32 752 Regels inzake de subsidiëring en het toezicht op de financiën van politieke partijen (Wet financiering politieke partijen)

B VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR BINNENLANDSE ZAKEN EN DE HOGE COLLEGES VAN STAAT/ALGEMENE ZAKEN EN HUIS DER KONINGIN1

Vastgesteld 5 juni 2012

Het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel heeft de commissie aanleiding gegeven tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

1. Inleiding

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel financiering politieke partijen. Zij zijn van oordeel dat in het wetsvoorstel belangrijke stappen worden gezet in de richting van de gewenste transparantie van de financiën van politieke partijen. Niettemin hebben zij enkele vragen.

De leden van de CDA-fractie hebben met veel belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij steunen ten volle het doel dat met dit wetsontwerp wordt nagestreefd. Zij hebben nog enkele vragen.

De leden van de PVV-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel Regels inzake subsidiëring en het toezicht op de financiën van politieke partijen (Wet financiering politieke partijen). Zij hebben diverse vragen aan de regering.

De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij ondersteunen de inzet van de regering om partijfinanciering transparanter te maken, maar hebben desalniettemin een aantal vragen voor de regering.

De leden van de fractie van D66 hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorstel tot het vervangen van de huidige Wet subsidiëring politieke partijen door de Wet financiering politieke partijen. Het verankeren van transparantie voor de rol van geld in de politiek is wat de fractie van D66 betreft van groot belang voor het functioneren van onze democratie, en komt geen dag te vroeg. Daarom verwelkomen de aan het woord zijnde leden op hoofdlijnen deze wetswijziging.

De wetgeving omtrent financiering van politieke partijen en hun campagnes staat in Nederland op dit moment nog in de kinderschoenen. De Raad van Europa constateerde in het rapport Financing Political Parties and Election Campaigns in 2003 dat Nederland slechts vage normen in wetgeving had vastgelegd, en dat Nederland minder beperkingen op het verkrijgen en inzetten van middelen voor politieke doeleinden heeft dan vrijwel alle andere lidstaten van de Raad van Europa.2 Onze politieke cultuur heeft een traditie waarin privaat geld tot nog toe een relatief beperkte rol speelt in politieke campagnes. De voornaamste geldstromen zijn de publieke geldstroom en de contributies van leden van partijen. De vrije en sociale media, niet de betaalde media, vormen het belangrijkste communicatiekanaal met de kiezers. Andere landen met een andere politieke cultuur laten verhoudingen zien waar de Nederlandse wetgeving niet blind voor moet zijn, om de eenvoudige reden dat Nederland niet afgeschermd is van veranderingen in de gewoontes rondom de financiering van politieke partijen.

De leden van de fractie van D66 willen allereerst ingaan op de vraag in hoeverre deze wetswijziging Nederland volwaardige kaders biedt voor de financiering van politieke partijen. Specifiek willen de aan het woord zijnde leden ingaan op mogelijke lacunes in deze wet, de uitvoerbaarheid en de onafhankelijkheid van het toezicht op de uitvoering van deze wet.

Het lid van de SGP-fractie heeft met belangstelling kennisgenomen van het voorstel, dat ingevolge artikel 41 van dat voorstel bedoeld is ter vervanging van de Wet subsidiëring politieke partijen. Het voorstel geeft dit lid aanleiding tot het stellen van de hierna volgende vragen.

2. Het belang van voorschriften over partijfinanciering

Democratie kan niet zonder geld, zo stellen de leden van de PvdA-fractie. Goed functionerende politieke partijen die een belangrijke bijdrage leveren aan het proces van politieke wilsvorming zijn van groot belang voor het welslagen van een democratisch stelsel. Om goed te kunnen functioneren hebben partijen geld nodig. Idealiter ontvangen zij zoveel mogelijk kleine giften van zoveel mogelijk burgers, zodat hun maatschappelijke verankering ook in financieel opzicht zo breed mogelijk is. Deelt de regering deze opvatting?

