32 757 Bouwbesluit 2012

Nr. 134 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR WONEN EN RIJKSDIENST

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 28 april 2016

Conform toezegging tijdens het algemeen overleg Bouwregelgeving en brandveiligheid van 16 maart 2016 (Kamerstuk 32 757, nr. 132) geef ik in deze brief mijn reactie op de door uw Kamer gesignaleerde verschillen tussen de berichtgeving in Cobouw op 4 maart 2016 en de brief van het Platform Voorbereiding Stelselherziening van 10 maart 2016. Deze brief dient tevens ter beantwoording van de brief van het Platform van 29 maart 2016.

CE-markering: keurmerk voor bouwproducten

Uw Kamer heeft gevraagd om duidelijkheid over de verhouding tussen de CE-markering en de andere keurmerken op bouwproducten. De CE-markering is verplicht als enig merkteken op een bouwproduct als het product onder de verordening bouwproducten (verordening EU 305/2011) valt en er een geharmoniseerde norm van toepassing is op het product (artikel 8, derde lid, van de verordening). Een Europese geharmoniseerde norm regelt dat bouwproducten die onder de verordening vallen in de Europese Unie (EU) volgens dezelfde normen moeten worden getest en beoordeeld.

Andere merktekens mogen geen essentiële kenmerken van een bouwproduct beschrijven die al in de geharmoniseerde norm zijn geregeld. Dit zou een belemmering voor de Europese interne markt kunnen vormen en bijkomend kostenverhogend kunnen werken voor fabrikanten.

Steeds meer bouwproducten die binnen de Europese Unie op de markt verschijnen, moeten een CE-markering hebben. Met een CE-markering garandeert de fabrikant dat een product bepaalde prestaties levert. Dit verklaart de fabrikant via een verplichte prestatieverklaring. Deze verklaring is het enige toegestane middel om over de prestaties op essentiële kenmerken van een product te communiceren. Andere documenten zijn niet toegestaan (artikel 4, eerste en tweede lid, van de verordening).

Ruimte voor private keurmerken mede in relatie tot de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen

Op nationaal niveau bestaat er ruimte voor instrumenten om andere dan productgerelateerde zaken te regelen, zoals eisen aan de competentie van de uit te voeren instantie en de te volgen processen. Dit gebeurt bijvoorbeeld in beoordelingsrichtlijnen (BRL- en). Het bovenstaande houdt in dat er alleen ruimte is voor BRL-en en op grond daarvan afgegeven certificaten voor die bouwproducten waar nog geen geharmoniseerde norm voor bestaat of die essentiële kenmerken bevatten die (nog) niet onder de verordening bouwproducten vallen zoals milieukenmerken (artikel 1.8, tweede en derde lid, van het Bouwbesluit 2012).

In dit kader kan de markt ook beoordelingsinstrumenten ontwikkelen voor de nieuwe Wet kwaliteitsborging voor het bouwen. Instrumenten in de zin van deze nieuwe wet hebben betrekking op het gehele bouwproces, vanaf de bouwtekening tot aan de oplevering van het gebouw. Er is geen sprake van de tweeslachtigheid die het Platform Voorbereiding Stelselherziening veronderstelt in zijn brief. In de voorgenomen wet is ruimte voor zowel publieke elementen als private elementen. Publiek waar het moet, door middel van onder meer kaderstelling en een toelatingsorganisatie. En privaat waar het kan, in de vorm van de inrichting van private instrumenten voor kwaliteitsborging en de manier waarop de aanbieders van die instrumenten toezicht houden op het gebruik ervan.

Kwaliteit CE-markering

In de brief van het Platform Voorbereiding Stelselherziening wordt de indruk gewekt dat de CE-markering niets zegt over de kwaliteit van een bouwproduct, maar slechts een paspoort is tot de markt. Daarnaast wekt de brief de indruk dat de CE-markering en de bijbehorende prestatieverklaring minder betrouwbaar zouden zijn dan een keurmerk waarbij een onafhankelijke derde partij is betrokken, omdat de CE-markering en de prestatieverklaring verklaringen van de fabrikant zelf zijn, zonder enige controle door een derde partij.

Dit is niet juist. Als een bouwproduct onder een geharmoniseerde norm valt, is de fabrikant verplicht om een prestatieverklaring op te stellen wanneer hij dit bouwproduct op de markt wil brengen (artikel 4, eerste lid, van de verordening). Met het opstellen van de prestatieverklaring neemt de fabrikant de verantwoordelijkheid op zich dat het bouwproduct voldoet aan de in de prestatieverklaring opgegeven prestaties (artikelen 4, derde lid, en 8, tweede lid van de verordening en 1.8, eerste lid, van het Bouwbesluit 2012).

