32 772 Beleidsdoorlichting Volksgezondheid, Welzijn en Sport

Nr. 31 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR MEDISCHE ZORG

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 22 januari 2018

In het afgelopen jaar heeft de beleidsdoorlichting van artikel 6 «Sport en bewegen» van de VWS-begroting voor de periode 2011–2016 plaats gevonden. Met deze brief stuur ik u het eindrapport van deze beleidsdoorlichting, die is uitgevoerd door bureau Andersson Elffers Felix (AEF)1. Tevens heb ik bijgevoegd de beoordeling van het rapport en het proces van de beleidsdoorlichting van prof. M.S. de Vries, hoogleraar bestuurskunde aan de Radboud Universiteit te Nijmegen, die als onafhankelijk extern deskundige bij de beleidsdoorlichting betrokken is geweest2. De toezegging u dit rapport voor eind 2017 toe te zenden3 heb ik daarmee gestand gedaan.

Uit deze beleidsdoorlichting komt naar voren dat het sport- en beweegklimaat in Nederland in het algemeen goed op orde is. Ten opzichte van andere landen zijn de voorzieningen in Nederland van hoog niveau. De rijksoverheid heeft geen directe wettelijke taak op het vlak van sport, maar neemt een grotendeels stimulerende of financierende rol. Uit onderzoeken en evaluaties komt naar voren dat, waar dat onderzocht is, het beleid in algemene zin bijdraagt aan de te behalen doelen. Desalniettemin is het lastig om te bepalen in welke mate het beleid bijdraagt aan het bereiken van de doelstellingen. Volgens AEF komt dit mede door de in verhouding geringe inzet van middelen ten opzichte van het totaal en door de complexiteit van de omgeving waarin deze instrumenten worden ingezet. Met betrekking tot doelmatigheid zijn er zeer weinig conclusies te trekken. De uitgevoerde evaluatieonderzoeken geven hier over het algemeen weinig tot geen informatie over.

De onafhankelijke extern deskundige oordeelt dat het hier een adequate rapportage betreft van een beleidsterrein dat als succesvol kan worden getypeerd. Hij signaleert wel dat blijvende aandacht nodig is om de doelmatigheid van het beleid van de rijksoverheid aan te tonen.

De aanbevelingen van AEF zijn te verdelen in aanbevelingen die zien op het beleidsproces in meer abstracte zin en aanbevelingen die zien op de inhoudelijke beleidsdoelstellingen (waartoe ook de +20% en –20% budgetvarianten horen). In deze brief zal ik ingaan op de procesmatige punten van AEF. Met het oog op het te sluiten Sportakkoord, dat in het Regeerakkoord wordt aangekondigd, stel ik een reactie op de beleidsinhoudelijke punten en de 20% varianten uit tot een later moment.

AEF maakt verschillende punten die zien op het beleidsproces. Deze punten zijn afkomstig uit de overall-bevindingen van AEF en de verbeterparagraaf in het rapport, en betreffen de onderwerpen:

  • rol van de rijksoverheid;

  • doelstelling, implementatie en monitoring;

  • doelmatigheid; en

  • beschikbaar gestelde middelen.

Op deze onderwerpen ga ik hierna puntsgewijs in.

Rol van de rijksoverheid

AEF geeft aan dat er op een aantal onderwerpen sprake is van enige ambiguïteit in de rol van de rijksoverheid; deze is niet altijd helder en afgebakend. Dit leidt tot onduidelijkheid over de verantwoordelijkheid van de Minister voor de doeltreffendheid en doelmatigheid van ingezet beleid.

Ik vind van belang dat helder is welke rol de rijksoverheid neemt en welke taken en acties daarbij horen, waarbij ook mijn verantwoordelijkheid over de resultaten helder gedefinieerd kan worden. Ik zal mij inspannen om mijn rol en verantwoordelijkheid in beleidsinitiatieven op dit onderwerp, al dan niet in het kader van een te sluiten Sportakkoord, helder en duidelijk te omschrijven.

Doelstelling, implementatie en monitoring

AEF doet een aantal aanbevelingen over doelstelling, implementatie van beleid en monitoring van de beleidsresultaten. Ik wil deze aanbevelingen in samenhang bezien. AEF geeft aan dat het noodzakelijk is om bij het stellen van beleidsdoelen rekening te houden met de wijze van monitoring: deze dient aan te sluiten bij mogelijkheden om een beleidsdoel in beeld te brengen, er moet een expliciete afweging gemaakt worden over de meetbaarheid van de resultaten en de wijze van monitoring moet vooraf vastgelegd worden. Daarnaast stelt AEF dat er meer aandacht nodig is voor de kwaliteit van de implementatie van beleid, omdat deze rechtstreeks effect heeft op de effectiviteit van beleid.