Aan overheidssubsidies aan en regulering van partijen liggen in verschillende landen verschillende motiveringen ten grondslag. Regulering houdt altijd een zekere beperking in van de politieke verenigingsvrijheid. Die beperking is volgens de regering gerechtvaardigd door «het belang van de zuiverheid van politieke besluitvorming». Vandaar de eis van transparantie. Ook de leden van de PvdA-fractie zijn daarvoor. In het internationale debat over regulering van (de financiën van) partijen en/of kandidaten speelt echter tevens een andere overweging een belangrijke rol: de gelijkheid van kansen (level playing field, Chancengleichheit). Transparantie alleen is bij die benadering onvoldoende om de zuiverheid van politieke besluitvorming te garanderen. Het gaat er ook om dat vermogende mensen of organisaties het democratische verkiezingsproces niet gaan overheersen ten koste van mensen of organisaties met minder financiële kracht. De regering gaat bij haar motivering van dit wetsvoorstel geheel voorbij aan dit type overwegingen. In de termen van een bekende uitspraak van het Canadese Supreme Court (Harper v. Canada, 2004)3 lijkt de regering bij haar afwijzing van het stellen van maxima aan giften onomwonden te kiezen voor het libertarian model zonder enige aandacht te besteden aan het egalitarian model (waarvoor in Canada is gekozen). De leden van de PvdA-fractie vragen de regering daarom een uiteenzetting te geven over de motivering van het wetsvoorstel in het licht van deze twee modellen, waarbij de gelijkheid van kansen naast transparantie wordt meegewogen en vervolgens aan te geven hoe de weigering om bovengrenzen aan donaties te stellen zich verhoudt tot het streven naar gelijkheid van kansen.

De leden van de PVV-fractie willen graag weten waarom is besloten om het voorstel niet opnieuw voor advies aan de Raad van State voor te leggen. Is de regering bereid om dit alsnog te doen?

De leden van de fractie van D66 wensen op te merken dat Nederland niet voorop loopt bij het vastleggen van wettelijke kaders voor financiering van politieke partijen en campagnes. Het democratisch bestel waar geld het eerst een grote rol in de financiering van politieke partijen is gaan spelen is dat van de Verenigde Staten. Bij de presidentsverkiezingen van 2000 werd door de kandidaten George W. Bush en Al Gore gezamenlijk meer dan een miljard dollar in de campagne gestoken. Als reactie op deze toenemende rol van geld in de politiek is in 2002 de Bipartisan Campaign Reform Act aangenomen. Deze wet verbiedt bedrijven en organisaties vanaf 60 dagen voor een verkiezingsdatum spotjes over kandidaten voor functies uit te zenden. Voorts mogen kandidaten voor publieke functies in de VS onder deze wet maximaal $2500 ontvangen van een individu ten behoeve van een campagne. Ook de bijdragen die individuen kunnen geven aan landelijke partijen en lokale partijen zijn gemaximeerd en moeten openbaar gemaakt worden.4 Controle op deze wetgeving ligt bij de Federal Election Commission (FEC), een instituut deels vergelijkbaar met onze Kiesraad.

3. De financieringsvoorschriften

In een minder ideale wereld is het onmogelijk gebleken dat partijen zich volledig op grass-roots financiering kunnen verlaten. Mede daarom is democratisch gecontroleerde overheidssubsidiëring ingevoerd. Om te voorkomen dat partijen volledig van de overheid afhankelijk worden, blijft het naar het oordeel van de leden van de PvdA-fractie gewenst dat partijen naast de overheidssubsidie ook andere inkomsten verwerven, mits dit niet leidt tot afhankelijkheid van enkele grote geldschieters. Ook de schijn van belangenverstrengeling moet worden voorkomen. Om dit te kunnen vaststellen is daarom ten minste inzicht in de herkomst van inkomsten van partijen en kandidaten noodzakelijk. Het wetsvoorstel voorziet in het openbaar maken van giften van boven de 4 500 euro. Vanzelfsprekend zal altijd een evenwicht gevonden moeten worden tussen het belang van privacy en het algemeen belang van het voorkomen van ongewenste belangenverstrengeling, maar kan de regering aangeven waarom niet voor een lager bedrag is gekozen, zoals in verschillende andere westerse democratieën gebruikelijk is? De Group of States against Corruption (GRECO) van de Raad van Europa bepleitte in een kritisch rapport over Nederland uit 2008 een verlaging van het toen nog voorziene drempelbedrag van 4 537 euro. Van een substantiële verlaging is dus geen sprake. Kan de regering een overzicht geven van drempelbedragen waarboven een donatie bekend moet worden gemaakt in andere westerse democratieën?

