32 767 Wijziging van de Algemene Ouderdomswet, de Wet inkomstenbelasting 2001 en de Wet op de loonbelasting 1964 in verband met verhoging van de leeftijd waarop recht op ouderdomspensioen ontstaat van 65 naar 66 jaar (Wet verhoging pensioenleeftijd naar 66 jaar)

Nr. 6 VERSLAG

Vastgesteld 9 juni 2011

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1, belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave

Blz.

   

I. ALGEMEEN

1

   

1. Inleiding

1

2. Waarom een verhoging van de AOW-leeftijd?

4

3. Hoofdlijnen van het wetsvoorstel

6

4. Uitvoering

13

5. Financiële gevolgen

14

6. Overig

15

   

II. ARTIKELSGEWIJS

18

   

7. Artikel II

18

8. Artikel IV

18

I. ALGEMEEN

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel en onderschrijven het belang van langer doorwerken in relatie met de beschreven problematiek om de oudedagsvoorziening toekomstbestendig en betaalbaar te houden. De leden van de VVD-fractie hebben nog wel vragen over het wetsvoorstel.

De leden van de PvdA-fractie hebben met teleurstelling kennis genomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij vinden het een gemiste kans dat voorliggend wetsvoorstel in de plaats is gekomen van twee al eerder ingediende wetsvoorstellen, die ten doel hadden de AOW-leeftijd te verhogen naar 67 jaar en de mogelijkheid om de AOW geheel of ten dele op een later tijdstip te laten ingaan. De ingetrokken wetsvoorstellen boden werknemers de kans om gezond langer door te werken of eerder te stoppen met werken, indien noodzakelijk, en bevatte een plan van aanpak om de arbeidsmarkt voor oudere werknemers te verbeteren. De leden van de PvdA-fractie constateren dat maatregelen om oudere werknemers langer gezond aan het werk te houden, geen onderdeel uitmaken van dit wetsvoorstel. Bovendien levert voorliggend wetsvoorstel 0,4%-punt van het BBP minder verbetering voor de houdbaarheid van de overheidsfinanciën op. De leden van de PvdA-fractie zijn verbaasd dat ondanks een zeer negatief advies van de Raad van State en een nog onduidelijke uitwerking van het pensioenakkoord, het voorliggende wetsvoorstel toch naar de Tweede Kamer is gestuurd. Zij hebben nog een aantal vragen.

De regering heeft aangekondigd voorliggend wetsvoorstel aan te passen aan de uitwerking van het pensioenakkoord, zoals gesloten in juni 2010. In dit pensioenakkoord worden AOW-leeftijd als ook de aanvullende pensioenleeftijd gekoppeld aan de levensverwachting, met dien verstande dat in ieder geval verhoogd zal worden naar 67 jaar. De hoopvolle verwachting leeft bij de leden van de PvdA-fractie dat sociale partners en regering zeer binnenkort een uitwerking van dit akkoord zullen presenteren. Waarom heeft de regering niet op dit moment willen wachten, alvorens dit wetsvoorstel in te dienen?

De leden van de PVV-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel. De leden van de PVV-fractie hebben nog enkele vragen.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel om de AOW leeftijd te verhogen van 65 naar 66 jaar, alsmede de hieraan gerelateerde maatregelen, zoals de aanpassing van het Witteveenkader.

De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat vanwege de stijgende levensverwachting verhoging van de AOW-leeftijd noodzakelijk is. Hiermee kan enerzijds de arbeidsparticipatie worden bevorderd. Dit blijft van belang. Anderzijds kan in de visie van de leden van de CDA-fractie voor onze kinderen en kleinkinderen het pensioen zeker worden gesteld zonder dat toekomstige generaties met onbetaalbare lasten worden opgezadeld. Voor deze leden staat wel als een paal boven water dat de AOW als volksverzekering de basis moet blijven van het pensioenstelsel waarop Nederlanders moeten kunnen vertrouwen. De leden van de CDA-fractie zouden zich zelfs kunnen vinden in een verhoging in 2015 naar 66 jaar en in 2020 naar 67 jaar, maar accepteren de keuze zoals die is gemaakt in dit wetsvoorstel. De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat het aan de sociale partners en niet aan de overheid is om aan te geven welk beroep vanwege zwaarte of onveiligheid op CAO-niveau een andere behandeling zou verdienen. De sociale partners zijn in de visie van de leden van de CDA-fractie hiertoe goed in staat.

De leden van de CDA-fractie wijzen op de volgende punten, die in het coalitieakkoord op dit terrein staan:

  • De AOW-leeftijd wordt verhoogd naar 66 jaar.

  • Bovendien zal de regering een voorstel doen om in lijn met de afspraak die sociale partners onderling hebben gemaakt de AOW-leeftijd op den duur te koppelen aan de levensverwachting, waarbij minimaal moet worden voldaan aan de 0,7% houdbaarheidsopbrengst.

  • De fiscale bijdrage aan de pensioenopbouw via het Witteveenkader wordt in 2013 beperkt in verband met de verhoging van de pensioengerechtigde leeftijd.

  • Alleen CAO’s, die aandacht besteden aan leeftijdsbewust personeelsbeleid en duurzame inzetbaarheid (scholing) worden algemeen verbindend verklaard.

  • Premiekorting voor werkgevers, die oudere werklozen in dienst nemen en ouderen in dienst houden, wordt gehandhaafd.

  • Voor een robuust en toekomstbestendig pensioenstelsel is meer deskundigheid, versterking van intern toezicht, transparantie in beleggingen en pensioenopbouw noodzakelijk. Vrijwillig langer doorwerken na de pensioengerechtigde leeftijd blijft aantrekkelijk.

De leden van de CDA-fractie vragen de regering waarom deze punten niet allemaal gezamenlijk in een pakket in een wetsvoorstel naar voren zijn gebracht.

De leden van de CDA-fractie hebben in aanvulling hierop nog een aantal andere vragen en opmerkingen bij het voorliggend wetsvoorstel.

Deze leden vragen met betrekking tot de aanpassingen van het Witteveenkader of de regering heeft overwogen om behalve de standaardregelingen, die gebaseerd zijn op doorsneepremie en doorsnee-opbouw, ook een nieuwe regeling te introduceren, die niet is gebaseerd doorsneepremie, maar een degressieve opbouw voor een middelloonregeling, dat wil zeggen een hogere opbouw voor jongere cohorten? Wat zijn hierbij de overwegingen geweest van de regering?

De leden van de SP-fractie hebben met grote teleurstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Het verhogen van de AOW-leeftijd is onnodig, onredelijk en daarom ongewenst. Deze leden constateren dat de regering op geen enkele manier de groep die niet langer door kan werken tegemoet komt.

De leden van de fractie van D66 hebben met teleurstelling kennisgenomen van het weinig ambitieuze wetsvoorstel van de regering. De leden vinden de verhoging van de AOW-leeftijd naar 66 jaar in 2020 veel te beperkt om de vergrijzingsproblematiek het hoofd te bieden.

De leden van de fractie van GroenLinks hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetvoorstel verhoging pensioenleeftijd naar 66 jaar, wat nu vooruitlopend op het pensioenakkoord is ingediend. Zij willen graag enkele vragen stellen over dit wetsvoorstel.

De leden van ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van voorliggend voorstel. Alvorens in te gaan op de inhoud van het wetsvoorstel hebben zij behoefte aan enkele procesmatige vragen en opmerkingen. Kan de regering ten eerste aangeven wat de status is van het voorliggende wetsvoorstel, gelet op de verwachting dat een pensioenakkoord tussen sociale partners zeer nabij is? En hoe gaat de regering het bereikte akkoord verwerken in een wetsvoorstel, nu voorliggend wetsvoorstel, dat zeer waarschijnlijk behoorlijk wat aanpassing behoeft, al in behandeling is genomen? Kan de Tweede Kamer wijziging op wijziging verwachten, of zal de regering komen met een geheel herzien wetsvoorstel, in casu het eerder ingetrokken wetsvoorstel Verhoging van de leeftijd waarop recht op ouderdomspensioen ontstaat (32 247)? Deelt de regering de mening van de leden van de ChristenUnie-fractie dat het proces niet erg zorgvuldig en transparant is, en zeker geen schoolvoorbeeld is in het streven van deze regering om de bureaucratie terug te dringen?

