Nederlandsche Bank, waarin zijn opgenomen overeenkomsten en posities, voor zover die van significante betekenis zijn, en indien van toepassing de aangepaste solvabiliteit, bedoeld in het derde lid.

  • 5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot het eerste tot en met vierde lid.

Artikel 3:47 (maatregelen door DNB)

Indien uit de bedrijfsvoering, bedoeld in artikel 3:44, of uit het toezicht, bedoeld in de artikelen 3:45, eerste lid, en 3:46, eerste lid, blijkt dat de financiële positie van de kredietinstelling of verzekeraar in gevaar is of zou kunnen komen, neemt de Nederlandsche Bank jegens die kredietinstelling of verzekeraar maatregelen.

Artikel 3:48 (uitzonderingen)

  • 1. De Nederlandsche Bank kan besluiten een onderneming niet in het toezicht, bedoeld in artikel 3:45, eerste lid, of 3:46, eerste lid, te betrekken, indien:

    • a. de onderneming haar zetel heeft in een staat waar wettelijke belemmeringen bestaan voor het verstrekken van de voor het toezicht noodzakelijke informatie;

    • b. de bij dat toezicht te betrekken onderneming in het licht van de doelstellingen van dat toezicht slechts van te verwaarlozen betekenis is;

    • c. het in aanmerking nemen van de financiële positie van die onderneming in het licht van de doelstellingen van dat toezicht misplaatst of misleidend zou zijn.

  • 2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het eerste lid, onderdeel b.

HOOFDSTUK 4. BEPALINGEN BETREFFENDE SPECIFIEKE CATEGORIEËN FINANCIËLE ONDERNEMINGEN

§ 1. Beleggingsinstellingen

Artikel 4:1 (beheer van beleggingsfondsen)

  • 1. Een beleggingsfonds wordt beheerd door een beheerder.

  • 2. Als beheerder van een beleggingsfonds mag slechts optreden een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid.

  • 3. De ingevolge deze wet op beleggingsinstellingen rustende verplichtingen zijn, indien de beleggingsinstelling een beleggingsfonds is, gericht tot de beheerder van dat fonds.

Artikel 4:2 (beheer van beleggingsmaatschappijen)

Indien een beleggingsmaatschappij een beheerder heeft, is die beheerder statutair bestuurder van de beleggingsmaatschappij. Artikel 4:1, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 4:3 (vermogensscheiding activa beleggingsfonds)

  • 1. De beheerder van een beleggingsfonds treft maatregelen, opdat:

    • a. de activa van het beleggingsfonds ten behoeve van de deelnemers worden verkregen door een van de beheerder onafhankelijke bewaarder;

    • b. de bewaarder slechts met medewerking van de beheerder over de vermogensbestanddelen van het beleggingsfonds kan beschikken.

  • 2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het eerste lid.

Artikel 4:4 (bewaring van activa)

  • 1. Indien de activa van een beleggingsinstelling door een bewaarder worden bewaard, gaat de beleggingsinstelling met de bewaarder een schriftelijke overeenkomst inzake beheer en bewaring aan. De overeenkomst voldoet aan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels.

  • 2. Als bewaarder mag slechts optreden een rechtspersoon met als enig statutair doel het bewaren en administreren van de goederen waarin een beleggingsinstelling belegt. De artikelen 3:4 tot en met 3:10 en 3:13 zijn van overeenkomstige toepassing op de bewaarder.

  • 3. Indien er op grond van het beleggingsbeleid van een beleggingsinstelling een reëel risico bestaat dat het vermogen van die instelling en het vermogen van haar bewaarder ontoereikend zullen zijn om daaruit de vorderingen, bedoeld in artikel 4:6, te voldoen, worden de activa van de beleggingsinstelling bewaard door een bewaarder die uitsluitend als bewaarder voor die beleggingsinstelling optreedt.

Artikel 4:5 (minimumvermogen)

  • 1. De beheerder van een beleggingsfonds beschikt over een minimumbedrag aan eigen vermogen. Gelijke verplichting rust op de aan een beleggingsinstelling verbonden bewaarder.

  • 2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de omvang en samenstelling van het minimumbedrag aan eigen vermogen, bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Indien een beheerder of bewaarder als bedoeld in het eerste lid voorziet of redelijkerwijze kan voorzien dat zijn minimumbedrag aan eigen vermogen niet voldoet of niet zal voldoen aan de regels, bedoeld in het tweede lid, geeft hij hiervan onverwijld kennis aan de Nederlandsche Bank.

  • 4. Artikel 3:35 is van overeenkomstige toepassing op een beheerder of bewaarder als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 4:6 (vorderingen op vermogen beleggingsfonds)

  • 1. Het vermogen van een beleggingsfonds dient uitsluitend tot voldoening van vorderingen die voortvloeien uit:

    • a. schulden die verband houden met het beheer en de bewaring van het fonds;

    • b. rechten van deelneming.

  • 2. In afwijking van het eerste lid zijn andere vorderingen verhaalbaar op het vermogen van een beleggingsfonds, indien vaststaat dat de in het eerste lid bedoelde vorderingen zullen kunnen worden voldaan en dat in de toekomst dergelijke vorderingen niet meer zullen ontstaan.

  • 3. Indien het vermogen van een beleggingsfonds bij vereffening ontoereikend is om daaruit de vorderingen, bedoeld in het eerste lid, te voldoen, wordt dat vermogen niet aangewend tot voldoening van de vorderingen, voortvloeiend uit de rechten van deelneming, dan nadat de vorderingen die verband houden met het beheer en de bewaring van het fonds, daaruit zijn voldaan.

  • 4. Indien de vorderingen, bedoeld in het eerste lid, niet volledig uit het vermogen van het beleggingsfonds kunnen worden voldaan, dient, behoudens de door de wet erkende andere redenen van voorrang, het vermogen van de bewaarder eerst tot voldoening van deze vorderingen. Het derde lid is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 4:7 (subfondsen)

  • 1. Voor de toepassing van artikel 4:6 wordt een subfonds gelijkgesteld met een zelfstandig beleggingsfonds.

  • 2. Onder subfonds wordt verstaan: een administratief afgescheiden gedeelte van het vermogen van een beleggingsinstelling waarvoor een separaat beleggingsbeleid wordt gevoerd en waarin specifiek voor dat gedeelte ter collectieve belegging gevraagde of verkregen gelden of andere goederen zijn of worden opgenomen teneinde de deelnemers in de opbrengst van de beleggingen te doen delen onder specifiek voor dat gedeelte geldende voorwaarden.

Artikel 4:8 (behartiging belangen deelnemers)

  • 1. Een beleggingsinstelling handelt in het belang van de deelnemers in de beleggingsinstelling. Zij behandelt de deelnemers in de beleggingsinstelling onder vergelijkbare omstandigheden op vergelijkbare wijze.

  • 2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de beheerder van een beleggingsinstelling en de aan een beleggingsinstelling verbonden bewaarder.

Artikel 4:9 (oneigenlijke transacties)

Door of namens een beleggingsinstelling worden voor rekening van die instelling geen transacties uitgevoerd met een zodanige frequentie of van een zodanige omvang dat dit gezien de omstandigheden kennelijk slechts strekt tot bevoordeling van de beleggingsinstelling, de beheerder, de bewaarder of een met de beleggingsinstelling, beheerder of bewaarder gelieerde partij.

Artikel 4:10 (prospectus)

  • 1. Een beleggingsinstelling heeft een prospectus beschikbaar met betrekking tot de door haar aangeboden rechten van deelneming, dat ten minste de in artikel 5:4 bedoelde informatie bevat. Het prospectus wordt geactualiseerd, zodra daartoe aanleiding bestaat.

  • 2. De beleggingsinstelling draagt er zorg voor dat het prospectus kosteloos verkrijgbaar is voor het publiek. Indien de instelling over een website beschikt, stelt zij het prospectus tevens op haar website beschikbaar.

  • 3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de door een beleggingsinstelling over de door haar aangeboden rechten van deelneming te publiceren of te verstrekken informatie, alsmede nadere regels met betrekking tot het prospectus en het verkrijgbaar stellen daarvan.

Artikel 4:11 (intrinsieke waarde rechten van deelneming)

  • 1. Telkens wanneer een beleggingsinstelling rechten van deelneming aanbiedt, verkoopt, inkoopt of daarop terugbetaalt, bepaalt zij de intrinsieke waarde van die rechten.

  • 2. Ten minste een maal per jaar voert een onafhankelijke deskundige een waardering uit van de activa van een beleggingsinstelling die geen effecten zijn die zijn toegelaten tot de handel op een effectenbeurs.

  • 3. Indien de beleggingsinstelling over een website beschikt, plaatst zij de informatie, bedoeld in het eerste lid, onverwijld op haar website, met vermelding van het tijdstip waarop de bepaling van de intrinsieke waarde plaatsvond. Indien de beleggingsinstelling niet over een website beschikt, draagt zij er zorg voor dat de informatie, bedoeld in het eerste lid, op een andere daartoe geschikte wijze beschikbaar wordt gesteld.

  • 4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het bepalen van de intrinsieke waarde, bedoeld in het eerste lid, en de waardering van activa, bedoeld in het tweede lid.

Artikel 4:12 (opschorting inkoop rechten van deelneming)

Indien een beleggingsinstelling de inkoop van rechten van deelneming of de terugbetaling op zodanige rechten opschort, stelt zij de Autoriteit Financiële Markten daarvan onverwijld op de hoogte.

Artikel 4:13 (voorkomen van naamsverwarring)

De Autoriteit Financiële Markten kan, indien zij van oordeel is dat van de in de openbare lichamen gevoerde of te voeren naam van een beleggingsinstelling gevaar voor verwarring te duchten is, van de beleggingsinstelling verlangen dat aan de naam van de instelling een verklarende vermelding wordt toegevoegd of dat de naam wordt gewijzigd.

Artikel 4:14 (ontbinding en vereffening)

  • 1. Een beleggingsmaatschappij waarvan de vergunning is ingetrokken, wordt op verzoek van de Autoriteit Financiële Markten door het Gerecht ontbonden. Het Gerecht wijst een of meer vereffenaars aan.

  • 2. Het vermogen van een beleggingsfonds waarvan de vergunning is ingetrokken, wordt binnen een door de Autoriteit Financiële Markten te bepalen termijn vereffend. Het Gerecht wijst op verzoek van de Autoriteit Financiële Markten een of meer vereffenaars aan.

  • 3. Ontbinding of vereffening als bedoeld in het eerste en tweede lid vindt niet eerder plaats dan nadat de intrekking van de vergunning onherroepelijk is geworden.

§ 2. Effectenbeurzen

Artikel 4:15 (houden van een effectenbeurs)

De houder van een effectenbeurs zorgt ervoor dat het houden van de effectenbeurs, de voor de effectenbeurs te hanteren regels, de toepassing van die regels en de controle op de naleving van die regels voldoen aan hetgeen met het oog op een adequaat functioneren van de effectenmarkten en de positie van de beleggers op die markten nodig is.

Artikel 4:16 (regels en procedures effectenbeurs)

  • 1. De houder van een effectenbeurs beschikt over:

    • a. regels en procedures die voor een billijke en ordelijke handel zorgen, alsmede objectieve criteria voor de doelmatige uitvoering van orders;

    • b. duidelijke en transparante regels inzake de toelating van effecten tot de handel op de effectenbeurs;

    • c. objectieve, transparante en niet-discriminerende regels inzake de toegang tot de handel of het lidmaatschap van de effectenbeurs;

    • d. regels inzake de initiële, doorlopende of incidentele informatieverstrekking door uitgevende instellingen die effecten hebben uitgegeven die tot de handel op de effectenbeurs zijn toegelaten;

    • e. effectieve regels en procedures om toe te zien op de naleving van de door de effectenbeurs gehanteerde regels;

    • f. doeltreffende regels voor een doelmatige en tijdige afhandeling van via de effectenbeurs uitgevoerde transacties.

  • 2. De houder van een effectenbeurs meldt elke voorgenomen wijziging in regels en procedures als bedoeld in het eerste lid aan de Autoriteit Financiële Markten. De wijziging wordt niet ten uitvoer gelegd, indien de Autoriteit Financiële Markten binnen vier weken na ontvangst van de melding tegen de wijziging bezwaar heeft gemaakt.

  • 3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het eerste en tweede lid.

§ 3. Kredietinstellingen, elektronischgeldinstellingen en geldtransactiekantoren

Artikel 4:17 (deelname aan depositogarantiestelsel)

  • 1. Een kredietinstelling waaraan op grond van deze wet vergunning tot uitoefening van het bedrijf van kredietinstelling is verleend, neemt deel aan het depositogarantiestelsel, bedoeld in artikel 8:26.

  • 2. De Nederlandsche Bank stelt met inachtneming van artikel 8:26, derde lid, de door kredietinstellingen als bedoeld in het eerste lid verschuldigde bijdragen aan het depositogarantiestelsel vast. De bijdrageplichtige kredietinstellingen voldoen deze bijdragen binnen een door de Nederlandsche Bank vastgestelde termijn.

  • 3. Een deelnemende kredietinstelling als bedoeld in het eerste lid stelt op verzoek en op eigen initiatief informatie ter beschikking over het depositogarantiestelsel waaraan zij deelneemt. De informatie is zodanig dat depositohouders of potentiële depositohouders in staat worden gesteld om na te gaan of een vordering onder de dekking van het depositogarantiestelsel valt.

  • 4. Het is kredietinstellingen niet toegestaan informatie over het depositogarantiestelsel voor reclamedoeleinden te gebruiken.

  • 5. Het vierde lid is niet van toepassing op kredietinstellingen die in een reclame-uiting vermelden dat op hen het depositogarantiestelsel van toepassing is.

Artikel 4:18 (geschiktheid voor betalingsverkeer in openbare lichamen)

  • 1. Een kredietinstelling draagt er zorg voor dat de door haar in een openbaar lichaam aangeboden betaal- of spaarrekeningen met de daaraan verbonden betaal- of spaarfaciliteiten geschikt zijn voor deelname aan het betalingsverkeer in de openbare lichamen.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde verplichting geldt niet voor rekeningen die zijn bestemd voor deelname aan het betalingsverkeer met het buitenland.

Artikel 4:19 (informatie over betaler bij geldovermakingen)

  • 1. Een kredietinstelling, geldtransactiekantoor of elektronischgeldinstelling is verplicht bij geldovermakingen informatie over de betaler bij te voegen.

  • 2. Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het eerste lid, alsmede regels met betrekking tot het bewaren en beschikbaar houden van de over de betaler bij te voegen informatie, de behandeling van ontvangen geldovermakingen waarbij niet alle vereiste informatie is gevoegd, en het optreden als intermediaire dienstverlener bij geldovermakingen.

Artikel 4:20 (uitgifte en omwisseling elektronisch geld)

  • 1. Een elektronischgeldinstelling of kredietinstelling geeft slechts elektronisch geld uit tegen een waarde die ten hoogste gelijk is aan de waarde van de voor de uitgifte ontvangen gelden.

  • 2. Een elektronischgeldinstelling of kredietinstelling wisselt op verzoek van de houder van door haar uitgegeven elektronisch geld het elektronisch geld om door middel van uitbetaling van het elektronische geld in chartaal geld of door storting op een betaal- of spaarrekening, waarbij uitsluitend de voor de omwisseling noodzakelijke kosten kunnen worden berekend.

  • 3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de uitgifte en omwisseling van elektronisch geld.

Artikel 4:21 (geconsolideerd toezicht op kredietinstellingen)

Een kredietinstelling met zetel in de openbare lichamen die een dochtermaatschappij is van een kredietinstelling met zetel in het buitenland, staat in de staat waar de laatstbedoelde kredietinstelling haar zetel heeft, onder voldoende geconsolideerd toezicht.

Artikel 4:22 (verbod op correspondentbankrelatie met shellbank)

Het is een kredietinstelling verboden om een vaste relatie voor de afwikkeling van transacties of de uitvoering van opdrachten aan te gaan of voort te zetten met:

  • a. een buitenlandse kredietinstelling of daarmee vergelijkbare onderneming, die geen fysieke aanwezigheid heeft in de Staat waarin zij is opgericht en die geen deel uitmaakt van een groep waartoe ook de kredietinstelling zelf behoort;

  • b. een buitenlandse kredietinstelling waarvan bekend is dat zij instellingen of ondernemingen als bedoeld in onderdeel a toestaat om gebruik te maken van haar rekeningen.

Artikel 4:23 (vvgb-plichtige handelingen van kredietinstellingen)

  • 1. Het is een kredietinstelling met zetel in de openbare lichamen, anders dan na verkregen verklaring van geen bezwaar van de Nederlandsche Bank, verboden:

    • a. haar eigen vermogen door terugbetaling van kapitaal of uitkering van reserves te verminderen;

    • b. een in verhouding tot het eigen vermogen van de kredietinstelling significante deelneming in een andere onderneming te houden, te verwerven of te vergroten;

    • c. de activa en passiva van een andere onderneming of instelling geheel of voor een belangrijk deel al dan niet middellijk over te nemen;

    • d. een fusie aan te gaan met een andere onderneming of instelling;

    • e. over te gaan tot financiële of vennootschappelijke reorganisatie;

    • f. filialen, bijkantoren en kassen onder welke naam dan ook te vestigen; of

    • g. haar statuten te wijzigen.

  • 2. De aanvrager van een verklaring van geen bezwaar dient de aanvraag in bij de Nederlandsche Bank onder opgave van door de Nederlandsche Bank te bepalen gegevens. De artikelen 2:7 tot en met 2:9 zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het eerste lid.

Artikel 4:24 (verklaring van geen bezwaar)

  • 1. De Nederlandsche Bank verleent de in artikel 4:23 bedoelde verklaring van geen bezwaar, tenzij de handeling waarvoor de verklaring wordt gevraagd:

    • a. in strijd zou zijn of kunnen komen met de ingevolge artikel 3:17 voor de betrokken instelling met betrekking tot haar solvabiliteit geldende regels;

    • b. anderszins in strijd zou zijn of kunnen komen met een gezonde en prudente bedrijfsuitoefening;

    • c. zou leiden of kunnen leiden tot een ongewenste ontwikkeling van de financiële sector.

  • 2. De artikelen 2:12, 2:14, aanhef en onderdelen a tot en met d, en 2:16 zijn van overeenkomstige toepassing.

§ 4. Verzekeraars

Artikel 4:25 (combinatie leven en schade)

  • 1. Het is een verzekeraar met zetel in de openbare lichamen verboden zowel het bedrijf van levensverzekeraar als dat van schadeverzekeraar uit te oefenen.

  • 2. Het is een verzekeraar met zetel in het buitenland, die in het buitenland zowel het levensverzekeringsbedrijf als het schadeverzekeringsbedrijf uitoefent, verboden in de openbare lichamen het levensverzekeringsbedrijf uit te oefenen.

Artikel 4:26 (branches van het schadeverzekeringsbedrijf)

  • 1. Het bedrijf van schadeverzekeraar wordt onderscheiden in de volgende branches:

    • a. ongevallen- en ziekteverzekering;

    • b. motorrijtuigverzekering;

    • c. zee-, transport- en luchtvaartverzekering;

    • d. verzekering van brandschade en andere schade aan goederen;

    • e. overige schadeverzekeringen.

  • 2. Een vergunning tot uitoefening van het bedrijf van schadeverzekeraar wordt verleend voor een of meer specifieke branches als bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald welke risico’s die behoren tot een andere branche dan de branche of branches waarvoor vergunning tot uitoefening van het bedrijf van schadeverzekeraar is verleend, als bijkomend risico mogen worden verzekerd, alsmede welke risico’s niet als bijkomende risico’s met andere branches mogen worden gecombineerd.

Artikel 4:27 (nadere regels betreffende verzekeringsbranches)

Bij algemene maatregel kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de branches waarin het bedrijf van schadeverzekeraar wordt onderscheiden, alsmede regels met betrekking tot de branches waarin het bedrijf van levensverzekeraar wordt onderscheiden. Artikel 4:26, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 4:28 (verbod uitoefening verzekeringsbedrijf in andere branches)

  • 1. Het is verboden het bedrijf van levensverzekeraar of schadeverzekeraar uit te oefenen in een branche waarvoor geen vergunning is verleend.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op risico’s die op grond van artikel 4:26, derde lid, als bijkomende risico’s mogen worden verzekerd.