De leden van de SP-fractie zijn benieuwd in hoeverre het voorliggende wetsvoorstel als een (voorlopig) slotstuk kan gelden van de inspanning de regering om het systeem van partijfinanciering transparanter te maken. Er is in de behandeling in de Tweede Kamer en door experts aangegeven dat ook het voorliggend wetsvoorstel te «ontlopen» zou zijn. Deelt de regering deze inschatting?

Daarnaast zijn de leden van de SP-fractie benieuwd naar hoe het voorliggende wetsvoorstel zich verhoudt tot wet- en regelgeving in andere landen. Hoogleraar Leo Huberts stelde naar aanleiding van de discussie over de transparantie van de partijfinanciering het volgende: «Er is te weinig openbaar en er zijn ook diverse internationale organisaties in Nederland langs geweest, die hebben gekeken naar ons politiek-bestuurlijk stelsel en de integriteit. En steeds weer wijzen ze ons er onder andere weer op dat het in vergelijking met het buitenland in Nederland gewoon slecht en weinig transparant geregeld is».5 In hoeverre is dit met de invoering van het voorliggend voorstel veranderd?

Een praktijk bekend uit de Verenigde Staten is het fenomeen van bundling. Hierbij zetten aanhangers van een bepaalde kandidaat zich in om «pakketten» van donaties te verzamelen. Een verschijningsvorm van bundling is de situatie waarin een grote groep werknemers van een bedrijf allen de maximale donatie overmaken aan een kandidaat. Aangezien de regering in de wet geen onderscheid maakt tussen donaties van natuurlijke personen en die van rechtspersonen is in Nederland bundling zelfs individueel mogelijk, in het geval een persoon bijvoorbeeld alle aandelen bezit van meerdere Besloten Vennootschappen. Voorziet de regering de situatie waarin een natuurlijk persoon middels giften van rechtspersonen openbaarmaking kan voorkomen en tegelijkertijd een veelvoud van 4 500 euro kan doneren aan een politieke partij? Zo ja, hoe beoordeelt de regering deze situatie? De leden van de fractie van D66 krijgen graag een nadere toelichting.

In het voorgestelde artikel 1, sub h, wordt het begrip «bijdrage» als volgt omschreven: geldelijke bijdrage, anders dan subsidie, erfstelling of legaat dan wel bijdrage in natura. Deze omschrijving doet het lid van de SGP-fractie de vraag stellen welke regime van administratie, openbaarmaking en beperking van bijdragen (paragraaf 3 van het voorstel) van toepassing is op erfstellingen en legaten. Geldt daarvoor het regime van de artikelen 20 e.v.? En hoe dient een politieke partij om te gaan met een erfstelling waarvan de erflater testamentair anonimiteit heeft bedongen? Voorts stelt dit lid de vraag hoe omgegaan zal moeten worden met een erfstelling die gevolgd wordt door een schenking van één of meer erfgenamen.

4. Toepassingsbereik

4.1. Lokale en regionale politieke partijen en afdelingen

Het rapport over Nederland van de GRECO uit 2008 pleit nadrukkelijk voor uitbreiding van het wettelijk regiem tot subnationale niveaus. Dit is één van de aanbevelingen die, net als die van het stellen van maxima aan giften (zie hiervoor), niet door de regering is overgenomen. De regering zegt eerst ervaring te willen opdoen met de nieuwe wet, alvorens een verbreding te overwegen. Door de vele honderden lokale partijen en afdelingen van landelijke partijen op lokaal niveau en de tienduizenden kandidaten zouden de implicaties van een verbreding naar het lokale niveau volgens de regering op dit moment aanzienlijk zijn. De regering verzet zich dus niet principieel tegen deze verbreding, zo constateren de leden van de PvdA-fractie, maar wil daar momenteel op basis van bestuurlijk-pragmatische gronden niet toe over gaan. Is dit een correcte weergave van de opstelling van de regering op dit punt? Zo niet, hoe luidt die opstelling dan wel?