2. Waarom een verhoging van de AOW-leeftijd?

De leden van de VVD-fractie constateren dat regering uiteen zet dat sociale verzekeringen en sociale voorzieningen zullen doorlopen tot de nieuwe AOW-leeftijd en dat daarmee samenhangende wetgeving later naar de Kamer komen. Wanneer kan deze wetgeving worden verwacht en welke wetgeving betreft dit?

Deze leden constateren verder dat de regering toelicht dat de duurzame inzetbaarheid en de mobiliteit van ouderen verbeterd dient te worden, wat volkomen onderschreven wordt door de leden van de VVD-fractie. Wat gaat de regering doen en wanneer kunnen deze maatregelen worden verwacht? Is er een gewenst percentage ouderen (55–65 jaar) dat de regering aan het werk wil zien? Neemt de regering ook flankerende maatregelen om de arbeidsparticipatie van ouderen (duurzaam) te vergroten?

De leden van de VVD-fractie vragen voorts of de regering kan aangeven of het voornemens is om de AOW te flexibiliseren (AOW-uitstellen met hoger percentage), of om bijvoorbeeld «deeltijd-AOW» mogelijk te maken. Dit om de arbeidsparticipatie van ouderen te vergroten.

Deze leden wijzen erop dat op dit moment volgens het CBS de gemiddelde leeftijd dat mensen met pensioen gaan iets minder dan 62 jaar bedraagt. Verwacht de regering een stijging van de gemiddelde pensioenleeftijd en zo ja, met hoeveel?

Ook de leden van de PvdA-fractie vragen naar de maatregelen, die de regering voornemens is te nemen om de duurzame inzetbaarheid van ouderen blijvend te verbeteren. Daarbij vragen de leden van de PvdA-fractie tevens of de regering kan toelichten waarom deze maatregelen geen onderdeel uitmaken van het voorliggende wetsvoorstel, al dan niet als flankerend beleid.

In aanvulling op hun vraag naar de maatregelen van de regering ten aanzien van arbeidsparticipatie van ouderen vragen de leden van de PvdA-fractie op welke manier de regering werkgevers bij deze duurzame inzetbaarheid gaat betrekken. Kan de regering ervoor zorg dragen dat de uitwerking van de Vitaliteitsregeling tijdig naar de Tweede Kamer wordt gezonden, zodat deze meegenomen kan worden in de behandeling van het voorliggende wetsvoorstel?

De leden van de CDA-fractie stellen vast dat op bladzijde 2 van de memorie van toelichting wordt aangegeven dat de kosten van de AOW de komende jaren sterk zullen stijgen van 4,9% van het BBP in 2010 naar 8,5% van het BBP in 2040. Kan de regering hierbij aangeven welk deel hiervan via de premies kan worden gedragen en welk deel hiervan op andere wijze wordt gefinancierd?

De leden van de SP-fractie constateren dat sinds invoering van de AOW door minister Suurhoff in de regering Drees in 1957 het aantal 65-plussers aanzienlijk is gestegen. Nu zijn er vier werkende per gepensioneerde, over 30 jaar zullen er naar verwachting ongeveer twee werkende per gepensioneerde zijn. Het is juist dat hierdoor een steeds groter beroep wordt gedaan op de AOW. Het is echter niet juist om te zeggen dat het de werkenden meer geld zal kosten. De groeiende groep 65-plussers zorgt er namelijk ook voor dat de inkomsten uit belastingen over pensioenen fors zullen stijgen. Deze leden constateren dat bij de begroting voor 2009 aan minister Donner deze cijfers zijn gevraagd en dat het antwoord is geweest dat die belastinginkomsten over de aanvullende pensioenen inderdaad ruim voldoende zijn om het stijgende aantal AOW-uitkeringen te betalen. Volgens het Centraal Plan Bureau (CPB) stijgen de AOW-uitgaven tot 2040 met 3,5% van het Bruto Binnenlands Product (BBP). De stijging van de belastinginkomsten over pensioenen loopt volgens het CPB op tot 3,7% van het BBP in 2040. De leden van de SP-fractie concluderen dat het stijgend aantal personen dat in de toekomst aanspraak zal maken op een AOW uitkering geen aanleiding is en geen aanleiding kan zijn om de AOW-leeftijd te verhogen. Deze leden vragen om een uitgebreide reactie van de regering en vragen of deze gegevens juist zijn.

De leden van de SP-fractie constateren voorts dat iedereen, die wil doorwerken na 65 jaar, dat nu al kan. Deze leden zijn van mening dat het automatisch leeftijdsontslag hiervoor dient te worden aangepast om dit te stimuleren. De leden van de SP-fractie zijn van mening dat mensen niet verplicht moeten worden om door te werken na hun 65e jaar, maar het recht moeten krijgen om de arbeidsovereenkomst na 65 jaar te verlengen. Indien de werkgever een arbeidsovereenkomst niet wil verlengen zal de werkgever dat aan de rechter of aan het UWV moeten voorleggen als betrof het een ontslagverzoek. De leden va de SP-fractie menen dat in de huidige situatie doorwerken zeer lonend is omdat bovenop het loon het recht op AOW onverminderd bestaat. Deze leden vragen een reactie van de regering op dit voorstel en vragen welke stijging van de arbeidsparticipatie hiermee bereikt kan worden.

Verder constateren de leden van de SP-fractie dat de gemiddelde levensverwachting bij geboorte door afname van de sterfte onder kinderen en jongeren sinds de invoering van de AOW met bijna acht jaar is toegenomen. De levensverwachting van een 65-jarige is sinds de invoering van de AOW in 1957 met maar vier jaar toegenomen. Deze leden stellen dat door de verhoging van de AOW-leeftijd tot 66 jaar deze extra tijd met een jaar bekort. Zij vragen of dit waar is. De leden van de SP-fractie vragen hoeveel personen overlijden tussen de 65 jarige leeftijd en 66 jarige leeftijd en tussen 66 en 67 jaar en hoe zich dat verhoudt tot de levende leeftijdgenoten. Deze leden vragen verder naar de verschillen in de levensverwachting uitgesplitst naar opleidingsniveau en geslacht.

De leden van de SP-fractie vragen of het juist is dat de levensverwachting van een werknemer in de sociale werkvoorziening gemiddeld 30% lager is dan de levensverwachting van een gemiddelde werknemer. Deze leden vragen welke conclusie de regering verbindt aan dit feit.

De leden van de SP-fractie zijn van mening dat het een vooruitgang is dat meer mensen kunnen genieten van hun oude dag en zien hierin geen reden om de AOW-leeftijd te verhogen. Temeer omdat door een hogere AOW-leeftijd ook de klassenongelijkheid groter wordt. Immers mensen met een laag inkomen leven gemiddeld vijf jaar korter en kampen 15 jaar eerder met een als slecht ervaren gezondheid. De leden vragen of het waar is dat verplicht langer doorwerken het verschil in aantal gezonden jaren waarin van de AOW en het pensioen kan worden genoten tussen mensen met een hoge en lage levensverwachting wordt vergroot.

Deze leden concluderen dat het aantal mensen dat (gezond) de pensioenleeftijd haalt, door de verhoging naar 66 jaar zal afnemen. Zij vragen of de regering dit een wenselijke ontwikkeling acht. De leden van de SP-fractie vragende regering van mening is dat het wetsvoorstel voldoende rekening houdt met de verschillen in levensverwachting.

De leden van de D66-fractie constateren dat de Raad van State uitermate kritisch is over dit wetsvoorstel en adviseert om dit niet aldus te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal. De leden van de D66-fractie constateren dat de Raad van State oordeelt dat de discrepantie tussen enerzijds de omvang en urgentie van de vergrijzingsproblematiek, en anderzijds de beperkte maatvoering en tempo van het wetsvoorstel te groot is. De leden van de D66-fractie vinden de reactie van de regering hierop verre van overtuigend. Deze leden vragen de regering of de regering op dit punt nader kan ingaan.