De verordening laat ruimte voor de fabrikant om zich te beperken tot het noemen van één prestatie in de prestatieverklaring. Dit kan echter niet als de Europese Commissie de prestaties heeft vastgesteld van een bouwproduct waarbij sprake is van een berekening met betrekking tot de essentiële kenmerken. De fabrikant is verplicht deze essentiële kenmerken te verklaren in de prestatieverklaring (artikel 6, derde lid, onder d van de verordening).

Ook moeten in de prestatieverklaring de prestaties worden opgenomen op die essentiële kenmerken van het bouwproduct die verband houden met het beoogde gebruik of de beoogde gebruiksvormen. Daarnaast moet de fabrikant de nationale bepalingen van de lidstaat in acht nemen (artikel 6, derde lid, onder d en e, van de verordening).

Een fabrikant kan er ook voor kiezen een bepaalde prestatie van zijn product in relatie tot een kenmerk niet te verklaren, dat wil zeggen dat hij de «No Performance Declared» optie toepast. Als de fabrikant NPD declareert voor een essentieel kenmerk dan kan hij niet op andere wijze (dus buiten de prestatieverklaring om via bijvoorbeeld een kwaliteitsverklaring of op zijn productinformatie-brochure) over (de prestatie van) dit kenmerk communiceren (artikel 4, tweede lid, van de verordening).

De ILT handhaaft op de juiste uitvoering van de verordening. Indien een fabrikant onjuiste informatie over zijn product geeft, is dit in strijd met artikel 1.10, eerste lid, van het Bouwbesluit 2012 waarop door de ILT bestuursrechtelijk kan worden gehandhaafd. Het is mogelijk dat de fabrikant op last van de ILT het product uit de handel moet nemen. Er is daarmee wel degelijk controle door een derde partij, namelijk de overheid. De fabrikant pleegt in dat geval een economisch delict en is aansprakelijk voor eventuele gevolgen.

Voor veel essentiële kenmerken geldt echter een hoger niveau van beoordeling en verificatie van de prestatiebestendigheid (het zogenoemde AVCP-niveau), dan het hierboven omschreven laagste niveau. Voor deze hogere niveaus moet een fabrikant een «aangemelde instantie» (bijvoorbeeld een laboratorium) inschakelen. Deze test bijvoorbeeld de prestatie van een product op het essentiële kenmerk of beoordeelt de productiecontrole in de fabriek. Hiermee beoogt de verordening aan de ene kant de kosten te beperken voor de fabrikant en aan de andere kant, daar waar nodig, de veiligheid te waarborgen. Zie voor meer informatie over deze procedure de bladzijden 8 tot en met 10 van de bijgevoegde handreiking «De CE-markering voor bouwproducten: Stap voor stap»1.

De kaders van de Europese Unie

De kaders waarbinnen de CE-markering voor een bouwproduct wordt bepaald, komen tot stand in de Europese Unie. Daar bepalen de lidstaten, na advies van experts uit de bouwsector en controle door de Europese Commissie, welke essentiële kenmerken van bouwproducten bekend moeten zijn om te kunnen beoordelen of die producten aan de nationale regelgevingen zullen voldoen. De fabrikant moet in zijn prestatieverklaring die prestaties verklaren die van belang zijn in het land waar hij zijn product op de markt wil brengen (artikel 6, derde lid, onder e, van de verordening).

In 2014 heeft het Europese Hof van Justitie uitspraak gedaan in de zaak Commissie versus Duitsland (C-100/13 Europese Commissie tegen Bondsrepubliek Duitsland), waarin is bepaald dat indien er sprake is van een geharmoniseerde norm, lidstaten geen andere of aanvullende merktekens mogen eisen in plaats van of naast de CE-markering. Dit vormt een belemmering voor een goede werking van de interne markt, aldus het Hof 2. De Europese Commissie heeft aangegeven dat ook private keurmerken niet zijn toegestaan voor zover zij betrekking hebben op een geharmoniseerde norm3.

Zoals het Platform in zijn brief van 29 maart stelt, loopt op dit moment nog een rechtszaak in Nederland, die mede gaat over de vraag in hoeverre er ruimte is voor private keurmerken naast de CE-markering. Daarnaast is op Europees niveau een ontwikkeling gaande waarin de Commissie meer duidelijkheid op deze vraag zal geven. Nederland neemt dan ook actief deel aan het verdere Europese overleg over de verordening bouwproducten. Aan het Platform Voorbereiding Stelselherziening, in het bijzonder Stichting KOMO, is aangeboden verdere gesprekken te voeren over deze en overige (technische) vraagstukken.

Afhankelijk van de verdere ontwikkelingen in Europees verband, zal ik uw Kamer daarover komend najaar informeren.

De Minister voor Wonen en Rijksdienst, S.A. Blok

Naar boven