Artikel 4:29 (verbod op nevenbedrijf)

  • 1. Het is een verzekeraar aan wie vergunning tot uitoefening van het bedrijf van levensverzekeraar, natura-uitvaartverzekeraar of schadeverzekeraar is verleend, verboden een ander bedrijf uit te oefenen dan het verzekeringsbedrijf waarvoor de vergunning is verleend.

  • 2. In afwijking van het eerste lid is het een verzekeraar aan wie vergunning tot uitoefening van het bedrijf van levensverzekeraar is verleend, tevens toegestaan het bedrijf van natura-uitvaartverzekeraar uit te oefenen.

Artikel 4:30 (verbod op verzekeren van molest)

Het is een verzekeraar verboden schaden te verzekeren, veroorzaakt door of ontstaan uit gewapend conflict, burgeroorlog, opstand, binnenlandse onlusten, oproer of muiterij. In zee-, transport-, luchtvaart- en reisverzekeringen is het evenwel toegestaan risico’s van molest te verzekeren in de algemeen gebruikelijke molestclausules, zolang de Nederlandsche Bank daartegen geen bedenkingen naar voren heeft gebracht.

Artikel 4:31 (krediet, borgtocht en rechtsbijstand)

Kredietverzekeringen, borgtochtverzekeringen en rechtsbijstandsverzekeringen mogen elk slechts worden gesloten bij een overeenkomst waarbij uitsluitend de onder de desbetreffende verzekering gedekte risico’s worden verzekerd.

Artikel 4:32 (aansprakelijkheid motorrijtuigen)

Een verzekeraar die verzekeringen aanbiedt tot dekking van wettelijke aansprakelijkheid, voortvloeiend uit het gebruik van motorrijtuigen, voldoet aan de in de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen BES ter zake van de verzekeringsvoorwaarden gestelde eisen.

Artikel 4:33 (nadere regels voor specifieke branches of verzekeringen)

  • 1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de uitoefening van het bedrijf van levensverzekeraar of schadeverzekeraar in een specifieke branche.

  • 2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de in overeenkomsten van verzekering op te nemen voorwaarden.

Artikel 4:34 (munteenheid in verzekeringsovereenkomsten)

  • 1. Verzekeringen, gesloten met een in de openbare lichamen woonachtige of gevestigde cliënt luiden, tenzij het verzekerde risico buiten de openbare lichamen is gelegen, in de munteenheid van de openbare lichamen.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing, indien partijen uitdrukkelijk anders overeenkomen. De verzekeraar kan daartoe geen beroep doen op een in de algemene voorwaarden waaronder de verzekering is gesloten, opgenomen beding.

  • 3. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat het eerste lid niet geldt voor bij die maatregel aan te wijzen categorieën verzekeringen. Voorts kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld met betrekking tot de plaats van ligging van het verzekerde risico, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 4:35 (toestemming DNB voor portefeuilleoverdracht)

  • 1. Een verzekeraar kan zijn rechten en verplichtingen uit overeenkomsten van levensverzekering of natura-uitvaartverzekering slechts bij schriftelijke overeenkomst en met schriftelijke toestemming van de Nederlandsche Bank aan een andere verzekeraar overdragen.

  • 2. Een verzekeraar kan, mits hij daarvoor schriftelijke toestemming heeft van de Nederlandsche Bank, zijn rechten en verplichtingen uit overeenkomsten van schadeverzekering zonder medewerking of instemming van degenen die aan de schadeverzekering rechten kunnen ontlenen, overdragen aan een andere verzekeraar.

  • 3. De aanvraag van toestemming voor een overdracht als bedoeld in het eerste of tweede lid geschiedt op door de Nederlandsche Bank te bepalen wijze en gaat vergezeld van door de Nederlandsche Bank te bepalen gegevens.

  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op de overdracht van rechten en verplichtingen uit individuele verzekeringen op schriftelijk verzoek van de verzekeringnemer.

Artikel 4:36 (instemming polishouders met portefeuilleoverdracht)

  • 1. Een verzekeraar doet van zijn voornemen tot overdracht van rechten en verplichtingen uit overeenkomsten van levensverzekering of natura-uitvaartverzekering mededeling op door de Nederlandsche Bank te bepalen wijze. De mededeling bevat een door de Nederlandsche Bank te bepalen termijn waarbinnen de betrokken polishouders zich bij de Nederlandsche Bank schriftelijk tegen de overdracht kunnen verzetten.

  • 2. Indien een vierde of meer van de polishouders zich binnen de in het eerste lid bedoelde termijn tegen de voorgenomen overdracht heeft verzet, verleent de Nederlandsche Bank geen toestemming.

  • 3. Heeft de Nederlandsche Bank bedenkingen tegen de overdracht, dan deelt zij deze na afloop van de gestelde termijn mede aan de verzekeraar.

  • 4. Indien zich niet binnen de in het eerste bedoelde termijn een vierde of meer van de polishouders tegen de voorgenomen overdracht heeft verzet en tegen de overdracht ook bij de Nederlandsche Bank geen bedenkingen bestaan, verleent de Nederlandsche Bank toestemming voor de overdracht. De overdracht kan dan plaatsvinden en is van kracht ten aanzien van alle betrokkenen.

Artikel 4:37 (mededeling van portefeuilleoverdracht)

  • 1. Een verzekeraar die met toestemming van de Nederlandsche Bank rechten en verplichtingen uit overeenkomsten van verzekering heeft overgedragen, doet van die overdracht mededeling op door de Nederlandsche Bank te bepalen wijze. De overdracht wordt van kracht met ingang van de tweede dag na de dag waarop de mededeling is gedaan.

  • 2. De inhoud van de mededeling, bedoeld in het eerste lid, behoeft voorafgaande instemming van de Nederlandsche Bank.

  • 3. De bij een overdracht van rechten en verplichtingen uit overeenkomsten van schadeverzekering betrokken verzekeringnemers kunnen gedurende drie maanden na de dag waarop de overdracht van kracht is geworden, hun schadeverzekering schriftelijk opzeggen met ingang van de dag na afloop van die termijn.

Artikel 4:38 (nadere regels portefeuilleoverdracht)

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de artikelen 4:35 tot en met 4:37.

Artikel 4:39 (verbod overdracht overeenkomsten naar buitenland)

Het is een verzekeraar verboden overeenkomsten van verzekering, gesloten vanuit een vestiging in de openbare lichamen, over te boeken naar een vestiging die hij buiten de openbare lichamen heeft.

§ 5. Bemiddeling

Artikel 4:40 (zorgplicht aanbieder en bemiddelaar)

  • 1. De aanbieder van een financieel product die voor de eerste keer door tussenkomst van een bepaalde bemiddelaar een overeenkomst inzake een financieel product aangaat, gaat daartoe pas over nadat hij zich ervan heeft vergewist dat die bemiddelaar met betrekking tot dat product op grond van deze wet is toegelaten tot de uitoefening van het beroep of bedrijf van bemiddelaar.

  • 2. De aanbieder van een financieel product die weet of behoort te weten dat de vergunning van een bemiddelaar is ingetrokken of dat de bemiddelaar anderszins niet langer is toegelaten tot de uitoefening van zijn beroep of bedrijf in de openbare lichamen, gaat geen nieuwe overeenkomsten inzake financiële producten meer aan door tussenkomst van die bemiddelaar.

  • 3. Een bemiddelaar die weet of behoort te weten dat de vergunning van de aanbieder van een financieel product voor wie hij bemiddelt, is ingetrokken of dat het die aanbieder anderszins niet langer is toegestaan financiële producten aan te bieden, bemiddelt niet langer voor die aanbieder.

Artikel 4:41 (zorgplicht bij onderbemiddeling)

  • 1. Alvorens derden toe te staan in zijn naam of voor zijn rekening te bemiddelen inzake financiële producten of effecten, vergewist een bemiddelaar zich ervan dat die derden op grond van deze wet eveneens zijn toegelaten tot de uitoefening van het beroep of bedrijf van bemiddelaar inzake die producten of effecten.

  • 2. Een bemiddelaar die weet of behoort te weten dat een derde die in zijn naam of voor zijn rekening bemiddelt of in wiens naam of voor wiens rekening hij zelf bemiddelt, niet langer over de op grond van deze wet benodigde vergunning beschikt of anderszins niet langer is toegelaten tot het beroep of bedrijf van bemiddelaar, staat die derde niet langer toe in zijn naam of voor zijn rekening te bemiddelen, dan wel beëindigt zijn eigen werkzaamheden in naam of voor rekening van die derde.

Artikel 4:42 (portefeuille assurantiebemiddelaar)

  • 1. Een verzekering die door tussenkomst van een bemiddelaar tot stand is gekomen of naar de portefeuille van een bemiddelaar is overgeboekt, behoort in de relatie tot de betrokken verzekeraar tot de portefeuille van die bemiddelaar, zolang zij daaruit niet is overgeboekt of door de verzekeraar in eigen beheer is genomen.

  • 2. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat een bemiddelaar in verzekeringen jegens de verzekeraar aanspraak op beloning of vergoeding heeft over tot zijn portefeuille behorende verzekeringen, volgens bij of krachtens die maatregel te stellen regels.

Artikel 4:43 (overboeking of in eigen beheer nemen)

  • 1. Een verzekeraar boekt niet zonder toestemming van de bemiddelaar of diens rechtverkrijgenden een deel of het geheel van diens portefeuille over naar de portefeuille van een andere bemiddelaar.

  • 2. In afwijking van het eerste lid boekt de verzekeraar op schriftelijk verzoek van de verzekeringnemer diens verzekering uit de portefeuille van een bemiddelaar over naar die van een andere bemiddelaar, tenzij de verzekeraar gegronde bezwaren heeft tegen die bemiddelaar.

  • 3. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op het door een verzekeraar in eigen beheer nemen van een verzekering.

  • 4. De verzekeraar verleent op schriftelijk verzoek van een bemiddelaar zijn medewerking aan de gehele of gedeeltelijke overdracht van de portefeuille van die bemiddelaar aan een andere bemiddelaar, tenzij de verzekeraar gegronde bezwaren heeft tegen die bemiddelaar.

Artikel 4:44 (incasso van verzekeringspremies)

  • 1. Tenzij anders wordt overeengekomen, verzorgt de bemiddelaar voor de verzekeraar het incasso van de premies. Ter zake van dit premie-incasso is hij jegens de verzekeraar te allen tijde rekening en verantwoording schuldig.

  • 2. Betaling van de verschuldigde premie en kosten aan de bemiddelaar bevrijdt de verzekeringnemer van diens betalingsverplichting jegens de verzekeraar. Alsdan gaat de verplichting tot betaling van de verschuldigde premie en kosten over op de bemiddelaar.

Artikel 4:45 (beëindiging van incasso door bemiddelaar)

  • 1. Tenzij tussen verzekeraar en bemiddelaar anders is overeengekomen, kan de verzekeraar het premie-incasso door een bemiddelaar beëindigen, indien:

    • a. de bemiddelaar het premie-incasso in ernstige mate verwaarloost;

    • b. de bemiddelaar in gebreke blijft de geïnde premies tijdig aan de verzekeraar af te dragen of zich schuldig maakt aan handelingen die het vermoeden rechtvaardigen dat hij niet zal voldoen aan zijn uit het premie-incasso voortvloeiende verplichtingen.

  • 2. Indien de vergunning van een bemiddelaar in verzekeringen is ingetrokken, beëindigt de verzekeraar het premie-incasso door die bemiddelaar.

  • 3. In de gevallen waarin op grond van het eerste of tweede lid het premie-incasso door een bemiddelaar eindigt, wordt dit door de verzekeraar overgenomen.

Artikel 4:46 (gevolmachtigde en ondergevolmachtigde agent)

  • 1. De artikelen 4:40 en 4:41 zijn van overeenkomstige toepassing op een verzekeraar en zijn gevolmachtigde agent, onderscheidenlijk een gevolmachtigde agent en diens ondergevolmachtigde agent.

  • 2. Voor de toepassing van de artikelen 4:40 tot en met 4:45 wordt, indien een bemiddelaar in verzekeringen bemiddelt voor een gevolmachtigde agent of een ondergevolmachtigde agent, de gevolmachtigde agent dan wel ondergevolmachtigde agent gelijkgesteld met een verzekeraar.

Artikel 4:47 (volmacht)

  • 1. De aan een gevolmachtigde of ondergevolmachtigde agent te verlenen volmacht of ondervolmacht wordt schriftelijk verleend. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de volmacht wordt opgemaakt overeenkomstig een krachtens die maatregel vast te stellen model.

  • 2. Een volmacht kan door de volmachtverlenende verzekeraar worden beperkt.

  • 3. Een ondervolmacht kan zowel door de volmachtverlenende verzekeraar als door de gevolmachtigde agent, zolang diens eigen volmacht van kracht is, worden beperkt.

  • 4. Beperkingen aan een volmacht of ondervolmacht kunnen niet aan derden worden tegengeworpen. De ondergevolmachtigde agent geldt jegens de verzekeraar niet als derde.

Artikel 4:48 (nadere regels)

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de onderlinge verhouding tussen aanbieders van financiële producten, bemiddelaars en gevolmachtigde of ondergevolmachtigde agenten en de daarbij in acht te nemen rechten en verplichtingen.

HOOFDSTUK 5. MARKTGEDRAG EN EFFECTENVERKEER

§ 1. Algemene bepalingen betreffende marktgedrag

Artikel 5:1 (begrip financiëledienstverlener)

In deze paragraaf en de daarop berustende bepalingen wordt onder financiëledienstverlener verstaan: degene die een financieel product aanbiedt of een financiële dienst verleent.

Artikel 5:2 (zorgvuldige behandeling consumenten en cliënten)

Een financiëledienstverlener neemt jegens consumenten of cliënten de nodige zorgvuldigheid in acht. Hij houdt zich daartoe in ieder geval aan de ingevolge deze paragraaf op hem van toepassing zijnde regels.

Artikel 5:3 (informatieverstrekking door financiëledienstverlener)

Een financiëledienstverlener draagt er zorg voor dat de door of namens hem ten behoeve van consumenten of cliënten in de vorm van reclame-uitingen of anderszins over een financieel product, een financiële dienst of effecten verstrekte of beschikbaar gestelde informatie feitelijk juist, duidelijk en niet misleidend is.

Artikel 5:4 (precontractuele informatie)

  • 1. Een financiëledienstverlener draagt er zorg voor dat de consument of cliënt tijdig en kosteloos de informatie ontvangt die deze redelijkerwijs nodig heeft om zich, voordat hij met betrekking tot een financieel product, een financiële dienst of effecten een verplichting aangaat, over dat product, die dienst of die effecten een adequaat oordeel te vormen.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde informatie heeft in ieder geval betrekking op de voor de consument of cliënt met het product, de dienst of de effecten gepaard gaande kosten en risico’s.

  • 3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de gevallen waarin en de voorwaarden waaronder het in afwijking van het eerste lid is toegestaan om de in dat lid bedoelde informatie geheel of gedeeltelijk na het aangaan van een verplichting met betrekking tot een financieel product, een financiële dienst of effecten aan de consument of cliënt te verstrekken.

  • 4. Indien een financieel product wordt aangeboden door tussenkomst van een bemiddelaar, rust de in het eerste lid bedoelde verplichting om de consument of cliënt van informatie met betrekking tot dat product te voorzien, op de bemiddelaar.

Artikel 5:5 (verhouding tussen aanbieder en tussenpersoon)

  • 1. Een adviseur of bemiddelaar informeert de consument of cliënt over de zakelijke relatie die hij in voorkomend geval onderhoudt met de aanbieder of aanbieders van het financiële product waarover hij adviseert of ter zake waarvan hij bemiddelt.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde informatie heeft mede betrekking op de wijze waarop de adviseur of bemiddelaar in voorkomend geval door de aanbieder van het product voor zijn diensten wordt beloond.

  • 3. Bij algemene maatregel van bestuur kan voor bij die maatregel aan te wijzen financiële producten of effecten worden bepaald dat een bemiddelaar de consument of cliënt voorafgaand aan de totstandkoming van een overeenkomst inzake zodanig product informeert over de hoogte van de provisie die hij in verband met zijn bemiddeling ontvangt, daaronder mede begrepen afsluitprovisies en doorlopende provisies per betalingstermijn.

Artikel 5:6 (informatie gedurende de overeenkomst)

  • 1. Een financiëledienstverlener die een overeenkomst inzake een financieel product of financiële dienst is aangegaan met een consument of client, verstrekt die consument of cliënt gedurende de looptijd van de overeenkomst tijdig informatie over wezenlijke wijzigingen ten opzichte van eerder verstrekte informatie, wijzigingen in de voorwaarden waaronder de overeenkomst is aangegaan, alsmede andere informatie met betrekking tot dat product of die dienst, voor zover die informatie voor de consument of cliënt redelijkerwijs relevant is.

  • 2. Indien een overeenkomst inzake een financieel product door tussenkomst van een bemiddelaar tot stand is gekomen, rust de in het eerste lid bedoelde verplichting op de aanbieder van het product, tenzij aanbieder en bemiddelaar anders zijn overeengekomen.

Artikel 5:7 (passend advies)

  • 1. Een financiëledienstverlener die een consument of cliënt adviseert, baseert zijn advies op de financiële positie, kennis en ervaring, doelstellingen en risicobereidheid van de consument of cliënt.

  • 2. De financiëledienstverlener licht zijn advies toe en gaat daarbij, voor zover nodig, in op de overwegingen die aan het advies ten grondslag liggen.

  • 3. Indien een financiëledienstverlener een consument of cliënt bij het verlenen van een financiële dienst niet adviseert, maakt hij dat voorafgaand aan zijn werkzaamheden ten behoeve van de consument of cliënt aan deze kenbaar.

Artikel 5:8 (passend vermogensbeheer)

Een vermogensbeheerder wint informatie in over de financiële positie, kennis en ervaring, doelstellingen en risicobereidheid van de cliënt en stemt het beheer van het vermogen van de cliënt mede daarop af.

Artikel 5:9 (behandeling van klachten)

Een financiëledienstverlener draagt er zorg voor dat klachten van consumenten of cliënten zorgvuldig, consistent en binnen een redelijke termijn worden behandeld.

Artikel 5:10 (beloning van tussenpersonen)

  • 1. De beloning die een adviseur of bemiddelaar voor door hem verleende financiële diensten ontvangt van de aanbieder van een financieel product, mag niet zodanig zijn dat de belangen van de consument of cliënt daardoor in het gedrang komen of kunnen komen.

  • 2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de beloning van adviseurs of bemiddelaars.

  • 3. Voorts kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld met betrekking tot de toelaatbaarheid van:

    • a. afmakingscourtages die in geval van schade door een bemiddelaar in rekening worden gebracht bij de verzekeringnemer of de begunstigde van een verzekering;

    • b. het rechtstreeks of middellijk toekennen, afstaan of beloven van provisie, retourprovisie of enig ander op geld waardeerbaar voordeel aan anderen dan de bemiddelaar tot wiens portefeuille een verzekering behoort.

Artikel 5:11 (gevolmachtigd of ondergevolmachtigd agent)

Indien een verzekering door tussenkomst van een gevolmachtigd of ondergevolmachtigd agent wordt aangeboden of afgesloten, wordt de gevolmachtigde of ondergevolmachtigde agent voor de toepassing van deze paragraaf aangemerkt als degene die de verzekering aanbiedt.

Artikel 5:12 (nadere regels)

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de door financiëledienstverleners jegens consumenten of cliënten in acht te nemen zorgvuldigheid en met betrekking tot de in de artikelen 5:3 tot en met 5:9 geregelde onderwerpen.

§ 2. Kredietverlening

Artikel 5:13 (begripsbepalingen)

In deze paragraaf en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

kredietvergoeding:

alle kosten, in welke vorm dan ook, die een kredietaanbieder in verband met een krediet in rekening brengt aan de kredietnemer, met uitzondering van vertragingsvergoeding en vergoeding voor vervroegde aflossing;

vertragingsvergoeding:

alle kosten die een kredietaanbieder in verband met niet-nakoming of te late betaling door de kredietnemer van aflossing of rente in rekening brengt aan de kredietnemer, met uitzondering van buitengerechtelijke incassokosten.

Artikel 5:14 (kredietwaardigheidstoets)

  • 1. Een kredietaanbieder gaat geen overeenkomst inzake krediet aan met een consument, noch gaat hij over tot een verhoging van een reeds op grond van een bestaande overeenkomst aan een consument beschikbaar gesteld krediet, indien dit gelet op het risico van overkreditering onverantwoord is.