De leden van de GroenLinks-fractie wijzen erop dat hoewel er nog geen pensioenakkoord is, de contouren van het pensioenakkoord al duidelijk zijn sinds 4 juni 2010. Deze leden vragen de regering waarom hierbij niet meer aansluiting is gezocht bij de uitwerking in dit wetsvoorstel? Deze leden vragen ook wanneer en hoe de regering de afspraken met de sociale partners verwacht te verwerken in dit wetsvoorstel.

De leden van GroenLinks willen het pensioenvoorstel beoordelen op de vraag of het voorstel een oplossing vormt voor de vergrijzing, of er een oplossing is voor zware beroepen, of de rekening goed verdeeld is tussen generaties en of er ook participatiemaatregelen worden genomen zodat ouderen ook daadwerkelijk tot aan hun pensioen kunnen doorwerken.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering om de intergenerationele effecten van het wetsvoorstel in kaart te brengen. Deze leden vinden de reactie van de regering te mager op het advies van de Raad van State waarin de Raad van State stelt dat een versterking van de intergenerationale solidariteit in de financiering van de AOW van groot belang is. In hoeverre worden de lasten doorgeschoven naar de volgende generatie nu de AOW leeftijd pas in 2020 wordt verhoogd naar 66 jaar, zonder daarna een koppeling te leggen met de levensverwachting? Hoe zou dit plaatje eruit zien als wel voor fiscalisering van de AOW-premie zou worden gekozen? Welke effecten verwacht de regering van de inperking van de opbouw van pensioenen voor de loonkosten en de netto lonen?

De leden van de fractie van de ChristenUnie delen de analyse van de regering dat langer doorwerken noodzakelijk wordt, gelet op de krimp van de beroepsbevolking en de toenemende vergrijzing. Voor het behoud, of versterking van de solidariteit tussen generaties en voor de betaalbaarheid van de AOW is het noodzakelijk dat de pensioen- en AOW- gerechtigde leeftijd wordt verhoogd. Daarbij past wat de leden van de ChristenUnie-fractie betreft uiteraard wel de randvoorwaarde van een zorgvuldige, voorzienbare invoering en handhaving van het principe dat de sterkste schouders de zwaarste lasten dragen.

Deze leden menen echter, anders dan de regering, dat een verhoging van de AOW-leeftijd naar 66 jaar onvoldoende tegemoet komt aan de genoemde ontwikkelingen. Zij horen daarom graag van de regering de motivering om de pensioenleeftijd slechts te verhogen met één jaar naar 66 jaar en op wat voor manier dit voldoende bijdraagt aan het behoud van betaalbaarheid van de AOW. De levensverwachting is immers sterk gestegen, en lijkt ook de komende jaren nog te gaan stijgen. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen hier ook naar gelet op de opmerkingen dat de regering in gesprek blijft met sociale partners over mogelijke verdere verhoging naar 67 of koppeling aan levensverwachting. Gezien de aanpassingskosten, benodigde tijd en inspanning van werkgevers, pensioenuitkeerders en verzekeraars, en behoud van draagvlak voor de verhoging van de pensioengerechtigde leeftijd en het beginsel van een voorzienbaar en voorspelbaar beleid ligt het volgens deze leden meer voor de hand direct in te zetten op een verhoging van de pensioengerechtigde leeftijd naar 67. Is de regering dit met de leden van de ChristenUnie-fractie eens, en hoe denkt de regering een eventuele latere verhoging naar 67 of koppeling aan de levensverwachting zonder al te veel kosten in te kunnen voeren na voorliggend voorstel tot verhoging naar 66 jaar? Wat zijn de verwachte meerkosten indien op een later moment alsnog besloten wordt de pensioengerechtigde leeftijd te verhogen?

3. Hoofdlijnen van het wetsvoorstel

Wijziging van de AOW

De leden van de VVD-fractie vragen hoe de regering omgaat met personen met een uitgewerkte rechtsverhouding (bijvoorbeeld deelnemers die arbeidsongeschikt zijn en dus geen dienstverband hebben met een werkgever, waardoor de pensioenovereenkomst in principe niet aangepast kan worden)? Geldt het onderhavige wetsvoorstel ook voor hen?

De regering heeft eerder aangegeven de ingangsdatum van de AOW-leeftijd te wijzingen van de eerste van de maand naar de dag dat de gepensioneerde daadwerkelijk de pensioengerechtigde leeftijd behaald. De leden van de VVD-fractie vragen hoe deze wet zich verhoudt met dit wetsvoorstel.

De leden van de PvdA-fractie constateren dat bij deelnemers, die hun pensioenopbouw volledig premievrij mogen voortzetten omdat ze arbeidsongeschikt zijn, geen sprake meer is van een dienstverband met de werkgever. Er is geen juridische band meer met de werkgever. Er is sprake van een zogenoemde uitgewerkte rechtsverhouding, waardoor wijziging van de pensioenovereenkomst in principe niet meer mogelijk is. Kan de regering reageren op deze situatie, en aangeven of er een mogelijkheid bestaat om deze groep deelnemers uit te zonderen van de nu voorgenomen maatregelen? Dit is indertijd ook gebeurd bij de Witteveen-wetgeving en de VPL-wetgeving.

Nu op termijn de AOW-leeftijd wordt verhoogd naar 66 jaar, willen de leden van de PVV-fractie graag weten welke maatregelen de regering neemt om de toename van oudere werknemers die buiten het arbeidsproces staan weer te laten deelnemen op de arbeidsmarkt.

De leden van de PVV-fractie vragen verder of de regering inzicht kan geven in de toename van de kosten van de Aanvullende inkomensvoorziening ouderen (Aio) als gevolg van het ongewijzigd laten van de opbouwperiode van 50 jaar voor een volledig AOW-pensioen.

De leden van de CDA-fractie constateren dat de regering ervoor heeft gekozen om de maatregelen in 2020 te laten ingaan. Hierdoor hebben werkgevers, werknemers, sectoren en de uitvoering, aldus de memorie van toelichting voldoende tijd om zich voor te bereiden. Zo staat ook in de memorie van toelichting op pagina 3 dat burgers indien nodig aanvullende maatregelen kunnen treffen. Wat doet de regering op dit punt aan flankerend beleid? Voor de leden van de CDA-fractie is het juist ook van belang dat oudere werknemers meer gaan werken. Kan de regering aangeven hoe daarmee wordt omgegaan? Waarom is er nu geen flankerend beleid opgenomen in het wetsvoorstel?

De leden van de CDA-fractie hebben gelezen dat de opbouwleeftijd wordt verhoogd van 15 naar 16 jaar. Wat zijn de precieze consequenties van het verlengen van de opbouwperiode van 15 naar 65 jaar?

De leden van de CDA-fractie hebben geconstateerd dat de vrijwillige verzekering AOS ook zal worden aangepast aan de verhoging van 65 naar 66 jaar. Wat zijn hiervan de precieze gevolgen? Hoeveel mensen worden hierdoor geraakt? Op welke wijze spelen verzekeraars hierop in?

De leden van de SP-fractie vragen of de regering kan aangeven met hoeveel uur de arbeidsweek van werkenden in 2020 verlengd zou moeten worden om evenveel extra arbeidsuren te krijgen als nu wordt bereikt met verhoging van de AOW-leeftijd. Deze leden vragen of deze eventuele maatregel in de toekomst niet veel adequater is, omdat die dan kan worden toegespitst op sectoren waar dan eventuele tekorten aan arbeid (zijn) ontstaan.

De leden van de SP-fractie vragen voorts of de regering een overzicht kan geven van prognoses van 20 tot 30 jaar geleden over de arbeidsmarkt van nu. De leden vragen welke daarvan zijn wel en niet zijn uitgekomen. De leden vragen om een toelichting waaruit blijkt waarom ze niet zijn uitgekomen. De leden vragen wat dit zegt over de prognoses van nu over 20 en 30 jaar in de toekomst.

De leden van de D66-fractie stellen vast dat dit wetsvoorstel geen mogelijkheden biedt voor een flexibele uittreedleeftijd. De leden van de D66-fractie zijn benieuwd waarom dit achterwege is gelaten in dit wetsvoorstel.

De leden van de D66-fractie constateren dat sommige mensen private arbeidsongeschiktheidsverzekeringen hebben afgesloten. De leden van de D66-fractie constateren voorts dat de looptijd van dergelijke verzekering bij een ongeval vaak tot 65-jarige leeftijd is, met een gat van één jaar als gevolg. De leden van de D66-fractie zijn benieuwd of de regering dit probleem herkent. Deze leden zijn voorts benieuwd of dit ook bij andere verzekeringen kan spelen en of er is nagedacht over mogelijke oplossingen.