Ik ben het met AEF eens dat er bij het stellen van beleidsdoelen vooraf al goed gekeken moet worden naar de wijze van monitoring en evaluatie. Deze instrumenten dienen immers om in beeld te krijgen of de gestelde doelen behaald worden. Ik vind het van belang dat er bij alle beleidsinstrumenten op dit onderwerp voldoende en op een passende manier gemonitord en geëvalueerd wordt en neem dit als verbeterpunt mee voor huidige en nieuwe beleidsinitiatieven die, al dan niet in het kader van het te sluiten Sportakkoord, genomen zullen worden.

Bij nieuw beleid zal vooraf aandacht worden besteed aan de doelstelling van beleid, het daarbij horende instrument en de wijze waarop de doeltreffendheid en doelmatigheid bepaald kan worden, waarbij ik er wel voor wil waken dat, zoals AEF ook signaleert, de inzet op monitoring niet onevenredig wordt.

Doelmatigheid

In de tot nu toe uitgevoerde beleidsevaluaties wordt weinig aandacht besteed aan de doelmatigheid van beleid en daardoor is het lastig om hier uitspraak over te doen. AEF beveelt aan om in evaluaties (waar relevant) ook doelmatigheid mee te nemen, en in subsidieverantwoordingen richtlijnen op te nemen die toezien op een doelmatige besteding van middelen.

Ik vind het van belang dat er in evaluaties ook aandacht is voor de doelmatigheid van de besteding van middelen. Zonder deze informatie is het moeilijk om op dit punt verbeteringen door te voeren en te leren van beleidsevaluaties. VWS besteedt hier aandacht aan in het kader van de Pilot Lerend Evalueren4. Het doel van de pilot is om werkende weg het inzicht in de kwaliteit van het beleid en het effect hiervan op de samenleving te verbeteren. Twee sportthema’s (Topsport en Sport en bewegen in de buurt) zijn onderdeel van deze pilot. Voor Sport en bewegen in de buurt is dit jaar een effectmeting en een nulmeting gedaan. Op basis daarvan zal er een plan van aanpak worden opgesteld voor dit onderdeel van de pilot. Ook voor het onderdeel Topsport zal een plan van aanpak worden opgesteld. Beide plannen volgen in 2018.

Een strakke richtlijn ten aanzien van de subsidieverantwoordingen acht ik niet noodzakelijk, omdat dit reeds wordt toegepast bij het verstrekken van subsidies voor onder andere topsport en topsportevenementen. De subsidieaanvrager is bijvoorbeeld verplicht om het sportevenement en de side-events te evalueren volgens de Werkgroep Evaluatie Sportevenementen (WESP)-richtlijnen.

Beschikbaar gestelde middelen

AEF beveelt aan om in beleidsdocumenten de overwegingen vast te leggen waarom de omvang van een subsidie op een bepaalde maat is gesteld en om in subsidietrajecten meer in te zetten op cofinanciering van andere overheden of partners. Daarmee kan een «hefboomrelatie» ontstaan die het effect van door VWS bestede middelen versterkt.

Dit punt houdt tevens verband met het in beeld krijgen van de doelmatigheid van de bestede middelen. Door vooraf scherper te formuleren welke resultaten beoogd worden en welke middelen daarvoor nodig zijn, is achteraf beter een uitspraak te doen over de doelmatigheid van het beleid. Dit sluit ook aan bij de ontwikkelingen rond de Comptabiliteitswet. Ten aanzien van de aanbeveling van AEF om meer in te zetten op de «hefboomrelatie» die zij beschreven, zal ik in het kader van het te sluiten Sportakkoord kijken waar deze constructie van meerwaarde kan zijn. Het Sportakkoord biedt namelijk een goede mogelijkheid om met andere overheden en partners het gesprek aan te gaan over de toekomst van de sport.

Voor wat betreft de inhoudelijke punten geldt dat deze beleidsdoorlichting op een goed moment komt. In het kader van een te sluiten Sportakkoord zal ik de komende periode spreken met de partijen in het sportveld over toekomstig sportbeleid. Ik wil de uitkomsten en aanbevelingen van deze beleidsdoorlichting ook betrekken bij deze gesprekken, en ik zie dit tevens als een mooie gelegenheid om een aantal van de procesmatige aanbevelingen van AEF, zoals hierboven omschreven, in de praktijk te brengen. Wanneer er meer duidelijk is over het te sluiten Sportakkoord en de inhoud daarvan, zal ik reageren op de beleidsinhoudelijke uitkomsten en de 20% varianten van deze beleidsdoorlichting.

De Minister voor Medische Zorg, B.J. Bruins


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
2

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
3

Kamerstuk 32 772, nr. 16

X Noot
4

Kamerstuk 31 865, nr. 99

Naar boven