  • 2. Om het risico van overkreditering te bepalen wint de kredietaanbieder informatie in over de financiële positie van de consument. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de kredietaanbieder gegevens over reeds aan de consument verleende kredieten raadpleegt in een door Onze minister erkend stelsel van kredietregistratie.

  • 3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het eerste en tweede lid, alsmede regels met betrekking tot de erkenning en inrichting van een stelsel van kredietregistratie.

Artikel 5:15 (maximale kredietvergoeding)

  • 1. Een kredietaanbieder brengt geen hogere kredietvergoeding, vertragingsvergoeding of vergoeding voor vervroegde aflossing in rekening dan is toegestaan krachtens het tweede lid.

  • 2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de hoogst toegestane kredietvergoeding en vertragingsvergoeding. Voorts kunnen bij of krachtens die maatregel regels worden gesteld met betrekking tot de hoogst toegestane vergoeding die een kredietaanbieder in rekening mag brengen bij vervroegde aflossing, alsmede regels met betrekking tot het hoogst toegestane bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten dat in rekening mag worden gebracht.

  • 3. Een overeenkomst in strijd met de krachtens het tweede lid gestelde regels is vernietigbaar. Op deze vernietigingsgrond kan uitsluitend de kredietnemer een beroep doen.

Artikel 5:16 (verbod op koppelverkoop)

  • 1. Een kredietaanbieder verplicht de kredietnemer bij het aangaan van een kredietovereenkomst niet tot het aangaan van een andere overeenkomst inzake een financieel product of een financiële dienst, tenzij:

    • a. de kredietnemer uitdrukkelijk het recht wordt toegekend te bepalen met welke wederpartij hij die overeenkomst zal aangaan, dan wel

    • b. de overeenkomst verplicht tot het aanhouden van een betaalrekening bij de aanbieder van krediet, door middel waarvan de uit de kredietovereenkomst voortvloeiende betalingen dienen plaats te vinden.

  • 2. Aan een betaalrekening als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, mogen voor de kredietnemer geen onredelijke kosten zijn verbonden.

  • 3. Een overeenkomst in strijd met het eerste of tweede lid is vernietigbaar. Op deze vernietigingsgrond kan uitsluitend de kredietnemer een beroep doen.

§ 3. Herroepingsrechten van krediet- of verzekeringnemer

Artikel 5:17 (herroepingsrecht kredietovereenkomst)

  • 1. Een consument heeft het recht om de kredietovereenkomst zonder opgave van redenen gedurende te ontbinden gedurende vijf werkdagen na de dag van de sluiting van de kredietovereenkomst.

  • 2. Ingeval van ontbinding van de kredietovereenkomst op grond van het eerste lid betaalt de consument onverwijld het ontvangen of opgenomen kredietbedrag terug aan de kredietaanbieder, met inbegrip van de op het tijdstip van terugbetaling over dat bedrag verschuldigde rente.

  • 3. Indien de kredietovereenkomst is verbonden aan een andere overeenkomst, brengt de ontbinding van de kredietovereenkomst op grond van het eerste lid van rechtswege met zich dat de consument niet langer aan die andere overeenkomst gebonden is.

  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op hypothecair krediet.

Artikel 5:18 (herroepingsrecht levens- en natura-uitvaartverzekeringen)

  • 1. Een verzekeringnemer heeft het recht om een overeenkomst inzake een individuele levensverzekering met een looptijd van meer dan zes maanden of een natura-uitvaartverzekering zonder opgave van redenen schriftelijk te ontbinden gedurende dertig kalenderdagen na het sluiten van de overeenkomst.

  • 2. De ontbinding heeft tot gevolg dat partijen worden ontheven van alle uit de ontbonden overeenkomst voortvloeiende verplichtingen.

§ 4. Aanbieden van effecten

Artikel 5:19 (prospectusplicht)

  • 1. Het is verboden in de openbare lichamen buiten besloten kring effecten aan te bieden aan anderen dan professionele marktpartijen of effecten te doen toelaten tot de handel op een in de openbare lichamen gehouden effectenbeurs, tenzij ter zake van de aanbieding een prospectus algemeen verkrijgbaar is, dat is goedgekeurd door de Autoriteit Financiële Markten.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op:

    • a. rechten van deelneming in een beleggingsinstelling;

    • b. bij regeling van Onze Minister uitgezonderde categorieën effecten.

Artikel 5:20 (goedkeuring prospectus)

  • 1. De Autoriteit Financiële Markten verleent goedkeuring van een prospectus, indien het prospectus voldoet aan de bij of krachtens artikel 5:21 gestelde regels.

  • 2. De Autoriteit Financiële Markten maakt na ontvangst van een aanvraag tot goedkeuring van een prospectus haar beslissing omtrent de goedkeuring binnen tien werkdagen of, indien het een uitgevende instelling betreft waarvan nog geen effecten zijn aangeboden aan het publiek of zijn toegelaten tot de handel op een in de openbare lichamen gehouden effectenbeurs, binnen twintig werkdagen bekend aan de aanvrager.

  • 3. De artikelen 2:6, 2:7, eerste en tweede lid, 2:9 en 2:16 zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat indien de aanvrager op grond van artikel 2:7, tweede lid, in de gelegenheid is gesteld om zijn aanvraag aan te vullen, de termijnen, bedoeld in het tweede lid, opnieuw ingaan, te rekenen vanaf het tijdstip waarop de aanvrager zijn aanvraag heeft aangevuld.

Artikel 5:21 (eisen aan prospectus)

  • 1. Het prospectus, bedoeld in artikel 5:19, bevat alle gegevens die, gelet op de aard van de uitgevende instelling en van de aan het publiek aangeboden of tot de handel op de effectenbeurs toegelaten effecten, van belang zijn voor het vormen van een verantwoord oordeel over het vermogen, de financiële positie, het resultaat en de vooruitzichten van de uitgevende instelling en de eventuele garant en de rechten welke aan deze effecten verbonden zijn.

  • 2. De gegevens, bedoeld in het eerste lid, zijn niet met elkaar in strijd of in tegenspraak met andere bij de Autoriteit Financiële Markten aanwezige informatie omtrent de uitgevende instelling, de aanbieder van de effecten of de aanvrager van de toelating van de effecten tot de handel op de effectenbeurs. De gegevens worden gepresenteerd op een wijze die voor een redelijk geïnformeerd en zorgvuldig handelend persoon begrijpelijk is.

  • 3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de aan een prospectus te stellen eisen.

Artikel 5:22 (doorlopende informatieverplichtingen)

  • 1. Een uitgevende instelling, niet zijnde een uitgevende instelling waarvan effecten zijn toegelaten tot de handel op een effectenbeurs waarvoor een vergunning als bedoeld in artikel 2:3, eerste lid, onderdeel d, is verleend, stelt binnen vier maanden na afloop van het boekjaar haar jaarlijkse financiële verslaggeving algemeen verkrijgbaar. Tot de jaarlijkse financiële verslaggeving behoren in ieder geval de door een externe deskundige goedgekeurde jaarrekening en het jaarverslag.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op uitgevende instellingen van effecten als bedoeld in artikel 5:19, tweede lid.

  • 3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het eerste lid.

Artikel 5:23 (reclameregel)

  • 1. Een uitgevende instelling of aanbieder van effecten draagt er zorg voor dat reclame-uitingen die betrekking hebben op het aanbieden van effecten:

    • a. vermelden dat een prospectus algemeen verkrijgbaar is of wordt gesteld, alsmede waar het prospectus kan worden verkregen;

    • b. als reclame-uiting herkenbaar zijn en informatie bevatten die niet onjuist of misleidend is en in overeenstemming met de informatie die in het prospectus is of wordt opgenomen.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op effecten als bedoeld in artikel 5:19, tweede lid.

§ 5. Marktmisbruik

Artikel 5:24 (begrip voorwetenschap)

In deze paragraaf en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder voorwetenschap: bekendheid met informatie die concreet is en die rechtstreeks of middellijk betrekking heeft op een uitgevende instelling van effecten als bedoeld in artikel 5:25, eerste lid, of op de handel in zodanige effecten:

  • a. die niet openbaar is gemaakt, en

  • b. waarvan openbaarmaking significante invloed zou kunnen hebben op de koers van de effecten of op de koers van daarvan afgeleide effecten.

Artikel 5:25 (verbod op gebruik voorwetenschap)

  • 1. Het is een ieder verboden om gebruik te maken van voorwetenschap door in of vanuit de openbare lichamen een transactie te verrichten of te bewerkstelligen in:

    • a. effecten die zijn genoteerd aan een effectenbeurs waarvoor een vergunning als bedoeld in artikel 2:3, eerste lid, onderdeel d, is verleend dan wel aan een in het buitenland gevestigde en van overheidswege toegelaten effectenbeurs, of in effecten waarvan aannemelijk is dat deze spoedig aan een zodanige beurs zullen worden genoteerd;

    • b. effecten waarvan de waarde mede wordt bepaald door de waarde van de in onderdeel a bedoelde effecten.

  • 2. Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op:

    • a. een tussenpersoon die, slechts over voorwetenschap beschikkend met betrekking tot de handel, volgens de regels van de goede trouw handelt ter bediening van opdrachtgevers;

    • b. een rechtspersoon, vennootschap of instelling waarvan de werknemers die zijn betrokken bij het verrichten of bewerkstelligen van de transactie slechts beschikken over voorwetenschap met betrekking tot de handel;

    • c. degene die een transactie verricht of bewerkstelligt ter nakoming van een opeisbare verbintenis die reeds bestond op het tijdstip waarop hij kennis kreeg van de in artikel 5:24 bedoelde informatie.

  • 3. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat het in het eerste lid bedoelde verbod niet van toepassing is op bij die maatregel aangewezen categorieën transacties. Binnen een categorie kan onderscheid worden gemaakt naar de personen die een transactie verrichten of de omstandigheden waaronder een transactie wordt verricht.

Artikel 5:26 (tipverbod)

  • 1. Het is een ieder die beschikt over voorwetenschap, verboden om:

    • a. de informatie waarop die voorwetenschap betrekking heeft, aan een derde mee te delen, anders dan in de normale uitoefening van zijn werk, beroep of functie;

    • b. een derde aan te bevelen of ertoe aan te zetten transacties te verrichten of te bewerkstelligen in effecten als bedoeld in artikel 5:25, eerste lid, waarop de voorwetenschap betrekking heeft.

  • 2. Het verbod, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel b, is niet van toepassing op een rechtspersoon, vennootschap of instelling waarvan de werknemers die zijn betrokken bij het aanbevelen, niet over voorwetenschap beschikken.

  • 3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de gevallen waarin en de omstandigheden waaronder sprake is van meedelen in de normale uitoefening van werk, beroep of functie als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a.

Artikel 5:27 (verbod op marktmanipulatie)

  • 1. Het is verboden een transactie te verrichten of te bewerkstelligen in effecten als bedoeld in artikel 5:25, eerste lid:

    • a. waarvan een onjuist of misleidend signaal uitgaat of te duchten is met betrekking tot het aanbod van, de vraag naar of de koers van die effecten;

    • b. die tot doel heeft de koers van die effecten op een kunstmatig niveau te houden;

    • c. waarbij gebruik wordt gemaakt van bedrog of misleiding.

  • 2. Het is verboden informatie te verspreiden waarvan een onjuist of misleidend signaal uitgaat of te duchten is met betrekking tot het aanbod van, de vraag naar of de koers van die effecten, terwijl de verspreider van die informatie weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die informatie onjuist of misleidend is.

  • 3. Het eerste lid, aanhef en onderdelen a en b, is niet van toepassing, indien degene die de transactie heeft verricht of bewerkstelligd, aantoont dat zijn beweegreden daartoe gerechtvaardigd is en dat de transactie in overeenstemming is met de gebruikelijke marktpraktijk op de desbetreffende effectenbeurs. Voorts kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur andere categorieën transacties worden aangewezen waarop de in het eerste lid, aanhef en onderdelen a en b, bedoelde verboden niet van toepassing zijn.

  • 4. Het tweede lid is niet van toepassing, voor zover het betreft het verspreiden van informatie door journalisten die in hun normale beroepshoedanigheid handelen, rekening houdend met de regels die gelden binnen hun beroepsgroep, tenzij zij voordeel of winst behalen uit de verspreiding van die informatie.

HOOFDSTUK 6. ZEGGENSCHAP IN BEURSGENOTEERDE VENNOOTSCHAPPEN

§ 1. Algemene bepalingen

Artikel 6:1 (begripsbepalingen)

  • 1. In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    aandeel:
    • 1°. verhandelbaar aandeel als bedoeld in titel 5 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek BES;

    • 2°. certificaat van een aandeel of een daarmee gelijk te stellen verhandelbaar waardebewijs;

    • 3°. optie ter verwerving van een onder 1° bedoeld aandeel of van een onder 2° bedoeld waardebewijs;

    • 4°. elk ander verhandelbaar waardebewijs, niet zijnde een optie als bedoeld onder 3°, ter verwerving van een onder 1° bedoeld aandeel of van een onder 2° bedoeld waardebewijs;

    dochtermaatschappij van een persoon:
    • 1°. rechtspersoon waarin de persoon of een of meer van zijn dochtermaatschappijen, al dan niet krachtens overeenkomst met andere stemgerechtigden, alleen of samen meer dan de helft van de stemrechten in de algemene vergadering kunnen uitoefenen;

    • 2°. rechtspersoon waarvan de persoon of een of meer van zijn dochtermaatschappijen lid of aandeelhouder zijn en, al dan niet krachtens overeenkomst met andere stemgerechtigden, alleen of samen meer dan de helft van de bestuurders of van de commissarissen kunnen benoemen of ontslaan, ook indien alle stemgerechtigden stemmen;

    • 3°. onder eigen naam optredende vennootschap waarin de persoon of een of meer van zijn dochtermaatschappijen als vennoot volledig jegens schuldeisers aansprakelijk is voor de schulden;

    • 4°. rechtspersoon of vennootschap waarin de rechtspersoon een deelneming heeft, waarbij sprake is van een deelneming indien hij of een of meer van zijn dochtermaatschappijen, bedoeld in de onderdelen 1°, 2° en 3°, alleen of samen voor eigen rekening aan die rechtspersoon of vennootschap kapitaal verschaft of doet verschaffen teneinde met die rechtspersoon of vennootschap duurzaam verbonden te zijn ten dienste van de eigen werkzaamheid en waarbij het bestaan van een deelneming wordt vermoed indien een vijfde of meer van het geplaatste kapitaal wordt verschaft;

    erkende effectenbeurs:

    bij regeling van Onze Minister erkende effectenbeurs;

    stemgerechtigde aandelen:

    aandelen met volledig stemrecht en aandelen met beperkt stemrecht, indien dit stemrecht kan worden uitgeoefend in enige vergadering ter benoeming, schorsing of ontslag van een bestuurder of commissaris, of tot goedkeuring, machtiging, of opdracht tot enige handeling van het bestuur, ongeacht of de aandelen op een erkende effectenbeurs worden genoteerd of incourant worden verhandeld;

    vennootschap:

    naamloze vennootschap naar het recht van de openbare lichamen waarvan stemgerechtigde aandelen op een of meer erkende effectenbeurzen worden genoteerd of incourant worden verhandeld.

  • 2. Onder een met een persoon gelieerde partij wordt in dit hoofdstuk verstaan een persoon wiens verkrijgen, houden of bezitten van stemgerechtigde aandelen, op grond van artikel 6:3, eerste lid, onderdelen b, c, d of e, mede wordt toegerekend aan die persoon.

Artikel 6:2 (stemgerechtigde aandelen)

Onder stemgerechtigde aandelen wordt mede verstaan:

  • a. certificaten van stemgerechtigde aandelen, waarbij als de bezitter of houder van het stemrecht op de onderliggende aandelen zowel de aandeelhouder als de certificaathouder worden aangemerkt;

  • b. depositobewijzen en andere stukken die een belang in stemgerechtigde aandelen vertegenwoordigen, waarbij als de bezitter of houder van het stemrecht op de onderliggende aandelen zowel de aandeelhouder als de houder van het bewijs of stuk worden aangemerkt;

  • c. het recht van pand en het recht van vruchtgebruik op stemgerechtigde aandelen, indien de pandhouder of de vruchtgebruiker het aan die aandelen verbonden stemrecht uitoefent, waarbij de pandgever of blooteigenaar mede als bezitter of houder van het aan de aandelen verbonden stemrecht wordt aangemerkt;

  • d. rechten tot het verkrijgen van stemgerechtigde aandelen, waarbij de bezitter of houder van het recht mede als de bezitter of houder van het aan die aandelen verbonden stemrecht wordt aangemerkt; indien het recht aandelen betreft die niet zijn uitgegeven of die door de vennootschap zelf worden gehouden, worden voor de berekening van het aan een persoon toekomend percentage van het stemrecht, de aandelen op de verkrijging waarvan die persoon recht heeft, berekend als zijn deze uitgegeven en worden deze gehouden door die persoon.

Artikel 6:3 (verkrijgen, houden of bezitten van aandelen)

  • 1. Onder verkrijgen, houden of bezitten van stemgerechtigde aandelen door een persoon wordt mede verstaan:

    • a. het verkrijgen, houden of bezitten, alsmede het aanvangen van het houden, door een derde voor rekening of risico van die persoon of een persoon als bedoeld in de onderdelen b, c, en d;

    • b. het verkrijgen, houden of bezitten door een dochtermaatschappij van die persoon of van een persoon als bedoeld in de onderdelen c en d;

    • c. het verkrijgen, houden of bezitten door de niet van die persoon duurzaam gescheiden wonende echtgenoot, door degene met wie die persoon samenwoont als waren partijen gehuwd, door minderjarige kinderen waarover die persoon het gezag uitoefent, of door bloed- en aanverwanten in wiens levensonderhoud grotendeels door die persoon wordt voorzien;

    • d. het verkrijgen, houden of bezitten door een bestuurder, commissaris of functionaris van die persoon, of door personen die tot hen in een verhouding staan als bedoeld in onderdeel c en hun dochtermaatschappijen.

    • e. het verkrijgen, houden of bezitten door een derde met wie de persoon of een of meer personen die tot hem in een verhouding staan als bedoeld in de onderdelen b, c en d, een overeenkomst is aangegaan die voorziet in een duurzaam gemeenschappelijk beleid inzake het uitoefenen van het stemrecht in de vennootschap, of die bedoeld is ter verkrijging van inspraak in de vennootschap, hetzij gezamenlijk hetzij door een of meer der bij de overeenkomst betrokken partijen.

  • 2. Wanneer een persoon met een derde die stemgerechtigde aandelen houdt, een overeenkomst aangaat als bedoeld in het eerste lid, onderdeel e, of tussen die persoon en de derde een verhouding ontstaat als bedoeld in de onderdelen a tot en met d van dat lid, of de derde dochtermaatschappij van die persoon wordt, dan geldt het tijdstip waarop de overeenkomst wordt aangegaan, de verhouding ontstaat, of de derde dochtermaatschappij wordt, als het moment waarop die aandelen door die persoon zijn verkregen.

Artikel 6:4 (uitzondering voor effectenverkeer)

Stemgerechtigde aandelen die verkregen en gehouden worden door personen die toegelaten zijn tot een erkende effectenbeurs of anderszins onder de voor die beurs van toepassing zijnde regels vergunning hebben hun bedrijf uit te oefenen, voor zover die aandelen in de normale uitoefening van hun beroep of bedrijf worden verkregen en gehouden, en voor zover zij door hen niet worden gebruikt om zeggenschap in de vennootschap te verkrijgen of trachten te verkrijgen, worden voor de berekening van het door hen verkregen of gehouden percentage aan stemrecht buiten beschouwing gelaten.

§ 2. Kennisgeving van zeggenschap

Artikel 6:5 (meldingsplicht)

  • 1. De persoon die, onder welke titel ook, stemgerechtigde aandelen in het kapitaal van een vennootschap verkrijgt, en die weet of behoort te weten dat hij door deze verkrijging stemrecht bezit dat een percentage bereikt of overschrijdt van 5, 10, 20, 33 1/3, 50 of 66 2/3 van alle stemmen die op het geplaatste kapitaal van die vennootschap kunnen worden uitgebracht, meldt dit onverwijld aan de vennootschap.

  • 2. Wanneer stemgerechtigde aandelen anders dan door overdracht van aandelen op naam worden verkregen, wordt aan de plicht onverwijld te melden, voldaan, indien de vennootschap de melding ontvangt binnen vijf dagen nadat de meldingsplicht ontstond.