De leden van de ChristenUnie-fractie vernemen graag de motivering van de regering om de verhoging van de pensioenleeftijd pas per 2020 te laten ingaan. De genoemde ontwikkelingen, die motiverend zijn voor de regering om over te gaan tot verhoging, spelen immers nu al, aldus deze leden. Zoals ook de afdeling advisering van de Raad van State concludeert: alleen al in de jaren tot 2020 zal de verwachte levensverwachting met meer dan een jaar toenemen ten opzichte van nu. Levert het wetsvoorstel dan nog wel wat op? En is de regering met de leden van de ChristenUnie-fractie van mening dat de lasten van de vergrijzing zoveel mogelijk over de bevolkingscategorieën verdeeld dienen te worden? Hoe komt de regering dan tegemoet aan de belangen van de jongere bevolkingscategorieën, die met deze uitgestelde verhoging immers een zwaardere last te dragen zullen krijgen dan de oudere bevolkingscategorieën? De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat de regering daarnaast ook aandacht schenkt aan de oudere generatie door terughoudend te zijn met verdere fiscalisering. Graag ontvangen zij op dit punt een toelichting. De leden van de ChristenUnie-fractie achten, vanuit het oogpunt van solidariteit tussen generaties, een verdere fiscalisering juist geboden. Dat kan bijvoorbeeld door de belastingtarieven eerste en tweede schijf elk jaar met 0,75%-punt te verhogen onder gelijktijdige verlaging van de AOW-premie met hetzelfde percentage. Kan de regering aangeven welke besparing en daarmee verbetering van de houdbaarheid zij misloopt door de betrachte terughoudendheid in de fiscalisering van de AOW?

In relatie hiermee zijn de leden van de ChristenUnie-fractie benieuwd naar de achterliggende redenen om de verhoging in één keer in te voeren, in plaats van een gefaseerde invoer. Waarom is hiervoor niet gekozen? Wat levert het op als gekozen zou zijn voor een ander invoeringspad, bijvoorbeeld door vanaf 2015 de AOW-leeftijd de eerste zes jaar steeds met een maand te verhogen, en daarna ieder jaar met twee maanden? En wat zou de houdbaarheidswinst zijn, wanneer de stijging van de pensioengerechtigde leeftijd gekoppeld zou worden aan de stijging van de levensverwachting?

Het langer doorwerken van ouderen, zowel in de periode tot 2020 om het pensioen op peil te kunnen houden, als na 2020 als de pensioengerechtigde leeftijd zal zijn verhoogd, hangt voor een belangrijk deel af van de inzet van de werkgevers om ouderen aan het werk te houden en te helpen. De leden van de ChristenUnie-fractie menen dat het essentieel is dat ingezet wordt op werkgelegenheid voor oudere werknemers. Anders gaat hun pensioen straks wel later in, maar kunnen zij niet werken tot aan deze pensioendatum. Deze leden missen een concretisering van de maatregelen van de regering om dit te bevorderen. Kan de regering aangeven hoe zij van plan is de ouderenparticipatie te bevorderen? Dit ook tegen de achtergrond van het met één leeftijdsjaar opschuiven van de doorwerkbonus en het nog onduidelijke perspectief van de vitaliteitsregeling.

Aanpassing Witteveenkader

De leden van de VVD-fractie stellen vast dat door de wijziging van de pensioenopbouw naar 66 jaar ook de staffels wijzigen voor bijvoorbeeld de beschikbare premieregelingen. De leden van de VVD-fractie vragen zich af of de bestaande (vijf jaar)cohorten ongewijzigd blijven en/of er een cohort 65–66 jaar bijkomt en wanneer deze staffels bekend worden?

De leden van de VVD-fractie vragen zich verder af waarom er een onderscheid tussen in de fiscale behandeling van DB en DC-regelingen is? Kan de regering uiteen zetten of het wenselijk is dat de maximaal op te bouwen pensioenen afhankelijk is van het type regeling? Kan er niet gekozen worden voor één maximumgrens in plaats van meerdere? De leden van de VVD-fractie willen ook weten waarom er bij DC-regelingen sprake is van staffels per cohort en ook nog een 100% toets? Deze leden vragen of het niet voor de hand ligt om ofwel voor staffels te kiezen, ofwel voor een 100% toets. Daarnaast vragen de leden van de VVD-fractie zich af waarom het uiteindelijke pensioen bij DC-regelingen afhankelijk is van de beleggingskosten die de uitvoerder in rekening brengt. Zeker omdat dit bij DB-regelingen niet het geval is. De leden van de VVD-fractie vragen of het geen idee is om netto staffels te hanteren in het Uitvoeringsbesluit loonbelasting en deze op te hogen met alle kosten en risicopremies die in rekening worden gebracht door de uitvoerder.

Deze leden vragen verder of de regering kan aangeven waarom de premiegrondslag in de derde pijler aan een maximum is gebonden en die in de tweede pijler niet.

De leden van de PvdA-fractie constateren dat de regering toelicht dat vervroeging en uitstel van pensioen uiteraard mogelijk blijven, mits actuarieel herrekend. De leden van de PvdA-fractie missen de mogelijkheid om ook de AOW eerder of later geheel of gedeeltelijk te laten ingaan. Kan de regering aangeven waarom deze flexibiliteit niet voor de AOW-uitkering geldt?

De leden van de PvdA-fractie vinden het verder erg belangrijk dat ons collectieve en solidaire pensioenstelsel ook in de toekomst houdbaar blijft. Het stelsel moet voor jong en oud aantrekkelijk blijven. De regering schetst de situatie waarin werknemers door de verlengde opbouwtijd met vijf extra jaren een verlaagde kostendekkende premie kunnen gaan betalen. De leden van de PvdA-fractie wijzen erop dat de feitelijke premie echter door pensioenfondsbestuurders wordt vastgesteld, en mede afhankelijk is van de financiële gesteldheid van een fonds. In hoeverre acht de regering het denkbaar dat werknemers een verlaagde kostendekkende premie gaan betalen, maar dat de feitelijke premie op hetzelfde niveau blijft? En dat werknemers dus feitelijk geen profijt hebben van de verlengde opbouwperiode, en zelfs vijf jaar extra de hoge feitelijke premie moeten betalen?

De leden van de PVV-fractie vragen of de regering inzicht kan verschaffen in de effecten van het verlagen van de opbouwpercentages naar 1,75% voor eindloonregelingen en naar 2% voor middelloonregelingen. Naar de mening van de leden van de PVV-fractie leidt dit voor een groot deel van de deelnemers tot een fikse versobering van hun pensioenopbouw.

De leden van de PVV-fractie vragen de regering verder wat de financiële gevolgen zijn van het aanpassen van de leeftijdsgrens voor bestaande rechten op AOW-partnertoeslag.

De leden van de CDA-fractie merken op dat de maximale opbouwpercentages om 70% van het laatstverdiende loon te kunnen ontvangen op pensioendatum worden aangepast. Per 1 januari 2013 worden de maximale opbouwpercentages verlaagd van 2% naar 1,75% voor eindloonregelingen en van 2,25% naar 2% voor middelloonregelingen. Kan de regering toelichten op welke wijze met behulp van deze regelingen precies die 70% kan worden opgebouwd? De leden van de CDA-fractie wijzen erop dat dit nu niet staat toegelicht.

Deze leden wijzen erop dat de aanpassingen van het Witteveenkader in het bijzonder een groep werknemers zullen raken die in 2013 58 jaar of ouder zijn. Zij zullen namelijk niet meer in staat zijn om de volledige 70% te behalen en zullen maximaal vierenhalve maand langer moeten doorwerken in vergelijking met het huidige Witteveenkader. Kan de regering aangeven hoe zij hier tegenover staat en of de regering heeft overwogen om voor deze groep aparte maatregelen te treffen? De leden van de CDA-fractie ontvangen graag een reactie hierover van de regering.