Artikel 6:6 (inhoud melding)

  • 1. De melding geschiedt schriftelijk aan het kantoor van de vennootschap volgens het Handelsregister gehouden door de Kamer van Koophandel en Nijverheid in het openbaar lichaam waar de vennootschap is gevestigd, alsmede aan de domicilies van de vennootschap in steden waarin een erkende effectenbeurs is gevestigd, die door de vennootschap ter uitvoering van deze wet zijn gekozen en opgegeven aan bedoeld Handelsregister.

  • 2. De melding bevat:

    • a. naam, woonplaats en adres van de meldingsplichtige en, indien van toepassing, de aard van zijn onderneming of bedrijf;

    • b. het aantal van iedere soort stemgerechtigde aandelen die door hem werden gehouden en die door hem worden verkregen en, indien zich een van de situaties omschreven in de artikelen 6:2 en 6:3 voordoet, de namen, woonplaatsen en adressen van degene door wie zij worden gehouden of verkregen;

    • c. het percentage van de stemmen en het percentage van het geplaatste kapitaal dat hij ingevolge artikel 6:2 of 6:3 is gaan houden;

    • d. de datum waarop de meldingsplicht is ontstaan.

  • 3. Indien het door de meldingsplichtige gehouden percentage van stemrecht 10 procent of meer bedraagt, neemt hij voorts in de melding op of hij voornemens is binnen de tijd van twaalf maanden:

    • a. meer stemgerechtigde aandelen te verwerven of op andere wijze zijn stemrecht uit te breiden;

    • b. zijn deelname in de vennootschap te gebruiken om het beleid van het bestuur te beïnvloeden, of om beslissingen tot stand te brengen die niet passen in een normale beleggingspolitiek, of om vertegenwoordiging te verkrijgen in het bestuur of de raad van commissarissen, of om volmachten van aandeelhouders te verkrijgen voor een komende vergadering van aandeelhouders.

  • 4. Indien de meldingsplichtige in de melding stelt dat hij niet een van de in het derde lid, onderdelen a en b, genoemde voornemens heeft, is het hem verboden om binnen de tijd van twaalf maanden meer aandelen te verwerven, zonder dit eerst ten minste vier weken van te voren aan het bestuur te melden overeenkomstig dit artikel.

Artikel 6:7 (meerdere personen meldingsplichtig)

Indien ingevolge artikel 6:3, eerste lid, meerdere personen meldingsplichtig zijn, worden door de melding door een van hen de overigen van de meldingsplicht ontslagen.

Artikel 6:8 (openbaar maken melding)

  • 1. Het bestuur van een vennootschap dat een melding heeft ontvangen als bedoeld in artikel 6:5, maakt onverwijld de inhoud ervan openbaar in een advertentie in een of meer in de openbare lichamen gepubliceerde nieuwsbladen, en door kennisgeving aan de aandeelhouders op de wijze waarop zij doorgaans berichten of oproepingen aan hen doorgeeft.

  • 2. Aan de plicht om onverwijld kennis te geven, heeft het bestuur voldaan indien de advertentie is geplaatst en de kennisgevingen zijn gedaan binnen vijf dagen nadat de melding op ieder van de domicilies, bedoeld in artikel 6:6, is ontvangen.

  • 3. Het bestuur kan in de advertentie en kennisgevingen gedeeltes uit de mededeling weglaten die niet terzake doen, of die bij de aandeelhouders een valse indruk kunnen wekken.

§ 3. Openbaar bod

Artikel 6:9 (openbaar bod)

  • 1. De persoon die voornemens is, onder welke titel ook, stemgerechtigde aandelen in het kapitaal van een vennootschap te verkrijgen en die weet of behoort te weten dat hij na die verkrijging stemmen zal hebben die 20 procent of meer vertegenwoordigen van alle stemmen die op het geplaatste kapitaal van die vennootschap kunnen worden uitgebracht, stelt, alvorens tot die verkrijging over te gaan, het bestuur van de vennootschap van zijn voornemen op de hoogte en geeft het de gelegenheid met hem te overleggen binnen een periode die hij op niet minder kan stellen dan twee weken nadat hij het bestuur op de hoogte heeft gesteld.

  • 2. De uitnodiging tot overleg, bedoeld in het eerste lid geschiedt schriftelijk, overeenkomstig artikel 6:6, onder opgave van de in dat artikel omschreven voornemens van de persoon met betrekking tot de vennootschap indien hij invloed verwerft over haar beleid en de wijze waarop de verwerving zal worden gefinancierd, met inbegrip van de naam en het adres van iedere kredietinstelling of andere partij die zich verbonden heeft de verwerving geheel of gedeeltelijk te financieren.

  • 3. Gedurende de tijd dat het overleg kan plaats vinden en gedurende een week nadat het overleg is begonnen, is het de persoon en de met hem gelieerde partijen verboden enig openbaar of onderhands bod uit te brengen op stemgerechtigde aandelen of andere aandelen van de vennootschap, of om deze te verwerven anders dan met toestemming van het bestuur en van de raad van commissarissen.

  • 4. Indien het bestuur geen gebruik heeft gemaakt van de uitnodiging tot overleg, of indien het overleg niet binnen een week tot een met toestemming van de raad van commissarissen bereikt resultaat heeft geleid, is het de persoon verboden stemgerechtigde aandelen en andere aandelen van de vennootschap boven de in het eerste lid genoemde drempel te verwerven, anders dan door het uitbrengen van een openbaar bod waarbij de voorwaarden, bedoeld in artikel 6:11, in acht worden genomen.

Artikel 6:10 (verplichting aandelenbezit beneden drempel te brengen)

  • 1. De persoon die stemgerechtigde aandelen boven de drempel, bedoeld in artikel 6:9, eerste lid, door welke oorzaak ook is gaan houden zonder toestemming van het bestuur en de raad van commissarissen van de vennootschap of anders dan door een openbaar bod als bedoeld in artikel 6:11, brengt onmiddellijk zijn aandelenbezit tot beneden die drempel.

  • 2. Indien de bedoelde drempel onopzettelijk of buiten toedoen van de persoon of van aan hem gelieerde partijen werd overtreden, is het bestuur met toestemming van de raad van commissarissen bevoegd om de persoon alsnog geheel of gedeeltelijk ontheffing te verlenen van de verplichting om zijn aandelenbezit beneden de drempel te brengen. De ontheffing kan onder voorwaarden verleend worden.

  • 3. Binnen tien dagen nadat een persoon onopzettelijk of buiten zijn toedoen en buiten het toedoen van met hem gelieerde partijen, stemgerechtigde aandelen is gaan houden boven de bedoelde drempel, of nadat hem dat feit bekend werd, of nadat een verzoek tot ontheffing, bedoeld in het tweede lid, is afgewezen, kan de persoon aan het bestuur zijn voornemen kenbaar maken om een openbaar bod als bedoeld in artikel 6:11 uit te brengen. In dat geval is hij niet verplicht zijn aandelenbezit tot beneden de drempel terug te brengen. De verplichting herleeft zodra hij van dat voornemen afziet.

Artikel 6:11 (openbaar bod zonder toestemming bestuur en RvC)

Een openbaar bod, uitgebracht door een persoon of door een met hem gelieerde partij, waarmee wordt beoogd of dat ertoe kan leiden dat die persoon stemgerechtigde aandelen in het kapitaal van een vennootschap verkrijgt boven de drempel, bedoeld in artikel 6:9, eerste lid, en dat wordt uitgebracht zonder de toestemming van het bestuur en van de raad van commissarissen van de vennootschap, dient:

  • a. openbaar te worden uitgebracht op alle aandelen van de vennootschap, met uitzondering van aandelen die door de vennootschap zelf worden gehouden;

  • b. een in contanten betaalbare prijs per aandeel te bieden niet lager dan, voor iedere soort van aandelen:

    • 1°. de door erkende effectenbeurzen hoogst genoteerde koers of bekendgemaakte prijs voor die soort van aandelen gedurende de onmiddellijk aan het bod voorafgaande twaalf maanden; en

    • 2°. de hoogste prijs die voor die soort van aandelen door de persoon en de met hem gelieerde partijen gedurende de onmiddellijk aan het bod voorafgaande vierentwintig maanden is geboden voor enig aandeel van dezelfde soort;

  • c. de gelegenheid te geven het bod gedurende een eerste aanmeldingstermijn van tenminste vier en ten hoogste tien weken te aanvaarden, en gedurende een daarop aansluitende tweede aanmeldingstermijn van tenminste twee weken indien het bod aanvankelijk voorwaardelijk werd uitgebracht en gedurende de eerste termijn onvoorwaardelijk wordt;

  • d. onvoorwaardelijk en onherroepelijk te zijn met dien verstande dat de bieder een of meer van de volgende voorwaarden kan stellen:

    • 1°. dat zich onder de gedurende de eerste aanmeldingstermijn aangemelde aandelen, zoveel stemgerechtigde aandelen bevinden, dat de persoon tenminste 50 procent, of een hoger door hem vastgesteld percentage van de stemmen die op het geplaatste kapitaal kunnen worden uitgebracht, zal kunnen uitbrengen;

    • 2°. dat gedurende de eerste aanmeldingstermijn niet door een derde voor het eerst wordt bekend gemaakt dat deze een openbaar bod op de aandelen of een deel daarvan uitbrengt of het voornemen daartoe heeft, of dat deze met de vennootschap is overeengekomen stemgerechtigde aandelen te nemen die vijf procent of meer vertegenwoordigen van de stemmen die op het geplaatste kapitaal kunnen worden uitgebracht;

    • 3°. dat gedurende de eerste aanmeldingstermijn alle benodigde rechterlijke of administratieve toestemmingen voor de verkrijging van de aandelen zijn of worden verleend of toezeggingen daartoe zijn of worden gedaan;

    • 4°. dat een voorwaarde waaronder een in onderdeel 3° bedoelde toestemming of toezegging tot toestemming is verleend, niet is vervuld;

    • 5°. dat gedurende de eerste aanmeldingstermijn zich geen omstandigheden voordoen die aan de persoon bij het uitbrengen van het bod onbekend waren en niet bekend hoefden te zijn, en die een doorslaggevende betekenis zouden hebben gehad, als zij bij het uitbrengen van het bod bekend waren geweest.

§ 4. Diverse bepalingen

Artikel 6:12 (afkoelingsperiode)

Indien door een persoon of door een met hem gelieerde partij een openbaar bod is uitgebracht als bedoeld in artikel 6:11 en de persoon ten gevolge van de op grond van dat bod verkregen stemgerechtigde aandelen tezamen met de stemgerechtigde aandelen die hij bij het uitbrengen van het bod reeds bezat, minder dan 85 procent van de stemmen kan uitbrengen die op het geplaatste kapitaal van de vennootschap kunnen worden uitgebracht, zal het hem en de met hem gelieerde partijen voor de duur van een jaar na verloop van de aanmeldingstermijn of -termijnen, verboden zijn:

  • a. enige zakelijke transactie met de vennootschap aan te gaan met betrekking tot een aanzienlijk deel van de vermogensbestanddelen van de vennootschap;

  • b. in te stemmen met, mee te werken aan, en anderen ertoe te bewegen om in te stemmen met of mee te werken aan de verkoop van aanzienlijke vermogensbestanddelen van de vennootschap en haar dochtermaatschappijen, en aan enig besluit tot ontbinding, fusie of zetelverplaatsing van de vennootschap.

Artikel 6:13 (niet-erkenning of nietigverklaring aandelenoverdracht)

  • 1. Indien aandelen op naam worden overgedragen en het bestuur van de vennootschap weet of vermoedt dat:

    • a. hetzij de overdracht ingevolge paragraaf 2 gemeld moet worden, en zodanige melding niet is gedaan;

    • b. hetzij de overdracht in strijd is met een verbod krachtens dit hoofdstuk om stemgerechtigde aandelen te verkrijgen;

    • c. hetzij de overdracht het gevolg is van het aanvaarden van een openbaar bod dat gedaan is in strijd met paragraaf 3;

    is de vennootschap bevoegd de overdracht niet te erkennen danwel, indien de overdracht aan de vennootschap wordt betekend, de overdracht nietig te verklaren door een aangetekend schrijven aan zowel de voorgenomen verkrijger als de voorgenomen vervreemder.

  • 2. Indien het niet-erkennen van een overdracht het gevolg is van een vermoeden, wordt de overdracht erkend na verloop van twee weken, tenzij in de tussentijd het vermoeden is omgezet in bewijs of in een redelijk gegrond vermoeden.

  • 3. De overdracht wordt onmiddellijk erkend wanneer de reden voor het niet erkennen van de overdracht niet meer bestaat.

Artikel 6:14 (voorwaarden uitbrengen stemmen)

  • 1. Op de aan een persoon toegerekende stemgerechtigde aandelen mogen gezamenlijk niet meer stemmen uitgebracht worden dan vertegenwoordigende 5 procent van het geplaatste stemgerechtigde kapitaal van de vennootschap:

    • a. zolang de persoon een melding niet gedaan heeft waartoe hij ingevolge artikel 6:5 verplicht is;

    • b. tot vier weken nadat die melding is gedaan, indien de persoon stemgerechtigde aandelen heeft verkregen zonder de voorafgaande melding, bedoeld in artikel 6:6, derde lid, te hebben gedaan;

    • c. totdat de persoon zijn aandelenbezit beneden de drempel, bedoeld in artikel 6:10, heeft gebracht, of ontheffing daartoe van het bestuur en de raad van commissarissen heeft verkregen.

  • 2. Een persoon die voornemens is, of van wie een gelieerde partij voornemens is, een openbaar bod te doen op stemgerechtigde aandelen van een vennootschap, en de met die persoon gelieerde partijen, mogen geen vergaderingen van aandeelhouders bijeenroepen, daarin aanwezig of vertegenwoordigd zijn, noch in of buiten vergadering stemrecht op stemgerechtigde aandelen van de vennootschap uitoefenen, totdat het openbare bod overeenkomstig artikel 6:11 is uitgebracht, of met het bestuur en de raad van commissarissen is overeengekomen dat het bod anders dan overeenkomstig artikel 6:11 kan worden uitgebracht. Indien van het voornemen wordt afgezien, blijft het verbod van dit artikel van kracht tot na verloop van een jaar nadat zulks aan het bestuur schriftelijk is medegedeeld.

  • 3. Stemmen uitgebracht in strijd met het eerste of tweede lid zijn desondanks geldig, behoudens in het geval van schorsing, bedoeld in artikel 6:15.

  • 4. Voor de berekening van een door de statuten vereist quorum, worden de aandelen waarvoor vanwege het eerste of tweede lid geen stemmen mogen worden uitgebracht, aangemerkt als niet geplaatst.

Artikel 6:15 (schorsing door vennootschap)

  • 1. Indien het bestuur van een vennootschap weet of vermoedt dat iemand stemrechten of andere rechten uitoefent of tracht uit te oefenen in strijd met artikel 6:14, is het bestuur bevoegd die persoon te schorsen in de uitoefening van bedoelde rechten door middel van een aangetekend schrijven aan die persoon.

  • 2. Het bestuur kan de schorsing bekend maken op de wijze, bedoeld in artikel 6:8, indien zij dit in het belang acht van de vennootschap of van de aandeelhouders.

  • 3. Indien tijdens een aandeelhoudersvergadering blijkt of het vermoeden rijst dat iemand in strijd met artikel 6:14 rechten tracht uit te oefenen, kan de voorzitter de vergadering voor tenminste een half uur en ten hoogste drie uur onderbreken, teneinde te overleggen met de betrokken persoon of personen. Indien dit overleg niet het tegendeel bewijst of het vermoeden wegneemt, kan de voorzitter de schorsing van de betrokken persoon of personen uitspreken en de vergadering zonder hem of hen voortzetten.

  • 4. Indien een schorsing het gevolg is van een vermoeden, dan zal de schorsing na verloop van twee weken worden opgeheven indien het vermoeden in de tussentijd niet is omgezet in bewijs of in redelijk gegrond vermoeden.

  • 5. Een schorsing wordt voorts terstond opgeheven wanneer artikel 6:14 de betrokkene niet meer belet de rechten waarin hij is geschorst, uit te oefenen.

Artikel 6:16 (besluiten aandeelhouders buiten vergadering)

De aandeelhouders van een vennootschap als bedoeld in dit hoofdstuk kunnen buiten vergadering slechts geldige besluiten nemen, indien het bestuur verzoekt de besluiten te nemen.

§ 5. Uitzonderingen

Artikel 6:17 (uitzonderingen en nadere regels)

  • 1. Bij algemene maatregel van bestuur kan voor daarvoor in aanmerking komende categorieën vennootschappen worden bepaald dat de paragrafen 2 en 3 niet of slechts gedeeltelijk op die vennootschappen van toepassing zijn, of dat voor die vennootschappen andere drempelwaarden gelden dan in die paragrafen is bepaald.

  • 2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de in dit hoofdstuk geregelde onderwerpen.

HOOFDSTUK 7. HANDHAVING

§ 1. Inleidende bepalingen

Artikel 7:1 (begripsbepalingen)

In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

aanwijzing:

door de toezichtautoriteit opgelegde verplichting om binnen een door die autoriteit gestelde termijn ten aanzien van in de aanwijzingsbeschikking aan te geven onderwerpen een bepaalde gedragslijn te volgen;

bestraffende sanctie:

bestuurlijke sanctie, voor zover deze beoogt de overtreder leed toe te voegen;

bestuurlijke boete:

bestraffende sanctie, inhoudende een onvoorwaardelijke verplichting tot betaling van een geldsom;

bestuurlijke sanctie:

door de toezichtsautoriteit wegens een overtreding opgelegde verplichting, niet zijnde een aanwijzing;

herstelsanctie:

bestuurlijke sanctie die strekt tot het geheel of gedeeltelijk ongedaan maken of beëindigen van een overtreding, tot het voorkomen van herhaling van een overtreding, dan wel tot het wegnemen of beperken van de gevolgen van een overtreding;

last onder dwangsom:

herstelsanctie, inhoudende:

  • 1°. een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en

  • 2°. de verplichting tot betaling van een geldsom indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd;

overtreder:

degene die een overtreding pleegt of medepleegt;

overtreding:

gedraging in strijd met het bij of krachtens deze wet bepaalde;

toezichthouder:

persoon, belast met het houden van toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze wet bepaalde.

Artikel 7:2 (overtredingen door rechtspersonen)

Overtredingen kunnen worden begaan door natuurlijke personen en rechtspersonen. Artikel 53, tweede en derde lid, van het Wetboek van Strafrecht BES is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 7:3 (rechtvaardigingsgrond; meerdaadse samenloop)

  • 1. De toezichtautoriteit legt geen bestuurlijke sanctie op, voor zover voor de overtreding een rechtvaardigingsgrond bestond.

  • 2. Indien twee of meer voorschriften zijn overtreden, kan voor de overtreding van elk afzonderlijk voorschrift een bestuurlijke sanctie worden opgelegd.

§ 2. Toezicht op de naleving

Artikel 7:4 (aanwijzing toezichthouders)

  • 1. Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze wet bepaalde zijn belast de daartoe bij besluit van de toezichtautoriteit aangewezen personen.

  • 2. Bij een besluit als bedoeld in het eerste lid, kunnen de aan een toezichthouder toekomende bevoegdheden worden beperkt.

  • 3. Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

  • 4. Bij regeling van Onze Minister kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze van taakuitoefening door toezichthouders.

Artikel 7:5 (legitimatie)

  • 1. Bij de uitoefening van zijn taak draagt een toezichthouder een legitimatiebewijs bij zich, dat is uitgegeven door het bestuursorgaan onder verantwoordelijkheid waarvan de toezichthouder werkzaam is.

  • 2. Een toezichthouder toont zijn legitimatiebewijs desgevraagd aanstonds.

  • 3. Het legitimatiebewijs voldoet aan de bij en krachtens artikel 5:12, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht gestelde regels.

Artikel 7:6 (evenredigheidsbeginsel)

Een toezichthouder maakt van zijn bevoegdheden slechts gebruik voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak nodig is.

Artikel 7:7 (betreden van plaatsen)

  • 1. Een toezichthouder is bevoegd, met medeneming van de benodigde apparatuur, elke plaats te betreden.

  • 2. Zo nodig verschaft hij zich toegang met behulp van de sterke arm.

  • 3. Hij is bevoegd zich te doen vergezellen door personen die daartoe door hem zijn aangewezen.

  • 4. Op het binnentreden van woningen zonder de toestemming van de bewoner is Titel X van het Derde Boek van het Wetboek van Strafvordering BES van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van de artikelen 155, vierde lid, 156, tweede lid, 157, tweede en derde lid, 158, eerste lid, laatste zinsnede, en 160, eerste lid, en met dien verstande dat de machtiging wordt verleend door de procureur-generaal.

Artikel 7:8 (vorderen van inlichtingen)

Een toezichthouder is bevoegd inlichtingen te vorderen.

Artikel 7:9 (inzage van identiteitsdocument)

Een toezichthouder is bevoegd van personen inzage te vorderen van een identiteitsdocument als bedoeld in artikel 2 van de Wet identificatieplicht BES.

Artikel 7:10 (inzage van gegevens en bescheiden)

  • 1. Een toezichthouder is bevoegd inzage te vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden.

  • 2. Hij is bevoegd van de gegevens en bescheiden kopieën te maken.

  • 3. Indien het maken van kopieën niet ter plaatse kan geschieden, is hij bevoegd de gegevens en bescheiden voor dat doel voor korte tijd mee te nemen tegen een door hem af te geven schriftelijk bewijs.

  • 4. Een financiële onderneming is, voor zover zij de op haar activiteiten in of vanuit de openbare lichamen betrekking hebbende boeken, bescheiden of andere informatiedragers in het buitenland aanhoudt, verplicht de toezichthouder op diens verzoek inzage te verlenen in die boeken, bescheiden of informatiedragers en hem daartoe toegang te verlenen tot de plaats waar deze zich bevinden.

Artikel 7:11 (medewerkingsplicht)

  • 1. Een ieder is verplicht aan een toezichthouder binnen de door hem gestelde redelijke termijn alle medewerking te verlenen die deze redelijkerwijs kan vorderen bij de uitoefening van zijn bevoegdheden.

  • 2. Zij die uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift verplicht zijn tot geheimhouding, kunnen het verlenen van medewerking weigeren, voor zover dit uit hun geheimhoudingsplicht voortvloeit.

§ 3. Aanwijzing, benoeming curator en activiteitenverbod

Artikel 7:12 (algemene aanwijzingsbevoegdheid)

  • 1. De toezichtautoriteit kan een financiële onderneming of andere persoon die niet voldoet aan een ingevolge de artikelen 1:7, tweede lid, 1:26, 1:27, 2:1 tot en met 2:3, 2:12, 2:17, 2:18, 2:21 tot en met 2:23, de hoofdstukken 3 tot en met 5, de artikelen 7:10, vierde lid, en 7:11, eerste lid, of hoofdstuk 8, paragrafen 1 en 2, op hem of haar rustende verplichting, een aanwijzing geven.

  • 2. Voorts kan de Nederlandsche Bank een financiële onderneming een aanwijzing geven, indien zij tekenen ontwaart van een ontwikkeling die de integere of beheerste bedrijfsuitoefening, het eigen vermogen, de solvabiliteit of de liquiditeit van die financiële onderneming in gevaar kunnen brengen.

  • 3. De beslissing tot het geven van een aanwijzing is met redenen omkleed en wordt schriftelijk bekendgemaakt aan degene tot wie de aanwijzing is gericht.

  • 4. Een aanwijzing strekt niet tot aantasting van overeenkomsten tussen degene tot wie de aanwijzing is gericht, en derden.

Artikel 7:13 (aanwijzing aan houder van effectenbeurs)

  • 1. De Autoriteit Financiële Markten kan de houder van een effectenbeurs een aanwijzing geven om jegens een derde die zich niet houdt aan de in artikel 4:16, eerste lid, bedoelde regels, een bepaalde gedragslijn te volgen.

  • 2. De Autoriteit Financiële Markten kan de houder van een effectenbeurs een aanwijzing geven om binnen een door de Autoriteit Financiële Markten gestelde redelijke termijn de handel in een bepaald effect op te schorten, te onderbreken of door te halen, indien dit met het oog op de bescherming van de belangen van de beleggers in het effect of de ordelijke handel in het effect noodzakelijk is.

  • 3. Nadat de Autoriteit Financiële Markten een aanwijzing als bedoeld in het tweede lid heeft gegeven, kan zij het Gerecht verzoeken het desbetreffende effect uit te sluiten van de handel op de effectenbeurs, indien dit met het oog op de bescherming van de belangen van de beleggers in het effect of de ordelijke handel in het effect noodzakelijk is.

  • 4. Artikel 7:12, derde lid, is van overeenkomstige toepassing op een aanwijzing als bedoeld in het eerste, tweede of derde lid.

Artikel 7:14 (benoeming van curator)

  • 1. De toezichtautoriteit kan een of meer personen benoemen als curator ten aanzien van alle of bepaalde organen of vertegenwoordigers van een financiële onderneming, indien die onderneming niet voldoet aan het bij of krachtens deze wet bepaalde.

  • 2. Een beslissing als bedoeld in het eerste lid wordt slechts genomen, indien:

    • a. de onderneming niet of niet volledig binnen de gestelde termijn gevolg heeft gegeven aan een krachtens artikel 7:12, eerste lid, gegeven aanwijzing;

    • b. de in het eerste lid bedoelde overtreding het adequaat functioneren van de onderneming ernstig in gevaar brengt, of

    • c. de in het eerste lid bedoelde overtreding de belangen van consumenten of cliënten ernstig in gevaar brengt.

  • 3. In een geval als bedoeld in het tweede lid, onderdeel b of c, wordt de beslissing niet genomen dan nadat de onderneming in de gelegenheid is gesteld haar zienswijze naar voren te brengen.

Artikel 7:15 (gevaar voor financiële waarborgen)

  • 1. Onverminderd artikel 7:14 kan de Nederlandsche Bank een of meer personen benoemen als curator ten aanzien van alle of bepaalde organen of vertegenwoordigers van een financiële onderneming, indien zij tekenen ontwaart van een ontwikkeling die de integere of beheerste bedrijfsuitoefening, het eigen vermogen, de solvabiliteit of de liquiditeit van die financiële onderneming in gevaar kan brengen.

  • 2. Een beslissing als bedoeld in het eerste lid wordt slechts genomen:

    • a. nadat de onderneming niet of niet volledig binnen de gestelde termijn gevolg heeft gegeven aan een krachtens artikel 7:12, tweede lid, gegeven aanwijzing, of

    • b. indien onverwijld ingrijpen noodzakelijk is en de financiële onderneming voorafgaand in de gelegenheid is gesteld haar zienswijze naar voren te brengen over de voorgenomen beslissing.

Artikel 7:16 (beslissing om curator te benoemen)

  • 1. De beslissing om een curator te benoemen bevat een beschrijving van de belangen waardoor de curator zich dient te laten leiden. De beslissing is met redenen omkleed en wordt schriftelijk bekendgemaakt aan de betrokken onderneming.

  • 2. De toezichtautoriteit benoemt de curator voor ten hoogste twee jaren, met de mogelijkheid deze termijn telkens voor ten hoogste een jaar te verlengen. Een verlenging wordt terstond van kracht.

Artikel 7:17 (gevolgen benoeming curator)

  • 1. Met ingang van het tijdstip waarop de beslissing tot benoeming van de curator aan de financiële onderneming is bekendgemaakt, mogen de betrokken organen of vertegenwoordigers hun bevoegdheden slechts uitoefenen na goedkeuring door de curator en met inachtneming van de opdrachten van de curator.

  • 2. Na de benoeming van een curator:

    • a. verlenen de organen en vertegenwoordigers van de financiële onderneming de curator alle medewerking;

    • b. is voor schade ten gevolge van handelingen, verricht in strijd met het eerste lid, elke persoon die deel uitmaakt van het orgaan van de onderneming dat deze handelingen verrichtte, hoofdelijk aansprakelijk tegenover de onderneming, tenzij het verrichten van deze handelingen hem niet te verwijten valt en hij niet nalatig is geweest in het treffen van maatregelen om de gevolgen daarvan af te wenden;

    • c. zijn de handelingen, bedoeld in onderdeel b, voor zover het rechtshandelingen betreft, vernietigbaar, indien de wederpartij wist of behoorde te weten dat de ingevolge het eerste lid vereiste goedkeuring voor die handelingen ontbrak.

  • 3. De kosten en beloning van een op grond van artikel 7:14 of 7:15 benoemde curator komen ten laste van de betrokken financiële onderneming.

Artikel 7:18 (bevoegdheden van toezichtautoriteit)

  • 1. De toezichtautoriteit kan de organen of vertegenwoordigers ten aanzien waarvan een curator is benoemd, toestaan bepaalde rechtshandelingen zonder goedkeuring van de curator te verrichten.

  • 2. De toezichtautoriteit kan de door haar aangewezen curator te allen tijde vervangen.

  • 3. Zodra de omstandigheid die tot benoeming van de curator heeft geleid, niet langer aanwezig is, trekt de toezichtautoriteit de benoeming van de curator in. De beslissing tot intrekking wordt op schrift gesteld en onverwijld bekendgemaakt aan de financiële onderneming.

Artikel 7:19 (aantrekken opvorderbare gelden)

De artikelen 7:14 en 7:16 tot en met 7:18 zijn van overeenkomstige toepassing op een ieder die in de uitoefening van een bedrijf in of vanuit de openbare lichamen buiten besloten kring opvorderbare gelden aantrekt, ter beschikking verkrijgt of ter beschikking heeft.

Artikel 7:20 (transactie- of activiteitenverbod)

  • 1. De toezichtautoriteit kan, indien een financiële onderneming met zetel in het buitenland geen gevolg geeft aan een krachtens artikel 7:12 of 7:13 gegeven aanwijzing, de betrokken onderneming een verbod opleggen in de openbare lichamen nieuwe overeenkomsten af te sluiten.

  • 2. De Autoriteit Financiële Markten kan, indien een financiële onderneming, niet zijnde een onderneming waarvoor op grond van artikel 2:3 een vergunning is vereist, de ingevolge hoofdstuk 5, paragrafen 1 tot en met 3, op haar van toepassing zijnde regels niet naleeft, de betrokken onderneming een verbod opleggen de met die regels strijdige activiteiten te verrichten.

  • 3. De beslissing tot het opleggen van een verbod is met redenen omkleed en wordt schriftelijk bekendgemaakt aan de onderneming tot wie het verbod is gericht.

  • 4. Een verbod als bedoeld in het tweede lid heeft geen betrekking op de afwikkeling van overeenkomsten, gesloten voor het tijdstip waarop het verbod wordt opgelegd.

§ 4. Last onder dwangsom

Artikel 7:21 (opleggen last onder dwangsom)

  • 1. De toezichtautoriteit kan een last onder dwangsom opleggen ter zake van overtreding van voorschriften, gesteld bij of krachtens de in de bijlage bij deze wet genoemde artikelen, alsmede ter zake van het geen gevolg geven dan wel niet tijdig of onvolledig gevolg geven aan een krachtens artikel 7:12 of 7:13 gegeven aanwijzing.

  • 2. Een last onder dwangsom kan worden opgelegd, zodra het gevaar voor de overtreding klaarblijkelijk dreigt.

  • 3. De toezichtautoriteit legt geen last onder dwangsom op, zolang een andere wegens dezelfde overtreding opgelegde last onder dwangsom van kracht is.

  • 4. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de uitoefening van de in het eerste lid bedoelde bevoegdheid.

Artikel 7:22 (zienswijze overtreder)

  • 1. Voordat de toezichtautoriteit een last onder dwangsom oplegt, stelt zij degene aan wie zij voornemens is de last op te leggen, in de gelegenheid zijn zienswijze naar voren te brengen.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing, indien de vereiste spoed zich daartegen verzet, of indien betrokkene reeds eerder in de gelegenheid is gesteld om zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan.

Artikel 7:23 (inhoud van de last)

  • 1. De last onder dwangsom omschrijft de te nemen herstelmaatregelen.

  • 2. Bij een last onder dwangsom die strekt tot het ongedaan maken van een overtreding of het voorkomen van verdere overtreding, wordt een termijn gesteld gedurende welke de overtreder de last kan uitvoeren zonder dat een dwangsom wordt verbeurd.

  • 3. De beslissing tot oplegging van een last onder dwangsom wordt op schrift gesteld en vermeldt:

    • a. de overtreding, alsmede het overtreden voorschrift;

    • b. zo nodig een aanduiding van de plaats waar en het tijdstip waarop de overtreding is geconstateerd.

Artikel 7:24 (hoogte dwangsom)

  • 1. De toezichtautoriteit stelt de dwangsom vast hetzij op een bedrag ineens, hetzij op een bedrag per tijdseenheid waarin de last niet is uitgevoerd, dan wel per overtreding van de last.

  • 2. De toezichtautoriteit stelt tevens een bedrag vast, waarboven geen dwangsom meer wordt verbeurd.

  • 3. De bedragen staan in redelijke verhouding tot de zwaarte van het geschonden belang en tot de beoogde werking van de dwangsom.

  • 4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de hoogte van de dwangsom.

Artikel 7:25 (betaling verbeurde dwangsom)

Een verbeurde dwangsom wordt betaald binnen zes weken nadat zij van rechtswege is verbeurd.

Artikel 7:26 (opheffing of vermindering dwangsom)

  • 1. De toezichtautoriteit die een last onder dwangsom heeft opgelegd, kan op verzoek van de overtreder de last opheffen, de looptijd ervan opschorten voor een bepaalde termijn, of de dwangsom verminderen ingeval van blijvende of tijdelijke gehele of gedeeltelijk onmogelijkheid voor die overtreder om aan zijn verplichtingen te voldoen.

  • 2. De toezichtautoriteit die een last onder dwangsom heeft opgelegd, kan op verzoek van de overtreder de last opheffen, indien de beschikking één jaar van kracht is geweest zonder dat de dwangsom is verbeurd.

Artikel 7:27 (beslissing tot invordering dwangsom)

  • 1. Alvorens aan te manen tot betaling van de dwangsom beslist de toezichtautoriteit bij beschikking omtrent de invordering van de dwangsom.

  • 2. De toezichtautoriteit geeft voorts een beschikking omtrent de invordering van de dwangsom, indien een belanghebbende daarom verzoekt.

  • 3. De toezichtautoriteit beslist binnen vier weken op het verzoek.

Artikel 7:28 (invordering na wijziging van de last)

  • 1. Indien uit een beschikking tot intrekking of wijziging van de last onder dwangsom voorvloeit dat een reeds gegeven beschikking tot invordering van die dwangsom niet in stand kan blijven, vervalt die beschikking.

  • 2. De toezichtautoriteit kan een nieuwe beschikking tot invordering geven die in overeenstemming is met de gewijzigde last onder dwangsom.

Artikel 7:29 (bezwaar en beroep)

  • 1. Het bezwaar, beroep of hoger beroep tegen een last onder dwangsom heeft mede betrekking op een beschikking die strekt tot invordering van de dwangsom, voor zover de belanghebbende deze beschikking betwist.

  • 2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op een verzoek om voorlopige voorziening.

§ 5. Bestuurlijke boete

Artikel 7:30 (opleggen bestuurlijke boete)

  • 1. De toezichtautoriteit kan een bestuurlijke boete opleggen ter zake van overtreding van voorschriften, gesteld bij of krachtens de in de bijlage bij deze wet genoemde artikelen, alsmede ter zake van het geen gevolg geven dan wel niet tijdig of onvolledig gevolg geven aan een krachtens artikel 7:12 of 7:13 gegeven aanwijzing.

  • 2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de uitoefening van de in het eerste lid bedoelde bevoegdheid.

Artikel 7:31 (hoogte bestuurlijke boete)

  • 1. Het bedrag van de bestuurlijke boete wordt bepaald bij algemene maatregel van bestuur. Het bedrag van de bestuurlijke boete voor een afzonderlijke overtreding bedraagt ten hoogste USD 250 000, tenzij ten tijde van het plegen van de overtreding nog geen vijf jaren zijn verstreken sinds het opleggen aan de overtreder van een bestuurlijke boete ter zake van eenzelfde overtreding, in welk geval het bedrag van de bestuurlijke boete voor een afzonderlijke overtreding ten hoogste USD 500 000 bedraagt.

  • 2. De maatregel, bedoeld in het eerste lid, bepaalt voor elke daarin omschreven overtredingen het bedrag van de deswege op te leggen bestuurlijke boete. De overtredingen worden gerangschikt in categorieën naar zwaarte van de overtreding met de daarbij behorende basisbedragen, minimumbedragen en maximumbedragen.

  • 3. In afwijking van het eerste lid kan de toezichtautoriteit, indien het voordeel dat de overtreder door de overtreding heeft verkregen, groter is dan de helft van het bedrag dat op grond van de in het eerste lid bedoelde maatregel ten hoogste voor die overtreding kan worden opgelegd, het bedrag van de bestuurlijke boete vaststellen op ten hoogste twee keer het bedrag van dat voordeel.

  • 4. Artikel 1, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht BES is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 7:32 (uitzonderingsgronden)

De toezichtautoriteit legt geen bestuurlijke boete op, indien:

  • a. de overtreding niet aan de overtreder kan worden verweten;

  • b. de overtreder is overleden;

  • c. aan de overtreder wegens dezelfde overtreding reeds eerder een bestuurlijke boete is opgelegd, dan wel een kennisgeving als bedoeld in artikel 7:36, derde lid, is bekendgemaakt dat voor de overtreding geen bestuurlijke boete zal worden opgelegd;

  • d. tegen de overtreder wegens dezelfde gedraging een strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting is begonnen of het recht tot strafvervolging is vervallen ingevolge artikel 76 van het Wetboek van Strafrecht BES.

Artikel 7:33 (zwijgrecht van overtreder)

  • 1. Degene die wordt verhoord met het oog op het aan hem opleggen van een bestuurlijke boete, is niet verplicht ten behoeve daarvan verklaringen omtrent de overtreding af te leggen.

  • 2. Voor het verhoor wordt aan de betrokkene medegedeeld dat hij niet verplicht is tot antwoorden.

Artikel 7:34 (boeterapport)

  • 1. De toezichtautoriteit of de voor de overtreding bevoegde toezichthouder maakt van de overtreding een rapport op.

  • 2. Het rapport is gedagtekend en vermeldt:

    • a. de naam van de overtreder;

    • b. de overtreding, alsmede het overtreden voorschrift;

    • c. zo nodig een aanduiding van de plaats waar en het tijdstip of de periode waarop de overtreding is geconstateerd.

  • 3. Indien van de overtreding een proces-verbaal als bedoeld in artikel 186 van het Wetboek van Strafvordering BES is opgemaakt, treedt dit voor de toepassing van deze paragraaf in de plaats van het rapport.

Artikel 7:35 (inzagerecht van overtreder)

  • 1. De toezichtautoriteit stelt de overtreder desgevraagd in de gelegenheid de gegevens waarop het opleggen van de bestuurlijke boete of het voornemen daartoe berust, in te zien en daarvan afschriften te vervaardigen.

  • 2. Voor zover blijkt dat de verdediging van de overtreder dit redelijkerwijs vergt, draagt de toezichtautoriteit er zoveel mogelijk zorg voor dat deze gegevens aan de overtreder worden medegedeeld in een voor deze begrijpelijke taal.

Artikel 7:36 (zienswijze van overtreder)

  • 1. Voordat de toezichtautoriteit een bestuurlijke boete oplegt, stelt zij de overtreder in de gelegenheid zijn zienswijze naar voren te brengen. Bij de uitnodiging daartoe wordt tevens het rapport aan de overtreder toegezonden of uitgereikt.

  • 2. De toezichtautoriteit zorgt voor bijstand door een tolk, indien blijkt dat de verdediging van de overtreder dit redelijkerwijs vergt.

  • 3. Indien de toezichtautoriteit, nadat de overtreder zijn zienswijze naar voren heeft gebracht, beslist dat voor de overtreding geen bestuurlijke boete zal worden opgelegd, dan wel dat de overtreding alsnog aan de officier van justitie zal worden voorgelegd, wordt dit schriftelijk aan de overtreder medegedeeld.

Artikel 7:37 (beslissing tot opleggen bestuurlijke boete)

  • 1. De toezichtautoriteit beslist binnen dertien weken na de dagtekening van het rapport, bedoeld in artikel 7:34, omtrent het opleggen van de bestuurlijke boete.

  • 2. De beslissing tot het opleggen van een bestuurlijke boete wordt op schrift gesteld en vermeldt:

    • a. de naam van overtreder;

    • b. de overtreding, alsmede het overtreden voorschrift;

    • c. zo nodig een aanduiding van de plaats waar en het tijdstip waarop de overtreding is geconstateerd;

    • d. het bedrag van de boete;

    • e. de termijn waarbinnen de boete moet worden betaald.