De leden van de CDA-fractie wijzen erop dat onder het overgangsrecht van het Museumpleinakkoord pensioenrechten voorwaardelijk gefinancierd mochten worden tussen 2004 en 2008. De financiering moest dan binnen 15 jaar of uiterlijk op datum pensionering plaatsvinden. In het uitvoeringsbesluit was dit ook vastgelegd: «een eenmaal gedane toezegging tot inkoop van aanspraken over het verleden kan in beginsel niet worden ingetrokken of gewijzigd.» De leden van de CDA-fractie vragen of voor de voorwaardelijk gefinancierde rechten nog steeds de oude fiscale ruimtes gebruikt kunnen worden? Zo nee, hoe verhoudt zich dit dat tot het feit dat gedane toezeggingen tot inkoop over het verleden niet kunnen worden gewijzigd?

Bij eerdere wijzigingen van het Witteveenkader werd een uitzondering gemaakt voor mensen met een uitgewerkte rechtsverhouding. De leden van de CDA-fractie missen deze uitzonderingsbepaling in het wetsvoorstel. Welke overwegingen hebben hierbij een rol gespeeld?

De leden van de CDA-fractie stellen vast dat het premiepercentage in de derde pijler wordt aangepast overeenkomstig de inperkingen in de tweede pijler. Het maximale premiepercentage wordt verlaagd van 17% naar 14,5%. Kan de regering dit punt toelichten zodat de achtergrond hiervan duidelijk wordt? Waren er alternatieven mogelijk? Zo ja, welke?

Ook wordt duidelijk dat het dotatiepercentage verlaagd wordt van 12% naar 10%. Ook hier vragen de leden van de CDA-fractie zich af waarom hiervoor is gekozen.

De regering kiest ervoor om, in het kader van de Wet aanpassing VPL, het deelnemingsjarenpensioen met 1 jaar op te rekken. De leden van de CDA-fractie vragen op welke wijze dit nu precies gevolgen heeft voor de zware beroepen en de mensen die om veiligheidsredenen lastig langer kunnen doorwerken.

Het lijkt de leden van de CDA-fractie waarschijnlijk dat de pensioenpremies wat kunnen dalen vanwege de verlaging van de maximale opbouwpercentages. Dit is in de visie van deze leden natuurlijk ook afhankelijk van de afspraken tussen de sociale partners. Niettemin heeft de regering becijferd dat de pensioenpremies naar verwachting circa 11% minder zullen stijgen dan op basis van continuering van de huidige pensioenregeling mag worden verondersteld. Kan de regering aangeven op basis van welke veronderstellingen de regering dit heeft berekend? Hoe realistisch zijn deze veronderstellingen?

De leden van de SP-fractie vragen voorts in welke gevallen de aanpassing van het Witteveenkader tot gevolg heeft dat iemand door moet werken tot na het 66ste levensjaar om hetzelfde pensioen op te bouwen. Deze leden vragen of dit conform het gedoogakkoord is.

Deze leden vragen de regering verder in welke sectoren het Witteveenkader volledig wordt benut. Deze leden vragen of de aanpassing van het Witteveenkader voornamelijk een gevolg heeft voor de opbouw van pensioenen van werknemers die «zware beroepen» vervullen.

De leden van de SP-fractie constateren dat de aanpassing van het Witteveenkader per 2013 tot gevolg heeft dat de groep die in 2013 58 jaar of ouder zijn en recht hebben op AOW voordat de verhoging ingaat tot maximaal 4,5 maanden langer moet doorwerken voor hetzelfde pensioen. Zij constateren dat deze groep voornamelijk arbeidscontracten heeft die eindigen bij 65 jaar. De leden van de SP-fractie vragen hoe deze werknemers zich nu daarop kunnen voorbereiden en of zij ook het recht krijgen om 4,5 maanden na 65 jaar door te werken.

De leden van de D66-fractie constateren dat het wetsvoorstel het Witteveenkader versobert. Deze leden vragen zich af hoe dit zich verhoudt tot de grote (reserve)tekorten van de aanvullende pensioenfondsen. Beperkt dit niet de mogelijkheid van mensen om te compenseren voor de aanzienlijke kans dat de uiteindelijke pensioenuitkeringen tegenvalt?

De leden van de D66-fractie zijn benieuwd naar de effecten van de versobering van het Witteveenkader voor verschillende generaties. Deze leden zijn benieuwd of de regering het niet zeer waarschijnlijk acht dat veel pensioenfondsen de premies gelijk houden om zo hun dekkingsgraad te laten herstellen? De leden van de D66-fractie vragen zich af of op deze wijze de tekorten van de pensioenfondsen – die zijn ontstaan doordat er te weinig premies zijn betaald voor de rechten die zijn beloofd – worden doorgeschoven naar jongere generaties.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering wat dit wetsvoorstel betekent voor de groep, die in 2013 58 jaar en ouder is, nu de AOW-leeftijd niet gelijk oploopt met de opbouw van de aanvullende pensioenen. Ontstaat er hierdoor voor deze groep een extra pensioengat omdat het leeftijdontslag op grond van de CAO is gekoppeld aan de AOW-leeftijd?

De leden van GroenLinks-fractie missen een oplossing voor mensen in zware beroepen. Deze mensen zijn veelal vroeg begonnen met werken en zijn nu al nettobetaler van de pensioenen doordat zij minder profiteren van de fiscale aftrekbaarheid van pensioenpremies en doordat hun levensverwachting minder sterk toeneemt. Deze leden vragen de regering aan de hand van enkele voorbeelden inzichtelijk maken wat de gevolgen van dit wetsvoorstel zijn in 2013 en 2020 voor laagopgeleide versus hoogopgeleide mensen.

De leden van de ChristenUnie-fractie wijzen erop dat de regering aangeeft bewust te hebben gekozen voor een inperking van het Witteveenkader per 2013 voor alle werknemers, inclusief werknemers met een AOW-gerechtigde leeftijd van 65 jaar. Deze leden hebben hierover enkele vragen. Allereerst hebben zij behoefte aan verheldering van de ontslagleeftijd, aangezien tot 2020 de AOW-uitkering ingaat op 65-jarige leeftijd, en het aanvullend pensioen, dat vanaf 2013 wordt opgebouwd, ingaat op 66-jarige leeftijd. Wat is dan de wettelijke ontslagleeftijd per 2013? De regering geeft in reactie op vragen van de afdeling advisering van de Raad van State hierover aan dat het aan cao-partijen is bepalingen omtrent leeftijdsontslag in de cao aan te passen. Hoe verhoudt dit zich tot het principe van rechtsgelijkheid? Ontstaat hiermee niet een ongewenst verschil tussen werknemers en is het niet aan de wetgever om hier helderheid over te scheppen?

In reactie op opmerkingen van de afdeling advisering van de Raad van State over de gevolgen van aanpassing van het Witteveenkader voor mensen, die voor 2020 65 jaar worden, geeft de regering aan dat er bewust gekozen is de beperking ook voor deze groep te laten gelden, en zo ook van deze groep een bijdrage te vragen. De leden van de ChristenUnie-fractie delen de visie dat ook van de oudere leeftijdscategorieën een bijdrage mag worden gevraagd. Maar, dan wel een bijdrage, die is te voorzien en waarop tijdig kan worden geanticipeerd. Deze leden betwijfelen of dit het geval is, aangezien 2013 niet lang meer duurt. Bestaat bijvoorbeeld wel de mogelijkheid om daadwerkelijk langer door te werken, zeker gelet op de benodigde aanpassingen van cao’s en de verantwoordelijkheid die de regering doorschuift naar de cao-partijen voor aanpassing van de bepalingen omtrent leeftijdsontslag?

De leden van de ChristenUnie-fractie horen daarnaast graag van de regering of de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen (IOW) in stand zullen blijven en in huidige vorm voldoende bruikbaar zijn voor de periode tussen 2013 en 2020 gezien de onduidelijkheid over de ontslagleeftijd? En kan de regering aangeven wat de gevolgen zijn van voorliggend voorstel op de AOW-partnertoeslag?