  • 3. De in het eerste lid bedoelde beslistermijn wordt, indien de overtreding is voorgelegd aan de officier van justitie, met ingang van de dag waarop dat is geschied, opgeschort tot de dag waarop de toezichtautoriteit weer bevoegd wordt een bestuurlijke boete op te leggen.

Artikel 7:38 (vervallen van bestuurlijke boete)

  • 1. Een bestuurlijke boete vervalt, indien zij op het tijdstip van het overlijden van de overtreder niet onherroepelijk is. Een onherroepelijke boete vervalt, voor zover zij op dat tijdstip nog niet is betaald.

  • 2. Een reeds opgelegde bestuurlijke boete vervalt, indien het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba met toepassing van artikel 25 van het Wetboek van Strafvordering BES voor de desbetreffende overtreding de vervolging van de overtreder beveelt.

  • 3. De bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete vervalt vijf jaren na de dag waarop de overtreding heeft plaatsgevonden.

  • 4. Indien tegen de bestuurlijke boete bezwaar wordt gemaakt of beroep wordt ingesteld, wordt de vervaltermijn opgeschort tot onherroepelijk op het bezwaar of beroep is beslist.

§ 6. Betaling van dwangsommen en bestuurlijke boeten

Artikel 7:39 (bestemming verschuldigde geldsommen)

Voor zover een bestuurlijke sanctie verplicht tot betaling van een geldsom, komt deze geldsom toe aan de toezichtautoriteit die de sanctie heeft opgelegd.

Artikel 7:40 (wijze van betaling)

  • 1. Betaling van een verbeurde dwangsom of een bestuurlijke boete geschiedt aan een door de toezichtautoriteit te bepalen kantoor dan wel door bijschrijving op een daartoe door de toezichtautoriteit bestemde bankrekening.

  • 2. Betaling geschiedt in het wettig betaalmiddel van de openbare lichamen, tenzij door de toezichtautoriteit anders is bepaald.

  • 3. De betaling heeft plaats op het tijdstip waarop de betaling aan het kantoor wordt verricht dan wel, in geval van bijschrijving, de rekening van de toezichtautoriteit wordt gecrediteerd.

  • 4. De kosten van betaling komen ten laste van de schuldenaar.

Artikel 7:41 (verzuim bij niet-betaling)

  • 1. De overtreder is in verzuim, indien hij de verbeurde dwangsom of de bestuurlijke boete niet binnen de in artikel 7:25, onderscheidenlijk artikel 7:37, onderdeel e, bedoelde termijn heeft betaald.

  • 2. Het verzuim heeft de verschuldigdheid van wettelijke rente tot gevolg overeenkomstig de artikelen 119, eerste en tweede lid, en 120 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek BES.

  • 3. De toezichtautoriteit stelt het bedrag van verschuldigde wettelijke rente bij beschikking vast.

§ 7. Verjaring van dwangsommen en bestuurlijke boeten

Artikel 7:42 (verjaring van invorderingsbevoegdheid)

  • 1. De bevoegdheid tot invordering van een verbeurde dwangsom verjaart door verloop van één jaar na de dag waarop de dwangsom is verbeurd.

  • 2. De rechtsvordering tot betaling van een geldsom, voortvloeiend uit een bestuurlijke boete, verjaart door verloop van vijf jaren, nadat de voorgeschreven betalingstermijn is verstreken.

Artikel 7:43 (stuiten van verjaring)

  • 1. De verjaring wordt gestuit door een daad van rechtsvervolging overeenkomstig artikel 316, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek BES. Artikel 316, tweede lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek BES is van overeenkomstige toepassing.

  • 2. De toezichtautoriteit kan de verjaring ook stuiten door de schuldenaar schriftelijk aan te manen tot betaling.

Artikel 7:44 (nieuwe verjaringstermijn na stuiting)

  • 1. Door stuiting van de verjaring begint een nieuwe verjaringstermijn te lopen met de aanvang van de volgende dag. De nieuwe termijn is gelijk aan de oorspronkelijke.

  • 2. Wordt de verjaring echter gestuit door het instellen van een eis die door toewijzing wordt gevolgd, dan is artikel 324 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek BES van overeenkomstige toepassing.

Artikel 7:45 (verlenging van verjaringstermijn)

  • 1. De verjaringstermijn van de rechtsvordering tot betaling aan de toezichtautoriteit wordt verlengd met de tijd gedurende welke de schuldenaar na de aanvang van die termijn uitstel van betaling heeft.

  • 2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing, indien:

    • a. de schuldenaar in surseance van betaling verkeert;

    • b. de schuldenaar in staat van faillissement verkeert.

§ 8. Openbaarmaking van overtredingen

Artikel 7:46 (openbare waarschuwing)

De toezichtautoriteit kan, met het oog op de belangen die deze wet beoogt te beschermen, bij overtreding van een verbodsbepaling uit deze wet en bij oplegging of overtreding van een verbod als bedoeld in artikel 7:20 een openbare waarschuwing uitvaardigen, indien nodig onder vermelding van de overwegingen die tot de waarschuwing hebben geleid.

Artikel 7:47 (zienswijze betrokkene)

  • 1. De toezichtautoriteit stelt, indien zij voornemens is een openbare waarschuwing uit te vaardigen, de betrokkene schriftelijk in kennis van de voorgenomen beslissing en stelt hem in de gelegenheid daarover zijn zienswijze naar voren te brengen.

  • 2. De toezichtautoriteit kan toepassing van het eerste lid achterwege laten, indien de vereiste spoed zich daartegen verzet, of indien van de betrokkene geen adres bekend is en zijn adres ook niet met een redelijke inspanning kan worden verkregen.

Artikel 7:48 (beslissing tot uitvaardiging openbare waarschuwing)

De beslissing tot uitvaardiging van een openbare waarschuwing wordt op schrift gesteld en vermeldt in ieder geval de geconstateerde overtreding, de inhoud van de openbaarmaking, de gronden waarop de beslissing berust alsmede de wijze waarop en de termijn waarna de openbare waarschuwing zal worden uitgevaardigd.

Artikel 7:49 (uitvaardigen van de openbare waarschuwing)

  • 1. Het uitvaardigen van een openbare waarschuwing geschiedt niet eerder dan nadat vijf werkdagen zijn verstreken na de dag waarop betrokkene overeenkomstig artikel 7:47 in kennis is gesteld van de voorgenomen beslissing om een openbare waarschuwing uit te vaardigen.

  • 2. Indien ter zake van de beslissing tot het uitvaardiging van een openbare waarschuwing een verzoek als bedoeld in artikel 85, eerste lid, van de Wet administratieve rechtspraak BES wordt ingediend, wordt de werking van de beslissing opgeschort totdat het Gerecht op dat verzoek heeft beslist.

  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing, indien van de betrokken persoon geen adres bekend is en zijn adres ook niet met een redelijke inspanning kan worden verkregen.

  • 4. De toezichtautoriteit kan, in afwijking van het eerste en tweede lid, de openbare waarschuwing onverwijld uitvaardigen, indien de bescherming van de belangen die deze wet beoogt te beschermen geen uitstel toelaat.

Artikel 7:50 (openbaarmaking oplegging bestuurlijke boete)

  • 1. De toezichtautoriteit maakt een beslissing tot het opleggen van een bestuurlijke boete op grond van deze wet na bekendmaking van die beslissing openbaar, indien de boete is opgelegd ter zake overtreding van:

    • a. een verbodsbepaling uit deze wet of een verbod als bedoeld in artikel 7:20;

    • b. artikel 4:3, 4:9, 5:3, 5:4, 5:5, 5:6, 5:7, 5:8 of 5:10;

    • c. een voorschrift, gesteld bij of krachtens een in de bijlage, bedoeld in artikel 7:30, eerste lid, genoemd artikel, indien dat voorschrift bij algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 7:30 beboetbaar is gesteld met een boete van de hoogste boetecategorie.

  • 2. De openbaarmaking van een beslissing tot het opleggen van een bestuurlijke boete geschiedt niet eerder dan nadat vijf werkdagen zijn verstreken na de dag waarop die beslissing aan de betrokken persoon is bekendgemaakt. De artikelen 7:47, 7:48 en 7:49, tweede tot en met vierde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 3. De toezichtautoriteit kan beslissen niet tot openbaarmaking van een beslissing tot het opleggen van een bestuurlijke boete over te gaan, indien openbaarmaking van die beslissing in strijd is of in strijd zou kunnen komen met het doel van het door de toezichtautoriteit uit te oefenen toezicht op de naleving van deze wet.

Artikel 7:51 (openbaarmaking onherroepelijke bestuurlijke boete)

De toezichtautoriteit maakt, onverminderd artikel 7:50, een beslissing tot het opleggen van een bestuurlijke boete op grond van deze wet openbaar, nadat die beslissing onherroepelijk is geworden. Artikel 7:50, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 7:52 (openbaarmaking last onder dwangsom)

De toezichtautoriteit maakt een beslissing tot het opleggen van een last onder dwangsom op grond van deze wet openbaar, wanneer een dwangsom is verbeurd. De artikelen 7:47 tot en met 7:49 en 7:50, derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 7:53 (behandeling achter gesloten deuren)

  • 1. Indien een verzoek als bedoeld in artikel 85, eerste lid, van de Wet administratieve rechtspraak BES is ingediend tegen een beslissing tot uitvaardiging van een openbare waarschuwing of tegen openbaarmaking van een beslissing als bedoeld in artikel 7:50, eerste lid, 7:51 of 7:52, vindt het onderzoek ter zitting plaats met gesloten deuren.

  • 2. Indien het Gerecht naar aanleiding van een verzoek als bedoeld in artikel 85, eerste lid, van de Wet administratieve rechtspraak BES een verbod tot uitvaardiging van een openbare waarschuwing of tot openbaarmaking van een beslissing als bedoeld in artikel 7:50, eerste lid, 7:51 of 7:52 heeft opgelegd, vindt:

    • a. indien tegen de bestreden beslissing een beroepschrift is ingediend, het onderzoek ter zitting plaats met gesloten deuren;

    • b. indien omtrent de bestreden beslissing een bestuurlijke heroverweging plaatsvindt, het horen van de bezwaarde en andere partijen niet in het openbaar plaats.

HOOFDSTUK 8. BIJZONDERE PRUDENTIËLE MAATREGELEN, NOODREGELING EN DEPOSITOGARANTIESTELSEL

§ 1. Bijzondere prudentiële maatregelen kredietinstellingen

Artikel 8:1 (periodieke evaluatie risico’s)

  • 1. De Nederlandsche Bank evalueert met het oog op huidige en mogelijke toekomstige risico’s periodiek de wijze waarop een kredietinstelling aan haar verplichtingen met betrekking tot beheerste bedrijfsuitoefening voldoet, alsmede het toetsingsvermogen van die instelling.

  • 2. Op grond van de evaluatie, bedoeld in het eerste lid, bepaalt de Nederlandsche Bank of het door de kredietinstelling gevoerde beleid, de wijze waarop haar bedrijfsvoering is ingericht, en het toetsingsvermogen van de instelling een degelijk beheer en een solide dekking van haar huidige en mogelijke toekomstige risico’s waarborgen, mede gelet op de aard en omvang van die risico’s.

  • 3. De Nederlandsche Bank stemt de frequentie en de omvang van de evaluatie, bedoeld in het eerste lid, af op de aard, omvang en complexiteit van de betrokken kredietinstelling, alsmede op het belang van de werkzaamheden van die instelling voor het financiële stelsel.

Artikel 8:2 (bijzondere maatregelen)

  • 1. De Nederlandsche Bank kan, indien een kredietinstelling niet voldoet aan de bij of krachtens de artikelen 3:9, eerste en tweede lid, onderdeel b, en 3:17 met betrekking tot de beheerste bedrijfsuitoefening of het toetsingsvermogen gestelde regels, die instelling verplichten om:

    • a. een groter toetsingsvermogen aan te houden dan op grond van artikel 3:17 is voorgeschreven;

    • b. in verband met de solvabiliteitsvereisten een specifiek voorzieningenbeleid te voeren of de activa van de onderneming op een specifieke wijze te behandelen;

    • c. het risico dat door de onderneming worden gelopen, te beperken.

  • 2. Indien de Nederlandsche Bank op grond van de evaluatie, bedoeld in artikel 8:1, van oordeel is dat de bedrijfsvoering of het toetsingsvermogen van een kredietinstelling onvoldoende waarborgen biedt voor een beheerste en duurzame dekking van haar risico’s en dat andere maatregelen er redelijkerwijs niet toe kunnen leiden dat de beheerste en duurzame dekking van die risico’s alsnog binnen een redelijke termijn gewaarborgd wordt, kan zij de betrokken kredietinstelling verplichten om een groter toetsingsvermogen aan te houden.

  • 3. De Nederlandsche Bank heft een maatregel als bedoeld in het eerste lid op, zodra de kredietinstelling weer aan de bij of krachtens de artikelen 3:9, eerste en tweede lid, onderdeel b, en 3:17 gestelde regels voldoet. Zij heft een maatregel als bedoeld in het tweede lid op, zodra de bedrijfsvoering en het toetsingsvermogen van de kredietinstelling een beheerste en duurzame dekking van de risico’s van die instelling weer voldoende waarborgen.

§ 2. Bijzondere prudentiële maatregelen verzekeraars

Artikel 8:3 (herstelplan)

  • 1. Indien de rechten van degenen die als verzekeringnemers, verzekerden of gerechtigden op uitkeringen betrokken zijn bij verzekeringen, gesloten door een verzekeraar, in het gedrang komen, kan de Nederlandsche Bank van de verzekeraar een herstelplan verlangen dat binnen acht weken of zoveel eerder als de Nederlandsche Bank bepaalt, aan haar instemming wordt onderworpen, tenzij artikel 8:5 van toepassing is.

  • 2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot het herstelplan, bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Indien de Nederlandsche Bank een herstelplan heeft verlangd en de financiële positie van die verzekeraar verslechtert, kan de Nederlandsche Bank hem verplichten een hoger minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge aan te houden dan op grond van artikel 3:17 is voorgeschreven, teneinde te waarborgen dat de verzekeraar in de nabije toekomst kan blijven voldoen aan het op grond van dat artikel voorgeschreven minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge.

  • 4. Bij de vaststelling van het niveau van het hogere minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge wordt uitgegaan van het herstelplan, bedoeld in het eerste lid. Tevens kan daarbij een termijn worden bepaald waarbinnen het hogere minimumbedrag dient te zijn bereikt.

Artikel 8:4 (ontoereikende technische voorzieningen)

  • 1. Indien een verzekeraar met zetel in de openbare lichamen niet voldoet aan de bij of krachtens artikel 3:19 met betrekking tot de technische voorzieningen gestelde regels, kan de Nederlandsche Bank de vrije beschikking door de verzekeraar over zijn waarden, waar zij zich ook bevinden, beperken of hem verbieden om anders dan met machtiging van de Nederlandsche Bank te beschikken over deze waarden.

  • 2. De verzekeraar kan de ongeldigheid van een rechtshandeling, verricht in strijd met de beperking of het verbod, inroepen indien de wederpartij de maatregel kende of daarvan niet onkundig kon zijn.

  • 3. De Nederlandsche Bank heft de beperking of het verbod op, zodra de verzekeraar weer voldoet aan de bij of krachtens artikel 3:19 gestelde regels.

Artikel 8:5 (ontoereikende solvabiliteitsmarge)

  • 1. Indien een verzekeraar niet meer beschikt over de ingevolge artikel 3:17 vereiste solvabiliteitsmarge, dient hij, tenzij het tweede lid van toepassing is, binnen acht weken of zoveel eerder als de Nederlandsche Bank bepaalt een saneringsplan ter instemming in.

  • 2. Indien de solvabiliteitsmarge is gedaald of naar het oordeel van de Nederlandsche Bank zal dalen beneden het krachtens artikel 3:17, vierde lid, vereiste garantiefonds, dient de verzekeraar bij de Nederlandsche Bank binnen acht weken of zoveel eerder als de Nederlandsche Bank bepaalt een financieringsplan ter instemming in.

  • 3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de inhoud van het saneringsplan en het financieringsplan, bedoeld in het eerste onderscheidenlijk tweede lid.

  • 4. De Nederlandsche Bank kan op verzoek van de verzekeraar wijzigingen in een goedgekeurd plan toestaan. Eveneens kan de Nederlandsche Bank bij gewijzigde omstandigheden wijzigingen in het plan eisen of de instemming intrekken.

Artikel 8:6 (opgave waarden ter dekking van technische voorzieningen)

Een verzekeraar wiens solvabiliteitsmarge niet voldoet aan de bij of krachtens artikel 3:17 met betrekking tot de solvabiliteitsmarge gestelde regels, doet aan de Nederlandsche Bank binnen een door haar te bepalen termijn een opgave van de in artikel 3:19 bedoelde waarden en van de wijzigingen die daarin optreden.

Artikel 8:7 (beperking te beschikken over waarden)

  • 1. De Nederlandsche Bank kan, indien zich in het geval, bedoeld in artikel 8:5, eerste lid, uitzonderlijke omstandigheden voordoen op grond waarvan te verwachten is dat de financiële positie van de verzekeraar nog verder zal verslechteren, evenals in het geval, bedoeld in artikel 8:5, tweede lid, de vrije beschikking door de verzekeraar over zijn waarden, waar zij zich ook bevinden, beperken of hem verbieden om anders dan met machtiging van de Nederlandsche Bank over deze waarden te beschikken.

  • 2. Artikel 8:4, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 3. De Nederlandsche Bank heft de beperking of het verbod op, zodra de verzekeraar weer voldoet aan de bij of krachtens deze wet gestelde eisen met betrekking tot de solvabiliteitsmarge.

§ 3. Noodregeling en faillissement

Artikel 8:8 (geen faillietverklaring dan na intrekking vergunning)

  • 1. Een vordering of verzoek tot faillietverklaring van een kredietinstelling of verzekeraar, eigen aangifte daaronder begrepen, wordt niet in behandeling genomen zolang de betrokken onderneming in het bezit is van een op grond van deze wet verleende vergunning tot uitoefening van het bedrijf van kredietinstelling, onderscheidenlijk verzekeraar.

  • 2. Indien de vergunning van een kredietinstelling of verzekeraar is ingetrokken, wordt op het verzoek of de vordering tot faillietverklaring niet beslist dan nadat het Gerecht de Nederlandsche Bank in de gelegenheid heeft gesteld haar gevoelen daaromtrent kenbaar te maken.

  • 3. De wettelijke bepalingen inzake surseance van betaling zijn niet van toepassing op kredietinstellingen en verzekeraars.

Artikel 8:9 (uitspreken noodregeling)

  • 1. Indien de solvabiliteit of de liquiditeit van een kredietinstelling waaraan op grond van deze wet vergunning tot uitoefening van het bedrijf van kredietinstelling is verleend, tekenen van een gevaarlijke ontwikkeling vertoont en redelijkerwijs in die ontwikkeling geen of onvoldoende verbetering te voorzien is, of indien het belang der gezamenlijke schuldeisers een bijzondere voorziening vordert, kan het Gerecht op verzoek van de Nederlandsche Bank ten aanzien van die kredietinstelling de noodregeling uitspreken.

  • 2. Indien het belang der gezamenlijke schuldeisers van een verzekeraar waaraan op grond van deze wet vergunning tot uitoefening van het bedrijf van verzekeraar is verleend, een bijzondere voorziening bij de afwikkeling van het bedrijf van die verzekeraar vordert, kan het Gerecht op verzoek van de Nederlandsche Bank ten aanzien van die verzekeraar de noodregeling uitspreken.

  • 3. Indien de solvabiliteit of de liquiditeit van een kredietinstelling of verzekeraar, niet zijnde een onderneming waaraan op grond van deze wet vergunning tot uitoefening van het bedrijf van kredietinstelling of verzekeraar is verleend, zodanig is dat redelijkerwijs is te voorzien dat de onderneming haar verplichtingen aan haar schuldeisers niet of slechts ten dele kan nakomen, kan het Gerecht op verzoek van de Nederlandsche Bank in het belang van de gezamenlijke schuldeisers ten aanzien van die kredietinstelling of verzekeraar de noodregeling uitspreken.

Artikel 8:10 (machtiging DNB bij uitspreken noodregeling)

  • 1. Bij het uitspreken van de noodregeling machtigt het Gerecht de Nederlandsche Bank tot:

    • a. overdracht van het geheel of een gedeelte van de verbintenissen van de kredietinstelling, die zij in de uitoefening van het bedrijf van kredietinstelling tot het ter beschikking krijgen van gelden heeft aangegaan onderscheidenlijk van het geheel of van een gedeelte van de verbintenissen van de verzekeraar krachtens overeenkomsten van verzekering;

    • b. gehele of gedeeltelijke liquidatie van het bedrijf van de kredietinstelling, onderscheidenlijk van de portefeuille van de verzekeraar, indien de vergunning is ingetrokken, of

    • c. zowel overdracht als bedoeld in onderdeel a als liquidatie als bedoeld in onderdeel b.

  • 2. In geval van een machtiging met betrekking tot een verzekeraar, strekt de machtiging, bedoeld in de onderdelen b en c, mede tot vereffening van het vermogen van de onderneming van de verzekeraar, zolang nog niet blijkt dat de verzekeraar een negatief eigen vermogen heeft.

  • 3. De Nederlandsche Bank kan in haar verzoek op grond van artikel 8:9 vermelden welke van de machtigingen, bedoeld in het eerste lid, naar haar oordeel het meest passend is.

Artikel 8:11 (behandeling verzoek tot uitspreken noodregeling)

  • 1. Het Gerecht behandelt het verzoek van de Nederlandsche Bank tot het uitspreken van de noodregeling met de meeste spoed op een niet-openbare terechtzitting, op de voet van de rechtspleging in burgerlijke zaken, voor zover daarvan in deze paragraaf niet is afgeweken.

  • 2. Het Gerecht is bevoegd inzage te nemen of te doen nemen van de boeken en zakelijke bescheiden van de kredietinstelling of verzekeraar. De artikelen 7:10, tweede en derde lid, en 7:11 zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Het Gerecht geeft geen beschikking dan nadat de kredietinstelling of verzekeraar en de Nederlandsche Bank in de gelegenheid zijn gesteld te worden gehoord.

  • 4. Een door de kredietinstelling of verzekeraar tegen de intrekking van een vergunning ingesteld beroep schorst de behandeling van het verzoek van de Nederlandsche Bank tot het uitspreken van de noodregeling niet.

  • 5. De beschikking van het Gerecht is met redenen omkleed en wordt, indien het verzoek van de Nederlandsche Bank wordt toegewezen, op een openbare terechtzitting uitgesproken. De griffier maakt de zakelijke inhoud van de beschikking bekend in de Staatscourant en stelt de Nederlandsche Bank onverwijld in kennis van de beschikking.

  • 6. Indien de machtiging, bedoeld in artikel 8:10, eerste lid, strekt tot overdracht als bedoeld in onderdeel a van dat artikel, kan op voordracht van de rechter-commissaris of op verzoek van de Nederlandsche Bank de machtiging worden uitgebreid tot een machtiging als bedoeld in onderdeel c van genoemd artikel.

  • 7. Tegen de beschikking staat generlei voorziening open, behoudens cassatie in het belang der wet.

Artikel 8:12 (gevolgen uitspreken noodregeling)

  • 1. Indien een verzoek tot het uitspreken van de noodregeling tegelijk met een verzoek of vordering tot faillietverklaring aanhangig is, wordt de behandeling van het verzoek of de vordering tot faillietverklaring geschorst, totdat op het verzoek tot het uitspreken van de noodregeling is beschikt. Indien het Gerecht de noodregeling uitspreekt, vervalt het verzoek of de vordering tot faillietverklaring van rechtswege.

  • 2. Het uitspreken van de noodregeling heeft mede tot gevolg dat de kredietinstelling of verzekeraar ten aanzien waarvan de noodregeling is uitgesproken, slechts in staat van faillissement kan worden verklaard overeenkomstig artikel 8:22.

  • 3. Het Gerecht kan op verzoek van de Nederlandsche Bank de noodregeling intrekken. De griffier maakt de intrekking bekend in de Staatscourant.

  • 4. Indien ten aanzien van een verzekeraar de noodregeling wordt uitgesproken, mogen vanaf de dag van het uitspreken van de noodregeling aan de in 3:19 bedoelde waarden geen andere waarden worden toegevoegd dan de sindsdien ontvangen premies of de met die premies verkregen waarden, voor zover deze dienen tot dekking van de technische voorzieningen.

  • 5. Indien het faillissement van een verzekeraar wordt uitgesproken zonder voorafgaande noodregeling of later dan een maand na beëindiging van de noodregeling, geldt het in het vierde lid bedoelde verbod vanaf de dag van faillietverklaring.

Artikel 8:13 (uitoefening bevoegdheden bestuurders en commissarissen)

  • 1. Indien het Gerecht de noodregeling uitspreekt, oefent de Nederlandsche Bank bij uitsluiting alle bevoegdheden van de bestuurders en de commissarissen van de kredietinstelling of verzekeraar uit. De Nederlandsche Bank waakt voor de belangen van de gezamenlijke schuldeisers.

  • 2. De bestuurders en de commissarissen van de kredietinstelling of verzekeraar zijn verplicht bij de uitoefening door de Nederlandsche Bank van de in het eerste lid bedoelde bevoegdheden alle door de Nederlandsche Bank gevraagde medewerking te verlenen.

  • 3. De Nederlandsche Bank is bevoegd de bestuurders van de kredietinstelling of verzekeraar te machtigen bepaalde handelingen te verrichten.

  • 4. De Nederlandsche Bank is bevoegd bestuurders en commissarissen namens de kredietinstelling of verzekeraar te ontslaan. Bij dit ontslag worden de overeengekomen of wettelijke termijnen in acht genomen, met dien verstande dat een termijn van zes weken in elk geval voldoende is.

  • 5. De Nederlandsche Bank kan personen machtigen alle of een deel van de bevoegdheden uit te oefenen, die zij ingevolge het eerste lid heeft. Zij kan het Gerecht verzoeken een beloning voor de gemachtigden vast te stellen. De Nederlandsche Bank maakt de naam en woonplaats van een door haar gemachtigde persoon, alsook de intrekking van een machtiging, bekend in de Staatscourant.

Artikel 8:14 (besluiten van aandeelhouders of leden)

  • 1. Indien de noodregeling is uitgesproken ten aanzien van een kredietinstelling of verzekeraar met zetel in de openbare lichamen, behoeft een besluit van de aandeelhouders of leden om van kracht te zijn de goedkeuring van de Nederlandsche Bank.

  • 2. Wordt een besluit van de aandeelhouders of leden, dat volgens de statuten van een in het eerste lid bedoelde kredietinstelling of verzekeraar voor een handeling vereist is, niet genomen of verkrijgt dit besluit niet de volgens de statuten vereiste goedkeuring, dan kan de Nederlandsche Bank dit besluit nemen.

Artikel 8:15 (stortingen op aandelen en naheffingen)

De Nederlandsche Bank is, ongeacht hetgeen daaromtrent in de statuten van de kredietinstelling of verzekeraar is bepaald, ingevolge de haar op grond van artikel 8:10 verleende machtiging bevoegd:

  • a. alle nog niet gedane stortingen op de aandelen in het geplaatste kapitaal van de kredietinstelling uit te schrijven en te innen;

  • b. alle nog niet gedane stortingen op de aandelen in het geplaatste kapitaal, onderscheidenlijk het waarborgkapitaal, van de verzekeraar uit te schrijven en te innen;

  • c. naheffingen op te leggen en te innen tot het in de statuten bepaalde maximum, indien de verzekeraar de rechtsvorm van onderlinge waarborgmaatschappij bezit.

Artikel 8:16 (gevolgen voor schuldeisers)

  • 1. Het uitspreken van de noodregeling heeft tot gevolg dat de kredietinstelling of verzekeraar niet kan worden genoodzaakt tot nakoming van schulden die voor de uitspraak zijn ontstaan. Aangevangen executiën worden geschorst en gelegde beslagen vervallen. Artikel 32 van de Faillissementswet BES is van overeenkomstige toepassing op de in de eerste volzin bedoelde schulden.

  • 2. De Nederlandsche Bank kan uitkeringen doen op vorderingen waarop het eerste lid van toepassing is, voor zover dit gelet op de liquiditeitspositie van de kredietinstelling of verzekeraar verantwoord is.

  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op vorderingen die door pand of hypotheek op goederen van de verzekeraar zijn gedekt, en termijnen van huurkoop.

  • 4. Voor zover vorderingen die door pand of hypotheek zijn gedekt, niet op de verbonden zaak kunnen worden verhaald, werkt de uitspraak wel ten aanzien van deze vorderingen.

  • 5. Het uitspreken van de noodregeling werkt niet ten voordele van de medeschuldenaren en borgen van de kredietinstelling of verzekeraar.

  • 6. Artikel 231a van de Faillissementswet BES is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 8:17 (schuldvergelijking en schuldoverneming)

  • 1. Met betrekking tot schuldvergelijking en schuldoverneming vinden de artikelen 224 en 225 van de Faillissementswet BES overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de schuldenaar van de kredietinstelling of verzekeraar die zijn schuld wil vergelijken met een schuldvordering aan order of toonder, gehouden is te bewijzen dat hij reeds op het ogenblik van de uitspraak waarbij het verzoek tot machtiging werd toegewezen, te goeder trouw eigenaar was van het order- of toonderpapier.

  • 2. Met betrekking tot wederkerige overeenkomsten in het algemeen en tot termijnzaken, overeenkomsten van huurkoop, huurovereenkomsten en arbeidsovereenkomsten in het bijzonder, waarbij een kredietinstelling of verzekeraar ten aanzien waarvan de noodregeling is uitgesproken, partij is, vinden de artikelen 226, 226a, 227, 227a, 228 en 229 van de Faillissementswet BES overeenkomstige toepassing.

  • 3. Met betrekking tot de voldoening van een schuld aan de kredietinstelling of verzekeraar nadat de noodregeling is uitgesproken, vindt artikel 230 van de Faillissementswet BES overeenkomstige toepassing.

Artikel 8:18 (bijzondere machtiging aan DNB)

  • 1. Het Gerecht kan, tegelijk met de in artikel 8:10, eerste lid, bedoelde machtiging of nadien, de Nederlandsche Bank op haar verzoek een bijzondere machtiging verlenen tot:

    • a. wijziging, bij de overdracht van rechten en verplichtingen krachtens overeenkomsten tot het ter beschikking verkrijgen van gelden of krachtens overeenkomsten van verzekering, van die overeenkomsten, met dien verstande dat bedingen in overeenkomsten waaruit vorderingen voortvloeien als bedoel in artikel 8:16, derde en vierde lid, vorderingen die door pand of hypotheek op goederen van de kredietinstelling worden gedekt, of termijnen van huurkoop daarbij niet kunnen worden gewijzigd;

    • b. verkorting van de duur van overeenkomsten tot het ter beschikking verkrijgen van gelden of van overeenkomsten van verzekering.

  • 2. Wijzigingen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, die op de overeenkomsten van levensverzekering betrekking hebben, kunnen niet tot gevolg hebben dat aan verzekeringnemers meer verplichtingen worden opgelegd.

  • 3. Ten aanzien van de bijzondere machtiging is artikel 8:11, eerste tot en met vijfde en zevende lid, van overeenkomstige toepassing.

  • 4. Zodra overdracht van rechten en verplichtingen krachtens de in artikel 8:10, eerste lid, bedoelde machtiging heeft plaatsgevonden, maakt de Nederlandsche Bank deze overdracht en, zo door haar handelingen zijn verricht krachtens de in het eerste lid bedoelde bijzondere machtiging, die handelingen bekend in de Staatscourant en in ten minste twee door het Gerecht aan te wijzen dagbladen. De Nederlandsche Bank kan, indien zij dit in het belang van de schuldeisers van een kredietinstelling, onderscheidenlijk het belang van verzekeringnemers, verzekerden of gerechtigden op uitkeringen, nodig acht, bedoelde overdracht en handelingen tevens op andere wijze bekendmaken.

  • 5. De overdracht en de wijziging, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, worden ten aanzien van alle andere belanghebbenden van de betrokken kredietinstelling of verzekeraar van kracht met ingang van de dag, volgende op die waarop de bekendmaking in de Staatscourant is geschied.

Artikel 8:19 (geen nadeel overdracht van rechten)

Een overdracht van rechten en verplichtingen ingevolge dit hoofdstuk mag geen nadeel toebrengen aan de rechten van de overblijvende schuldeisers.

Artikel 8:20 (kosten noodregeling)

  • 1. Het Gerecht stelt het bedrag vast van de kosten van de noodregeling. Deze kosten komen ten laste van de betrokken kredietinstelling of verzekeraar.

  • 2. De kosten van de noodregeling omvatten de door of namens de Nederlandsche Bank ter zake gedane uitgaven en de vergoeding van de door of namens haar ter zake verrichte werkzaamheden.

Artikel 8:21 (gelijkstelling noodregeling met faillissement)

Voor de toepassing van de artikelen 200, 355, 356 en 360 van het Wetboek van Strafrecht BES wordt met faillissement gelijkgesteld de rechtstoestand waarin een kredietinstelling of verzekeraar verkeert zolang te zijnen aanzien de noodregeling van kracht is.

Artikel 8:22 (faillietverklaring op verzoek van DNB)

  • 1. De Nederlandsche Bank dient een verzoek tot faillietverklaring van de kredietinstelling of verzekeraar in, indien haar blijkt dat de betrokken onderneming een negatief eigen vermogen heeft en hetzij het met de noodregeling te bereiken doel is of niet meer kan worden verwezenlijkt, hetzij – indien niet tevoren de noodregeling werd uitgesproken – geen redelijk vooruitzicht meer bestaat dat het met de noodregeling te bereiken doel alsnog kan worden verwezenlijkt.

  • 2. Bij de beoordeling van de omvang van het eigen vermogen van een verzekeraar met zetel in het buitenland worden uitsluitend de activa en passiva in aanmerking genomen die naar het oordeel van de Nederlandsche Bank behoren tot het vanuit de vestigingen in de openbare lichamen uitgeoefende verzekeringsbedrijf.

  • 3. De faillietverklaring wordt uitgesproken ongeacht of de kredietinstelling of verzekeraar verkeert in een toestand van te hebben opgehouden te betalen. De eerste titel van de Faillissementswet BES is overigens van toepassing.

Artikel 8:23 (beëindiging noodregeling bij faillietverklaring)

De noodregeling houdt van rechtswege op van kracht te zijn, indien de kredietinstelling of verzekeraar in staat van faillissement wordt verklaard. Alsdan, zomede indien de faillietverklaring wordt uitgesproken binnen een maand na het intrekken van de noodregeling, gelden de volgende bepalingen:

  • a. het tijdstip waarop de termijn, bedoeld in artikel 39 van de Faillissementswet BES, aanvangt, wordt berekend vanaf het tijdstip waarop de beschikking tot het uitspreken van de noodregeling uitvoerbaar is geworden;

  • b. een beroep op schuldvergelijking kan in afwijking van artikel 49 van de Faillissementswet BES slechts worden gedaan, indien de schuldvordering en de schuldplichtigheid beide zijn ontstaan vóór het tijdstip waarop de beschikking tot het uitspreken van de noodregeling uitvoerbaar is geworden, dan wel voortvloeien uit een handeling vóór dat tijdstip met de gefailleerde verricht;

  • c. handelingen, ingevolge de artikelen 8:13, 8:14 en 8:15 door of namens de Nederlandsche Bank verricht gedurende de tijd dat de noodregeling van kracht was, gelden als handelingen van de curator, terwijl boedelschulden, gedurende die tijd ontstaan, ook in het faillissement als boedelschulden gelden;

  • d. de boedel is niet aansprakelijk voor verbintenissen van de kredietinstelling of verzekeraar die in strijd met artikel 8:13, eerste en derde lid, zijn aangegaan gedurende de tijd dat de noodregeling van kracht was, behoudens voor zover deze daardoor is gebaat;

  • e. vorderingen uit overeenkomsten van levensverzekering kunnen in afwijking van artikel 105, eerste lid, van de Faillissementswet BES worden ingediend door overlegging van de polis of een afschrift daarvan, zonder dat het bedrag van de vordering behoeft te worden vermeld. Voor zover de curator de vordering erkent, stelt hij de omvang daarvan vast.

Artikel 8:24 (verslag aan minister)

De Nederlandsche Bank brengt na beëindiging van en desgevraagd tijdens de noodregeling daaromtrent zo spoedig mogelijk verslag uit aan Onze Minister.

Artikel 8:25 (bevoorrechte vorderingen)

  • 1. In geval van noodregeling of faillissement worden de boedelschulden van een verzekeraar, overeenkomstig de Faillissementswet BES, al naar gelang de aard van de betrokken boedelschuld hetzij mede over de in artikel 3:19 bedoelde waarden omgeslagen, hetzij uitsluitend van een bepaalde bate van de boedel afgetrokken.

  • 2. Onverminderd het eerste lid dienen in geval van noodregeling of faillissement de in het eerste lid bedoelde waarden uitsluitend tot voldoening van de vorderingen ten laste van de verzekeraar ter zake van uitkeringen krachtens de vanuit de vestigingen in de openbare lichamen gesloten overeenkomsten van verzekering, niet zijnde uitkeringen, krachtens overeenkomst van herverzekering aan een andere verzekeraar verschuldigd.

  • 3. Op de in het eerste lid bedoelde waarden zijn, behoudens vorderingen die door pand of hypotheek op deze waarden zijn gedekt, geen andere vorderingen verhaalbaar, tenzij vaststaat dat alle vorderingen, bedoeld in het tweede lid, kunnen worden voldaan en dat in de toekomst zodanige vorderingen niet meer zullen ontstaan.

  • 4. Ingeval de in het tweede lid bedoelde vorderingen niet volledig uit de in het eerste lid bedoelde waarden zijn voldaan, nemen de betrokken schuldeisers voor het overblijvende deel van hun vorderingen rang na de overige schuldeisers bij de verdeling van de opbrengst van de overige goederen van de verzekeraar.

§ 4. Depositogarantiestelsel

Artikel 8:26 (depositogarantiestelsel)

  • 1. Er is een depositogarantiestelsel dat tot doel heeft depositohouders te compenseren in het geval een kredietinstelling niet in staat is te voldoen aan haar verplichtingen die voortvloeien uit vorderingen uit deposito’s. Kredietinstellingen dragen de kosten van het depositogarantiestelsel.

  • 2. Het depositogarantiestelsel, bedoeld in het eerste lid, kan deel uitmaken van een Caribisch depositogarantiestelsel waarin ook andere landen uit het Caribische deel van het Koninkrijk deelnemen.

  • 3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot:

    • a. de categorieën ondernemingen en personen die onder de reikwijdte van het depositogarantiestelsel vallen, dan wel daarvan worden uitgesloten;

    • b. de categorieën vorderingen die onder de reikwijdte van het depositogarantiestelsel vallen, de wijze van indiening en vaststelling daarvan, de voorwaarden voor vergoeding van deze vorderingen en de hoogte van de vergoeding;

    • c. de toepassing van het depositogarantiestelsel en de uitvoering daarvan in samenhang met de noodregeling;

    • d. de financiering, bekostiging en verdeling van baten van het depositogarantiestelsel.

Artikel 8:27 (stichting tot beheer van middelen)

  • 1. De middelen ter financiering en bekostiging van het depositogarantiestelsel kunnen worden ondergebracht in een door de Nederlandsche Bank of, in het geval van een Caribisch depositogarantiestelsel als bedoeld in het artikel 8:26, tweede lid, een mede door de Nederlandsche Bank op te richten stichting tot beheer van die middelen.

  • 2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het eerste lid, alsmede regels met betrekking tot het bestuur van een stichting als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 8:28 (uitvoering door DNB)

  • 1. De Nederlandsche Bank is belast met de uitvoering van het depositogarantiestelsel in de openbare lichamen.

  • 2. De Nederlandsche Bank draagt bij toepassing van het depositogarantiestelsel zorg voor betaling van de vergoeding van de ingevolge artikel 8:26, derde lid, onderdelen a en b, daarvoor in aanmerking komende vorderingen van depositohouders.

  • 3. De Nederlandsche Bank is bevoegd de uitvoering van het depositogarantiestelsel, alsmede de uitvoering van de in het tweede lid bedoelde taak geheel of gedeeltelijk uit te besteden. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld.

Artikel 8:29 (subrogatie)

  • 1. De Nederlandsche Bank treedt in de rechten die een depositohouder ter zake van een vordering op de betalingsonmachtige kredietinstelling heeft, voor zover zij aan die depositohouder een vergoeding als bedoeld in artikel 8:28, tweede lid, heeft betaald.