Wat naar de mening van de leden van de ChristenUnie-fractie wel duidelijk is voor de groep mensen die voor 2020 65 jaar wordt, is dat zij langer zullen moeten doorwerken door de herrekening van hun pensioen door verlaging van de opbouwpercentages. Betekent dit in feite niet, zo vragen deze leden, dat de regering indirect toch inzet op verhoging van de pensioenleeftijd voor 2020? De regering geeft immers zelf al aan dat deze groep een halve maand oplopend tot 4,5 maand langer zal moeten werken? Hoe verhoudt dit zich tot het voornemen om pas per 2020 de pensioenleeftijd daadwerkelijk te verhogen?

De leden van de ChristenUnie-fractie zijn van mening dat de aanpassing van het Witteveenkader ook inhoudt dat in plaats van de huidige 35 jaar straks 40 dienstjaren nodig zijn om een pensioen ter hoogte van 70% van het laatstverdiende loon op te bouwen. Waarom kiest de regering voor enerzijds slechts een verhoging met één jaar voor de pensioengerechtigde leeftijd, maar anderzijds voor een verhoging met vijf jaar in het benodigde aantal dienstjaren? Kan de regering een onderbouwing geven van de keus voor 40 benodigde dienstjaren?

De leden van de ChristenUnie-fractie wijzen erop dat aanpassing van het Witteveenkader ook inhoudt dat in plaats van de huidige 35 dienstjaren straks 40 dienstjaren nodig zijn om een pensioen ter hoogte van 70% van het laatstverdiende loon op te bouwen. Kan de regering een onderbouwing geven van de keus voor 40 benodigde dienstjaren?

Deze leden vragen voorts of de regering aan de leden van de ChristenUnie-fractie duidelijk kan maken welke mogelijkheden mensen met zware beroepen hebben om eerder te stoppen? Op wat voor manier wordt in voorliggend wetsvoorstel rekening gehouden met deze categorie personen?

In het wetsvoorstel wordt aangegeven dat mensen zelf extra zullen gaan bij sparen voor de oude dag, en dat deze besparingen niet vrijgesteld zijn van box 3 heffing, en dus tot extra opbrengsten leiden. Om hoeveel extra opbrengsten gaat het daarbij? En wat zijn de arbeidsmarkteffecten waarmee rekening gehouden wordt, zo vragen de leden van de fractie van de ChristenUnie?

Wat betreft de wijziging van het premiepercentage voor pensioenopbouw in de derde pijler vragen de leden van de ChristenUnie-fractie de regering nader in te gaan op de keuze voor een verlaging van 17% naar 14,5%, en dus een verlaging van 2,5%. Waarom dit specifieke percentage en wat zijn de redenen daarvoor? Een gelijke vraag geldt voor de verlaging van het maximale donatiepercentage voor de fiscale oudedagsreserve, van 12% naar 10%. Waarom is gekozen voor deze verlaging?

De leden van de ChristenUnie-fractie wijzen erop dat lopende uitkeringen op grond van inkomensverzekeringen vaak een contractuele eindleeftijd van 65 jaar kennen. Premies en reserveringen zijn daarop bepaald. Heeft de regering hiermee rekening gehouden, en hoe wordt voorkomen dat er problemen ontstaat wat betreft het inkomen van de verzekerden bij verhoging van de AOW-leeftijd?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de regering kan aangeven of de maatregelen ten aanzien van de ouderenparticipatie synchroon lopen met de aanpassing van het Witteveenkader, gelet op de daaruit voortvloeiende noodzaak al op korte termijn langer door te werken.

4. Uitvoering

De leden van de VVD-fractie vernemen graag van de regering in hoeverre er met sociale partners en pensioenuitvoerders is gesproken over de eventuele extra transactiekosten (hogere pensioenleeftijd, mogelijk overgangsbepalingen enz.) en de datum van inwerkingtreding (met name voor de fiscale opbouw).

Daarnaast willen de leden van de VVD-fractie weten in hoeverre een mogelijke verdere verhoging van de AOW-leeftijd naar 67 jaar (financiële) gevolgen heeft. Wat zijn de kosten daarvan voor de regering, maar ook voor pensioenuitvoerders, die dan (ten tweede malen) hun pensioenregelingen moeten aanpassen.

De leden van de CDA-fractie vragen of de regering contact heeft gehad met de pensioenuitvoerders. Is het wetsvoorstel uitvoerbaar voor met name de verzekeraars, die voor 2013 forse aanpassingen dienen te doen? Bij eerdere wetgeving was immers voorzien in een overgangstermijn van vijf jaar.

De leden van de CDA-fractie wijzen er voorts op dat in de memorie van toelichting wordt gesteld dat de uitvoeringskosten beperkt zullen zijn. Toch wordt ermee rekening gehouden dat er in 2011 en 2012 zo’n € 3,1 miljoen aan eenmalige extra uitvoeringskosten zijn. Zijn dit de kosten per jaar? Waaruit bestaan deze uitvoeringskosten nu eigenlijk? Hoe kan het zijn dat de uitvoeringskosten van 2020 naar verwachting minder worden? Waarop is dit gebaseerd?

De leden van de SP-fractie constateren dat het verschuiven van de AOW opbouwperiode nadelig is voor personen, die voor hun 66ste levensjaar naar het buitenland emigreren. Deze leden constateren tevens dat mensen die AOW-rechten hebben ingekocht voor de periode tussen het 15de en 16de levensjaar deze premie voor niet hebben betaald. De leden van de SP-fractie verzoeken de regering het wetsvoorstel zodanig aan te passen zodat deze benadeling wordt opgeheven.

De leden van de ChristenUnie-fractie wijzen erop dat de Sociale Verzekeringsbank (SVB) een uitvoeringstoets van het voorliggende wetsvoorstel heeft uitgebracht. Daarin wordt onder andere aangegeven dat er twijfels zijn over de juridische houdbaarheid van de keuze om personen, die definitief naar het buitenland zijn geëmigreerd, maximaal 2% minder AOW-pensioen te laten ontvangen. De regering geeft aan deze mening niet te delen. Maar is dit ook getoetst, zo vragen de leden van de fractie van de ChristenUnie? Kan de regering een juridische onderbouwing geven voor het weerleggen van de SVB-kritiek? Deze leden vragen of het immers niet beter is hierover van tevoren zekerheid te hebben in plaats van discussie achteraf op te roepen?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen daarnaast om een nadere onderbouwing van de afwijzende reactie van de regering op restitutie van betaalde premies voor mensen, die zich hebben ingekocht in de AOW voor het verloren opbouwjaar, zoals de SVB en de Inspectie Werk en Inkomen (IWI) dat voorstellen. Waarom zou dit leiden tot ongelijke behandeling ten aanzien van verplicht verzekerden?

5. Financiële gevolgen

De leden van de VVD-fractie vragen zich af hoe hoog het bedrag is dat gemoeid is met het langer doorlopen van andere regelingen, zoals de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), Wajong, de Werkloosheidswet (WW), de Wet werk en bijstand (WWB) en de Algemene nabestaandenwet (Anw)? Daarnaast vragen zij zich af hoe hoog de (structurele) uitvoeringskosten zijn vanaf 2020. Kan de regering verder uiteenzetten hoe € 2000 en 52 000 uren voor de administratieve lasten voor de burgers is opgebouwd? Deze leden vragen verder of er een overzicht is van de besparingen per jaar vanaf 2013, bijvoorbeeld als gevolg van de aanpassing van de fiscale faciliëring van de opbouw?

De leden van de VVD-fractie erkennen de noodzaak van goede voorlichting en zijn blij dat daarvoor een bedrag wordt uitgetrokken. Kan de regering concreet aangeven hoe de voorlichtingscampagne er uit zal zien?

De leden van de VVD-fractie in hoeverre er rekening is gehouden met de invloed van een pensioenakkoord in relatie met extra kosten. Bijvoorbeeld ten aanzien van sociale partners en pensioenuitvoerders die dan (ten tweede male) wijzigingen moeten doorvoeren?

De leden van de PvdA-fractie vragen waarom deze regering kiest voor een verhoging van de AOW-leeftijd naar slechts 66 jaar, terwijl een eerder voorstel tot verhoging naar 67 jaar op een ruime meerderheid in de Tweede Kamer kon rekenen. Het ingetrokken wetsvoorstel tot verhoging van de AOW naar 67 jaar, leverde de overheid een verbetering van 0,7% van het BBP op, het voorliggende wetsvoorstel slechts 0,3% van het BBP. De leden van de PvdA-fractie vragen zich af waarom de regering de financiële «meevaller» van 0,4 procentpunt van het BBP niet wil incasseren, maar tegelijkertijd wel hard bezuinigt op bijvoorbeeld de AOW-partnertoeslag, passend onderwijs en cultuur.