  • 2. Indien de middelen ter financiering en bekostiging van het depositogarantiestelsel zijn ondergebracht in een stichting als bedoeld in artikel 8:27, eerste lid, treedt in afwijking van het eerste lid die stichting in de in het eerste lid bedoelde rechten van de depositohouder.

Artikel 8:30 (geen hoofdelijke aansprakelijkheid DNB)

De samenloop van vorderingen van depositohouders op een kredietinstelling ten aanzien waarvan het depositogarantiestelsel is toegepast, met aanspraken op vergoeding van de ingevolge artikel 8:26, derde lid, onderdelen a en b, daarvoor in aanmerking komende vorderingen, leidt er niet toe dat de Nederlandsche Bank en de boedel of de kredietinstelling hoofdelijk zijn verbonden.

HOOFDSTUK 9. STRAFBEPALINGEN

Artikel 9:1 (misdrijven)

  • 1. Overtreding van de artikelen 2:1, eerste lid, en 2:3, eerste of tweede lid, of van een verbod als bedoeld in artikel 7:20 wordt, voor zover opzettelijk begaan, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vijfde categorie.

  • 2. Overtreding van de artikelen 1:20, eerste lid, 2:21, eerste lid, 2:22, eerste lid, 2:23, eerste lid, 3:28, eerste lid, 3:39, 3:40, 4:9, 5:3, 5:15, 5:19, 5:25, eerste lid, 5:26, eerste lid, 5:27, eerste of tweede lid, 6:5, eerste lid, 6:6, 6:8, eerste lid, 6:9, 6:10, eerste lid, 6:11, 6:12, 7:11, eerste lid, en 8:11, tweede lid, jo. artikel 7:11, eerste lid, wordt, voor zover opzettelijk begaan, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vijfde categorie.

  • 3. De in het eerste en tweede lid strafbaar gestelde feiten zijn misdrijven.

Artikel 9:2 (overtredingen)

  • 1. Overtreding van de artikelen 2:1, eerste lid, en 2:3, eerste of tweede lid, of van een verbod als bedoeld in artikel 7:20 wordt, voor zover niet opzettelijk begaan, gestraft met hechtenis van ten hoogste een jaar of geldboete van de vijfde categorie.

  • 2. Overtreding van de artikelen 1:20, eerste lid, 2:21, eerste lid, 2:22, eerste lid, 2:23, eerste lid, 3:28, eerste lid, 3:39, 3:40, 4:9, 5:3, 5:15, 5:19, 5:25, eerste lid, 5:26, eerste lid, 5:27, eerste of tweede lid, 6:5, eerste lid, 6:6, 6:8, eerste lid, 6:9, 6:10, eerste lid, 6:11, 6:12, 7:11, eerste lid, en 8:11, tweede lid, jo. artikel 7:11, eerste lid, wordt, voor zover niet opzettelijk begaan, gestraft met hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van de vierde categorie.

  • 3. De in het eerste en tweede lid strafbaar gestelde feiten zijn overtredingen.

Artikel 9:3 (opsporing van strafbare feiten)

  • 1. Met de opsporing van de in de artikelen 9:1 en 9:2 strafbaar gestelde feiten zijn, onverminderd artikel 184 van het Wetboek van Strafvordering BES, belast

    de daartoe bij besluit van Onze Minister van Justitie in overeenstemming met Onze Minister aangewezen ambtenaren. Deze ambtenaren zijn tevens belast met de opsporing van de feiten, strafbaar gesteld in de artikelen 185 tot en met 188 en 190 van het Wetboek van Strafrecht BES, voor zover deze feiten betrekking hebben op een bevel, vordering of handeling, gedaan of ondernomen door henzelf.

  • 2. Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

HOOFDSTUK 10. OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

§ 1. Overgangsrecht

Artikel 10:1 (vergunningen)

  • 1. Vergunningen tot uitoefening van het bedrijf van kredietinstelling of geldtransactiekantoor, verleend op grond van artikel 2 van de Wet toezicht bank- en kredietwezen 1994 BES, berusten na de inwerkingtreding van deze wet op artikel 2:1, eerste lid, onderdeel a, onder 1°, met dien verstande dat vergunningen tot uitoefening van het bedrijf van kredietinstelling die zijn verleend aan een kredietaanbieder, niet zijnde een kredietinstelling, na de inwerkingtreding van deze wet op artikel 2:3, eerste lid, onderdeel c, berusten.

  • 2. Vergunningen tot uitoefening van het verzekeringsbedrijf, verleend op grond van artikel 9 van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf BES, berusten na de inwerkingtreding van deze wet op artikel 2:1, eerste lid, onderdeel b.

  • 3. Vergunningen voor het werkzaam zijn als trustkantoor, verleend op grond van artikel 4 van de Wet toezicht trustwezen BES, berusten, met uitzondering van bij die vergunningen behorende bijlagen als bedoeld in de artikelen 6 en 7 van die wet, na de inwerkingtreding van deze wet op artikel 2:1, eerste lid, onderdeel a, onder 2°.

  • 4. Vergunningen voor het houden van een effectenbeurs, verleend op grond van artikel 2 van de Wet toezicht effectenbeurzen BES, berusten na de inwerkingtreding van deze wet op artikel 2:3, eerste lid, onderdeel d.

  • 5. Vergunningen aan beleggingsinstellingen, verleend op grond van artikel 3 van de Wet toezicht beleggingsinstellingen en administrateurs BES, berusten na de inwerkingtreding van deze wet op artikel 2:3, tweede lid.

Artikel 10:2 (van rechtswege vergunningen)

  • 1. Aan personen die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet waren vermeld op een bijlage als bedoeld in artikel 6 of 7 van de Wet toezicht trustwezen BES, wordt van rechtswege vergunning als bedoeld in artikel 2:1, eerste lid, onderdeel a, onder 2°, verleend, met dien verstande dat die vergunning uitsluitend strekt tot het verlenen van beheersdiensten als bedoeld in artikel 1 van de Wet toezicht trustwezen BES.

  • 2. De op grond van het eerste lid verleende vergunningen vervallen na verloop van zes maanden, gerekend vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet.

  • 3. Aan bemiddelaars die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet waren ingeschreven in het register voor assurantiebemiddelaars op grond van artikel 4 van de Wet assurantiebemiddelingsbedrijf BES, wordt van rechtswege vergunning als bedoeld in artikel 2:3, eerste lid, onderdeel a, verleend om als bemiddelaar in verzekeringen op te treden.

Artikel 10:3 (buitenlandse zetelhouders)

Artikel 3:1, eerste lid, is, zolang een onderneming haar zetel niet verplaatst naar een andere staat, niet van toepassing op financiële ondernemingen die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet hun zetel hadden buiten de openbare lichamen, Curaçao en Sint Maarten.

Artikel 10:4 (ontheffingen)

  • 1. Ontheffingen, verleend op grond van de Wet assurantiebemiddelingsbedrijf BES, de Wet toezicht bank- en kredietwezen 1994 BES, de Wet toezicht beleggingsinstellingen en administrateurs BES, de Wet toezicht effectenbeurzen BES, de Wet toezicht trustwezen BES of de Wet toezicht verzekeringsbedrijf BES, die betrekking hebben op een mede op grond van deze wet bestaande verplichting, berusten, voor zover van die verplichting ingevolge de bij of krachtens artikel 1:27 gestelde regels ontheffing kan worden verleend, na de inwerkingtreding van deze wet op artikel 1:27.

  • 2. Ontheffingen, verleend op grond van artikel 9 van de Wet zeggenschap in ter beurze genoteerde vennootschappen BES, worden na de inwerkingtreding van deze wet aangemerkt als ontheffingen, bedoeld in artikel 6:10.

Artikel 10:5 (betrouwbaarheid en deskundigheid beleidsbepalers)

  • 1. Indien de Nederlandsche Bank of de Autoriteit Financiële Markten op grond van de Wet assurantiebemiddelingsbedrijf BES, de Wet toezicht bank- en kredietwezen 1994 BES, de Wet toezicht beleggingsinstellingen en administrateurs BES, de Wet toezicht effectenbeurzen BES, de Wet toezicht trustwezen BES of de Wet toezicht verzekeringsbedrijf BES de betrouwbaarheid heeft vastgesteld van een persoon als bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, staat de betrouwbaarheid van die persoon voor de toepassing van deze wet buiten twijfel, zolang niet een wijziging in de relevante feiten of omstandigheden een redelijke aanleiding geeft tot een nieuwe beoordeling en zolang geen nieuwe beoordeling als bedoeld in artikel 3:4, vierde lid, is voorgeschreven.

  • 2. Indien een persoon als bedoeld in artikel 3:5, eerste lid, op grond van een in het eerste lid genoemde wet voldoende deskundig is bevonden, wordt hij voor de toepassing van deze wet eveneens voldoende deskundig geacht, zolang niet een wijziging in de relevante feiten of omstandigheden een redelijke aanleiding geeft tot een nieuwe beoordeling.

Artikel 10:6 (verklaringen van geen bezwaar)

Verklaringen van geen bezwaar, verkregen op grond van artikel 46 van de Wet toezicht bank- en kredietwezen 1994 BES of artikel 81 van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf BES, worden vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet aangemerkt als een op grond van artikel 3:28 verkregen verklaring van geen bezwaar.

Artikel 10:7 (aanwijzingen en aanzeggingen)

  • 1. Een op grond van de Wet toezicht bank- en kredietwezen 1994 BES, de Wet toezicht beleggingsinstellingen en administrateurs BES, de Wet toezicht trustwezen BES of de Wet toezicht verzekeringsbedrijf BES, gegeven aanwijzing wordt vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet gelijkgesteld met een op grond van artikel 7:12 gegeven aanwijzing.

  • 2. Een op grond van artikel 22, eerste lid, van de Wet toezicht bank- en kredietwezen 1994 BES gedaan verzoek om bepaalde maatregelen te nemen of een bepaalde gedragslijn te volgen wordt voor de toepassing van het eerste lid aangemerkt als aanwijzing.

  • 3. Een op grond van de Wet toezicht bank- en kredietwezen 1994 BES, de Wet toezicht beleggingsinstellingen en administrateurs BES of de Wet toezicht verzekeringsbedrijf BES gedane aanzegging wordt vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet aangemerkt als een besluit op grond van artikel 7:14.

Artikel 10:8 (bestuurlijke boeten)

  • 1. Een bestuurlijke boete, opgelegd terzake van overtreding van een voorschrift, gesteld bij of krachtens de Wet assurantiebemiddelingsbedrijf BES, de Wet toezicht bank- en kredietwezen 1994 BES, de Wet toezicht beleggingsinstellingen en administrateurs BES, de Wet toezicht trustwezen BES of de Wet toezicht verzekeringsbedrijf BES, wordt vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet gelijkgesteld met een op grond van artikel 7:30 opgelegde bestuurlijke boete.

  • 2. De toezichtautoriteit kan na de inwerkingtreding van deze wet tot een jaar na de dag waarop de overtreding is begaan, een bestuurlijke boete opleggen terzake van overtreding van een voorschrift, gesteld bij of krachtens een in het eerste lid genoemde wet. Op het opleggen van de boete blijft het recht van toepassing dat gold voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet.

  • 3. De artikelen 7:50 en 7:51 zijn niet van toepassing op boeten als bedoeld in het eerste en tweede lid.

Artikel 10:9 (noodregeling en faillissement)

Op de afhandeling van een noodregeling of faillietverklaring van een kredietinstelling of verzekeraar die is uitgesproken voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, blijft het op het tijdstip van het uitspreken van de noodregeling of faillietverklaring geldende recht van toepassing.

Artikel 10:10 (geheimhoudingsplicht en vertrouwelijke gegevens)

De artikelen 1:20 tot en met 1:25 zijn van overeenkomstige toepassing op gegevens en inlichtingen die zijn verstrekt of verkregen op grond van de Wet assurantiebemiddelingsbedrijf BES, de Wet toezicht bank- en kredietwezen 1994 BES, de Wet toezicht beleggingsinstellingen en administrateurs BES, de Wet toezicht effectenbeurzen BES, de Wet toezicht trustwezen BES of de Wet toezicht verzekeringsbedrijf BES.

§ 2. Wijziging van andere wetten

Artikel 10:11 (intrekking bestaande toezichtwetten)

De volgende wetten worden ingetrokken:

a. de Wet assurantiebemiddelingsbedrijf BES;

b. de Wet toezicht bank- en kredietwezen 1994 BES;

c. de Wet toezicht beleggingsinstellingen en administrateurs BES;

d. de Wet toezicht effectenbeurzen BES;

e. de Wet toezicht trustwezen BES;

f. de Wet toezicht verzekeringsbedrijf BES;

g. de Wet zeggenschap in ter beurze genoteerde vennootschappen BES.

Artikel 10:12 (Burgerlijk Wetboek BES)

1. In de artikelen 344, eerste lid, en 350, tweede lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek BES wordt «een ingevolge de Wet toezicht bank- en kredietwezen 1994 BES geregistreerde kredietinstelling» vervangen door: een ingevolge de Wet financiële markten BES in het register financiële markten ingeschreven kredietinstelling.

2. In artikel 206, tweede lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek BES wordt: «een kredietinstelling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet toezicht bank- en kredietwezen 1994 BES,» vervangen door: een kredietinstelling in de zin van de Wet financiële markten BES.

Artikel 10:13 (Comptabiliteitswet 2001)

In artikel 91, zestiende lid, van de Comptabiliteitswet 2001 wordt «Wet toezicht bank- en kredietwezen 1994 BES» vervangen door: Wet financiële markten BES.

Artikel 10:14 (Deurwaarderswet BES)

In artikel 12a van de Deurwaarderswet BES wordt «een kredietinstelling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel c, van de Wet toezicht bank- en kredietwezen BES» vervangen door: een kredietinstelling in de zin van de Wet financiële markten BES.

Artikel 10:15 (Pensioenwet BES)

De Pensioenwet BES wordt gewijzigd als volgt:

1. In artikel 1a, eerste lid, onderdeel c, wordt «Wet toezicht verzekeringsbedrijf BES» vervangen door: Wet financiële markten BES.

2. In artikel 7a, eerste lid, wordt «artikel 60 van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf BES» vervangen door: artikel 8:9, tweede of derde lid, van de Wet financiële markten BES.

3. In artikel 7c, eerste lid, onderdeel b, wordt «Wet toezicht verzekeringsbedrijf BES» vervangen door: Wet financiële markten BES.

Artikel 10:16 (Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen BES)

In artikel 1 van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen BES komen de begripsomschrijvingen van «vergunning» en «verzekeraar» te luiden:

vergunning:

vergunning die ingevolge de Wet financiële markten BES is vereist voor de branche motorrijtuigverzekering;

verzekeraar:

onderneming die ingevolge de Wet financiële markten BES het bedrijf van schadeverzekeraar in de branche motorrijtuigverzekering mag uitoefenen; .

Artikel 10:17 (Wet algemene verzekering bijzondere ziektekosten BES)

In artikel 17, eerste lid, van de Wet algemene verzekering bijzondere ziektekosten BES wordt «overeenkomstig de regels van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf BES» vervangen door: overeenkomstig de bij of krachtens de Wet financiële markten BES met betrekking tot de uitoefening van het verzekeringsbedrijf gestelde regels.

Artikel 10:18 (Wet geldstelsel BES)

In artikel 1, onderdeel e, van de Wet geldstelsel BES wordt «instelling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel c, van de Wet toezicht bank- en kredietwezen 1994 BES» vervangen door: kredietinstelling in de zin van de Wet financiële markten BES.

Artikel 10:19 (Wet op het notarisambt BES)

In artikel 76a, eerste lid, van de Wet op het notarisambt BES wordt «een kredietinstelling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel c, van de Wet toezicht bank- en kredietwezen BES kredietinstelling» vervangen door: een kredietinstelling in de zin van de Wet financiële markten BES.

Artikel 10:20 (Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering BES)

In artikel 445 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering BES wordt «in het kader van het toezicht op het bank- en kredietwezen geregistreerde, kredietinstelling,» vervangen door: ingevolge de Wet financiële markten BES in het register financiële markten ingeschreven kredietinstelling.

§ 3. Inwerkingtreding en citeertitel

Artikel 10:21 (inwerkingtreding)

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen en onderdelen daarvan en voor de verschillende op grond van deze wet te onderscheiden categorieën financiële ondernemingen verschillend kan worden vastgesteld.

Artikel 10:22 (citeertitel)

Deze wet wordt aangehaald als: Wet financiële markten BES.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Financiën,

Bijlage als bedoeld in de artikelen 7:21, eerste lid, en 7:30, eerste lid

A. Artikelen ter zake waarvan een last onder dwangsom kan worden opgelegd

1:7, tweede lid,

2:1, eerste lid,

2:3, eerste en tweede lid,

2:17, eerste lid,

2:21, eerste lid,

2:22, eerste lid,

2:23, eerste, derde en vijfde lid,

3:1, eerste en derde lid,

3:2 en 3:3,

3:4, eerste lid,

3:5 tot en met 3:13,

3:15 tot en met 3:19,

3:21 tot en met 3:24,

3:28, eerste lid,

3:29,

3:33 tot en met 3:40,

3:44,

3:45, derde tot en met vijfde lid,

3:46, derde tot en met vijfde lid,

4:1, eerste en tweede lid,

4:2 tot en met 4:4,

4:5, eerste, tweede en vierde lid,

4:8 tot en met 4:11,

4:13,

4:15,

4:16, eerste en derde lid,

4:17,

4:18, eerste lid,

4:19 en 4:20,

4:22,

4:23, eerste en derde lid,

4:25,

4:26, derde lid,

4:27 jo. 4:26, derde lid,

4:28, eerste lid,

4:29, eerste lid,

4:30 tot en met 4:33,

4:34, eerste lid,

4:35, eerste tot en met derde lid,

4:36, eerste lid,

4:37 tot en met 4:39

4:40, tweede en derde lid,

4:41, tweede lid,

4:43,

4:45, tweede en derde lid,

4:46,

4:47, eerste lid,

4:48,

5:2 tot en met 5:10

5:14,

5:15, eerste en tweede lid,

5:16, eerste en tweede lid,

5:19, eerste lid,

5:21,

5:22, eerste en derde lid,

5:23, eerste lid,

7:10, vierde lid,

7:11, eerste lid,

7:17, eerste en tweede lid, onderdeel a,

7:19,

7:20, eerste en tweede lid,

8:2, eerste en tweede lid,

8:3,

8:4, eerste lid,

8:5, eerste tot en met derde lid,

8:6,

8:7, eerste lid.

B. Artikelen ter zake waarvan een bestuurlijke boete kan worden opgelegd

1:7, tweede lid,

2:1, eerste lid,

2:3, eerste en tweede lid,

2:17, eerste lid,

2:18,

2:21, eerste lid,

2:22, eerste lid,

2:23, eerste, derde en vijfde lid,

3:1, eerste en derde lid,

3:2 en 3:3,

3:4, eerste lid,

3:5 tot en met 3:13,

3:15 tot en met 3:19,

3:21 tot en met 3:26,

3:28, eerste lid,

3:29,

3:33 tot en met 3:40,

3:44,

3:45, derde tot en met vijfde lid,

3:46, derde tot en met vijfde lid,

4:1, eerste en tweede lid,

4:2 tot en met 4:5,

4:8 tot en met 4:13,

4:15 tot en met 4:17,

4:18, eerste lid,

4:19 en 4:20,

4:22,

4:23, eerste en derde lid,

4:25,

4:26, derde lid,

4:27 jo. 4:26, derde lid,

4:28, eerste lid,

4:29, eerste lid,

4:30 tot en met 4:33,

4:34, eerste lid,

4:35, eerste tot en met derde lid,

4:36, eerste lid,

4:37 tot en met 4:41,

4:43,

4:45, tweede en derde lid,

4:46,

4:47, eerste lid,

4:48,

5:2 tot en met 5:10,

5:14,

5:15, eerste en tweede lid,

5:16, eerste en tweede lid,

5:19, eerste lid,

5:21,

5:22, eerste en derde lid,

5:23, eerste lid,

5:25, eerste lid,

5:26, eerste lid,

5:27, eerste en tweede lid,

7:10, vierde lid,

7:11, eerste lid,

7:17, eerste en tweede lid, onderdeel a,

7:19,

7:20, eerste en tweede lid,

8:2, eerste en tweede lid,

8:3,

8:4, eerste lid,

8:5, eerste tot en met derde lid,

8:6,

8:7, eerste lid.

Naar boven