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering met cijfers kan verduidelijken hoe de structurele opbrengst van de aanpassing van het Witteveenkader leidt tot € 700 miljoen. Graag ontvangen de leden van de PvdA-fractie een uitgebreidere toelichting op dit bedrag dan in de memorie van toelichting staat. Daarbij vragen deze leden in welke mate de taakstelling van € 700 miljoen op het Witteveenkader wordt aangepast indien sociale partners tot een saamhorige uitwerking van het pensioenakkoord komen, waarin de AOW-leeftijd naar 67 jaar wordt verhoogd. Immers, de verhoging van de AOW-leeftijd naar 67 jaar leidt tot minder AOW-uitkeringskosten waardoor de taakstelling voor het Witteveenkader naar beneden bijgesteld kan worden.

Ook de leden van de CDA-fractie vragen of de regering de € 700 miljoen besparing, die optreedt als gevolg van het inperken van het Witteveenkader, nader kan onderbouwen. Daarbij vragen deze leden of in deze berekeningen ook de effecten van toeslagen en andere inkomensafhankelijke regelingen zijn opgenomen.

De leden van de SP-fractie vragen eveneens naar een uitgebreide financiële onderbouwing van de bijdrage aan het houdbaarheidstekort. Deze leden vragen hierbij om prognoses van de stijgende uitkeringslasten van alle uitkeringen behalve de AOW. Zij vragen tevens een prognose van de bijdrage aan de verhoging van de arbeidsparticipatie.

De leden van de SP-fractie vragen verder welke kosten verbonden zijn aan het een jaar langer doorbetalen van de partnertoeslag voor bestaande gevallen.

Voorts constateren deze leden dat veel 65-plussers heel belangrijk zijn in het vrijwilligerswerk en mantelzorg. De kosten om dit belangrijke werk door betaalde krachten uit te laten voeren zijn niet meegenomen in de berekening hoeveel geld de voorgestelde verhoging van de AOW-leeftijd oplevert. De leden van de SP-fractie vragen de regering hiernaar onderzoek te doen en dit te betrekken bij de berekeningen.

De leden van de GroenLinks-fractie zijn teleurgesteld dat het wetsvoorstel de houdbaarheid slechts verbetert met een tiende van de benodigde totale houdbaarheidsverbetering. De levensverwachting vanaf 65 jaar is toegenomen met vier jaar sinds de invoering van de AOW en toch verhoogt de regering de AOW-leeftijd slechts met één jaar in 2020. Op basis van welke argumenten is hiervoor gekozen in het regeerakkoord? Tegelijk verhoogt de regering de opbouwperiode voor de aanvullende pensioenen van 35 jaar naar 40 jaar. Hoe verhouden deze maatregelen zich tot elkaar?

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat de regering het voorliggende wetsvoorstel onder andere motiveert vanuit de resultaten, die verhoging van de pensioengerechtigde leeftijd en met name de aanpassing van het Witteveenkader opleveren voor de overheidsfinanciën. Deze regering neemt door in te zetten op een verhoging naar 66 jaar genoegen met een verwachte winst van 0,4% van het BBP, en meent hiermee het opgelopen tekort snel aan te pakken door de overheidsuitgaven terug te dringen. De regering meent dat door zo adequaat in te grijpen voorkomen wordt dat de rekening doorgeschoven wordt naar de toekomst. Maar, de leden van de ChristenUnie-fractie herinneren de regering dan graag, net als de afdeling advisering van de Raad van State, aan het eerdere wetsvoorstel voor verhoging van de pensioenleeftijd naar 67 jaar (Kamerstuk nr. 32 247). Dit voorstel zou een besparing van 0,7% van het BBP opleveren, en daarmee een veel positiever effect hebben op de overheidsfinanciën, en daarmee nog minder de rekening doorschuiven naar de toekomst. Gelet op de zo vaak genoemde inzet van deze regering om voortvarend werk te maken van houdbare overheidsfinanciën, vragen de leden van de ChristenUnie-fractie waarom dan niet is gekozen voor verhoging naar 67 jaar, gezien het positieve effect daarvan op de overheidsfinanciën.

Deze leden stellen vast dat wordt aangegeven dat de uitkeringslasten van andere regelingen zullen toenemen, door langere doorlooptijd bij verhoging van de AOW leeftijd. Wat zijn de afzonderlijke verwachte extra kosten voor de WAO, de Wet WIA, de Wet Wajong, de WW, de WWB en de Anw?

De regering geeft tevens aan dat voorliggend voorstel een positief effect zal hebben op de werkgelegenheid. De leden van de ChristenUnie-fractie zijn benieuwd naar de onderbouwing van deze stelling, en vragen de regering tevens aan te geven om hoeveel extra arbeidsplaatsen het zou gaan.

6. Overig

De leden van de PvdA-fractie vragen de regering het volgende.

Kan de regering reageren op het volgende voorbeeld ? Een werknemer (geboren in 1980) is in 2010 aan het werk gegaan. Op dat moment had deze werknemer nog precies 35 jaar om zijn aanvullend pensioen op te bouwen tegen een opbouwpercentage van 2,25% middelloonregeling. Op 65-jarige leeftijd zou deze werknemer een pensioen van 78,75% van zijn middelloon hebben opgebouwd. In de nieuwe situatie kan deze werknemer tot 66 jaar blijven doorwerken, maar tegen een lager opbouwpercentage, namelijk 2% per jaar. Dit levert de werknemer op 66 een middelloon pensioen op van 72,75%. Immers drie jaar een opbouw van 2,25% en 33 jaar een opbouw van 2%. Deze werknemer heeft niet meer de mogelijkheid om 40 volle jaren te werken om tot zijn maximale pensioenopbouw te komen, hij komt 6%-punt lager uit.

Op welke manier kan deze werknemer toch tot zijn maximale pensioenopbouw komen, zonder hiervoor te zijn aangewezen op dure aanvullende pensioenverzekeringen? In welke mate beperkt de verlaging van het maximale premiepercentage in de derde pijler de mogelijkheid voor een werknemer die niet meer in staat is om tot de maximale opbouw te komen wegens verlenging van de opbouwjaren, om toch tot de maximale opbouw van pensioen te komen?

Op welke manier komt de regering werknemers tegemoet die later dan op 26 jaar aan het werk zijn gegaan en zich straks in een vergelijkbare situatie zullen bevinden?

Vindt de regering het een solidaire maatregel ten opzichte van jongere werknemers om de opbouwtijd te verlengen van 35 jaar naar 40 jaar, voor een even hoge pensioenuitkering? Mede in het licht van de reeds eerder versoberde middelloonregeling ten opzichte van de eindloonregeling?

Verder stellen de leden van de PvdA-fractie de vraag in hoeverre de regering het solidair vindt als ook een extra bijdrage van rijke ouderen wordt gevraagd, om het pensioenstelsel betaalbaar te houden? Hoe denkt de regering over verdere fiscalisering van de AOW voor rijke ouderen?

De leden van de PvdA-fractie naar voren dat zowel het langer doorwerken tot 66 jaar en dus mislopen van één jaar AOW, als de versobering van het Witteveenkader behoorlijke inkomenseffecten hebben. Graag ontvangen de leden van de PvdA-fractie een overzicht van deze inkomenseffecten (procentueel) op de diverse leeftijdscohorten, voortkomend uit voorliggend wetsvoorstel.

De leden van de CDA-fractie wijzen erop dat in het regeerakkoord is opgenomen dat de ingangsdatum van de AOW-leeftijd ook niet meer zal aanvangen op de eerste van de maand, maar precies op de dag waarop iemand 65 jaar wordt. Heeft dit op enigerlei wijze ook gevolgen voor de verhoging van de AOW-leeftijd naar 66 jaar? Wat zijn hiervan de effecten voor gerelateerde maatregelen? Hoe hoog zijn de uitvoeringskosten in dit kader?

De leden van CDA-fractie melden dat het verhogen van de pensioenleeftijd in heel Europa gebeurt, helaas niet op parallelle wijze. Dit speelt bijvoorbeeld in de relatie met Duitsland. Naar de mening van de leden van de CDA-fractie leidt dit er mogelijk toe dat grensarbeiders met aanzienlijke inkomstenverliezen geconfronteerd zullen worden. Grensarbeider zullen gedurende een aantal jaar dan ook slechts van een ouderdomspensioen moeten rondkomen. De leden van de CDA-fractie vragen in hoeverre er effecten te verwachten zijn van de verhoging van de AOW-leeftijd van 65 naar 66 jaar voor de grensregio’s in het kader van Europese richtlijnen? Dient hierbij ook gedacht te worden aan problemen met verzekeringen? De leden van de CDA-fractie vragen zich af op welke wijze de regering daarmee rekening heeft gehouden. Graag zien de leden van leden van de CDA-fractie een reactie van de regering tegemoet.

De leden van de SP-fractie vragen naar de geraamde koopkrachtontwikkeling tot 2 040 volgens het CPB. De leden vragen welk percentage van deze koopkracht benut zou moeten worden om de stijging van de zorgkosten te dekken.

De leden van de SP-fractie vragen voorts naar een uitgebreide beschrijving van de wijze waarop het Actuarieel Genootschap en het CBS de ramingen van de levensverwachting maakt. Deze leden vragen welke voorspellingen in het verleden zijn gedaan over de levensverwachting naar de toekomst en vragen wat daarvan wel of niet is uitgekomen en hoe groot de afwijkingen ten opzichte van de verwachtingen waren. De leden van de SP-fractie vragen de regering wie de levensverwachting berekend voor de populatie in een pensioenfonds en hoe de omrekening van de algemene levensverwachting naar de levensverwachting van de deelnemers en gepensioneerden van een individueel fonds.

De leden van de SP-fractie constateren dat de introductie van de VUT ertoe heeft geleid dat het WAO-risico minder verbonden is met de leeftijd. Deze leden vragen of dit waar is en welke gevolgen de verhoging van de AOW-leeftijd heeft op de toekomstige WIA-instroom. De leden van de SP-fractie vragen of hiermee rekening is gehouden bij de extra uitgaven aan sociale zekerheid door de verhoging van de AOW-leeftijd. Deze leden vragen daarbij hoe hoog die extra uitgaven zullen zijn.

Deze leden vragen voorts of de levensverwachting van mensen met lage inkomens lager is dan de levensverwachting van mensen met hoge inkomens. Deze leden vragen of mensen met lage inkomens vaak eerder beginnen met werken dan mensen met hoge inkomens.

Ook de leden van de SP-fractie vragen wat de gevolgen zijn voor grensarbeiders van het uiteenlopen van de pensioenleeftijd tussen omringde landen. Tussen 2012 en 2019 is er bijvoorbeeld eerder aanspraak op AOW dan op Duitse Rente. Als een grensarbeider na zijn 65e jaar in Duitsland doorwerkt om zijn maximale Duitse Rente te behalen, maar werkloos raakt is er geen recht op WW, die door Nederland als woonland moet worden betaald. Als weinig AOW in Nederland is opgebouwd; er nog geen recht op Duitse Rente is en geen recht op WW is, is bijstand het gevolg met de plicht om het eigen huis op te eten. Acht de regering het wenselijk dat mensen, die hun hele leven gewerkt hebben door deze omstandigheid vlak voor of na hun pensioen aangewezen raken op bijstand?

De leden van de SP-fractie doen de suggestie of het een oplossing is om voor mensen die de dupe worden van ongelijke pensioenleeftijden in EU-landen ter overbrugging tot het genieten van het pensioen uit alle landen waar pensioenrechten zijn opgebouwd een speciale bijstand voor ouderen in het leven te roepen, die niet toetst op partnerinkomen en vermogen.

De leden van de SP-fractie vragen of de regering uitvoerig kan beschrijven welke situaties zich kunnen voordoen als in een land het recht op uitkeringen voor werkloosheid en arbeidsongeschiktheid vervalt vanwege het bereiken van de pensioenleeftijd, terwijl in het woon- of werkland de pensioengerechtigde leeftijd nog niet is bereikt.

De leden van de SP-fractie op een brief van de regering (kenmerk IVV/OOG/2010/4556) aan de Vereniging van Europese Grenslandbewoners, waarin staat dat er aandacht zal zijn voor voorlichting over gevolgen voor grensarbeiders van verhoging van de AOW-leeftijd. De leden van de SP-fractie vragen waaruit deze voorlichting zal bestaan en vragen of deze voorlichting al in voorbereiding is.

De leden van de GroenLinks-fractie missen afspraken ter bevordering van de arbeidsparticipatie van ouderen, zodat mensen ook daadwerkelijk tot hun pensioen kunnen doorwerken. Welke effecten heeft het wetsvoorstel op de arbeidsparticipatie? Welke gevolgen heeft het wetsvoorstel op de uitkeringslasten voor de WAO, WIA, Wajong, WWB en Anw nu participatiemaatregelen ontbreken?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering om nader in te gaan op de betekenis van dit wetsvoorstel voor mensen op de BES-eilanden.

II ARTIKELSGEWIJS

7. Artikel II

De leden van de VVD-fractie constateren dat in artikel 3 127, eerste lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 (Wet IB) (jaarruimte) 17% wordt vervangen door 14,5%. Dit gebeurt niet in artikel 3 127, tweede lid, van de Wet IB (reserveringsruimte). Het is voor de leden van de VVD-fractie dan ook duidelijk in welk jaar van de in te halen reeks van jaren 17% vervangen wordt door 14,5% in de reserveringsruimte. Kan de regering hierop ingaan?

8. Artikel IV

De leden van de VVD-fractie willen weten of de totstandkoming van een mogelijk pensioenakkoord invloed heeft op de genoemde inwerkingtredingdatum van de aanpassing van de fiscale faciliëring.

De leden van de SP-fractie vragen de regering of het voorliggende wetsvoorstel wordt ingetrokken als de sociale partners een akkoord bereiken. Deze leden vragen op welke wijze de sociale partners betrokken zijn bij het voorliggende wetsvoorstel. De leden van de SP-fractie vragen of de regering van mening is dat het voorliggende wetsvoorstel het bereiken van een eventueel akkoord in de weg staat.

De voorzitter van de commissie,

Van Gent

Adjunct-griffier van de commissie,

Lips


X Noot
1

Samenstelling:

Leden: Gent, W. van (GL), voorzitter, Hamer, M.I. (PvdA), Ham, B. van der (D66), Sterk, W.R.C. (CDA), Smeets, P.E. (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink, I. (VVD), Hijum, Y.J. van (CDA), Omtzigt, P.H. (CDA), Koşer Kaya, F. (D66), Ulenbelt, P. (SP), Ortega-Martijn, C.A. (CU), Dijck, A.P.C. van (PVV), ondervoorzitter, Spekman, J.L. (PvdA), Vermeij, R.A. (PvdA), Ouwehand, E. (PvdD), Dijkgraaf, E. (SGP), Azmani, M. (VVD), Jong, L.W.E. de (PVV), Klaver, J.F. (GL), Huizing, M.E. (VVD), Straus, K.C.J. (VVD), Besselaar, I.H.C. van den (PVV) en Vacature, (SP).

Plv. leden: Voortman, L.G.J. (GL), Heijnen, P.M.M. (PvdA), Pechtold, A. (D66), Uitslag, A.S. (CDA), Klijnsma, J. (PvdA), Neppérus, H. (VVD), Biskop, J.J.G.M. (CDA), Smilde, M.C.A. (CDA), Dijkstra, P.A. (D66), Kooiman, C.J.E. (SP), Schouten, C.J. (CU), Fritsma, S.R. (PVV), Çelik, M. (PvdA), Dijsselbloem, J.R.V.A. (PvdA), Thieme, M.L. (PvdD), Staaij, C.G. van der (SGP), Aptroot, Ch.B. (VVD), Klaveren, J.J. van (PVV), Sap, J.C.M. (GL), Houwers, J. (VVD), Harbers, M.G.J. (VVD), Mos, R. de (PVV) en Gesthuizen, S.M.J.G. (SP).

Naar boven