Tegelijk is het voor de leden van de PvdA-fractie zonneklaar dat het niet verbreden van de werking van de wet tot het subnationale niveau een ernstige inbreuk op de doelmatigheid van het wetsvoorstel kan betekenen. Immers, giften (ver) boven de 4 500 euro kunnen aan lokale of regionale partijorganen of lokale partijen worden geschonken zonder dat deze volgens de wet openbaar gemaakt dienen te worden. Sterker, zij behoeven niet eens te worden geregistreerd. Ontduiking van de wet, via deze vorm van «omwegfinanciering», behoort tot de zeer reële mogelijkheden. Dat kan en mag niet de bedoeling van wetgeving zijn. Wanneer om bestuurlijk-pragmatische redenen de verbreding van de werking van het wetsvoorstel naar het subnationale niveau niet gelijk met de inwerkingtreding van de wet kan worden gerealiseerd, ligt het dan niet voor de hand om terstond (dus gelijk met de parlementaire aanvaarding van het wetsvoorstel) de voorbereiding te starten van de verbreding naar het subnationale niveau, zowel wettelijk als organisatorisch? Graag een reactie van de regering op deze vraag. Men kan daarbij denken aan een speciale door de minister in te stellen taskforce, die enerzijds instrumenten ontwikkelt die aan partijen kunnen worden aangeboden om de financiële verslaglegging op lokaal en regionaal niveau te faciliteren en anderzijds voorstellen doet voor de noodzakelijke wijzigingen in de regelgeving. In het voorliggende wetsvoorstel wordt in artikel 45 voorzien in een evaluatie van de wet binnen vijf jaar. Het zou vreemd zijn om pas daarna een verbreding van de werking naar het subnationale niveau te gaan voorbereiden. Een dergelijke voorbereiding kost immers de nodige tijd, terwijl het hier om een evidente, ook door GRECO gesignaleerde, omissie in het wetsvoorstel gaat, die geen onnodig uitstel verdraagt. Graag ontvangen de leden van de PvdA-fractie ook een reactie van de regering op deze suggesties.

In welke zin moet of kan met dit wetsvoorstel eerst ervaring opgedaan worden voordat volgens de regering eventuele toepassing op lokale afdelingen van partijen aan de orde kan zijn? De leden van de CDA-fractie krijgen graag een nadere toelichting van de regering.

Is het in het kader van de gewenste transparantie niet vreemd en onwenselijk dat giften die worden ontvangen via lokale afdelingen en naar de landelijke partijen worden doorgestuurd niet verantwoord hoeven te worden? Is de regering het met de leden van de PVV-fractie eens dat dit in feite een omleidingsroute is?

De in artikelen 28–33 van de Wet financiering politieke partijen beschreven vereisten ten aanzien van het openbaar maken van giften boven de 4 500 euro en schulden groter dan 25 000 euro is slechts van toepassing op landelijke politieke partijen en drie aan die partijen gelieerde rechtspersonen. Lokale, provinciale en waterschapspartijen vallen volledig buiten de reikwijdte van deze wet, zo stellen de leden van de D66-fractie vast. Wel heeft de regering bij de behandeling in de Tweede Kamer gemeld «eventueel» in gesprek te willen gaan met het IPO, de VNG en de Unie van Waterschappen omtrent modelverordeningen die beogen om de financiering van politieke partijen aan bepaalde regels te onderwerpen. Onduidelijk is of de regering daadwerkelijk van plan is dit gesprek aan te gaan. Graag vernemen de aan het woord zijnde leden van de regering welke concrete stappen zij wil nemen aangaande deze modelverordeningen.

Wel is in artikel 34 van de wet opgenomen dat elke politieke partij een giftenreglement dient op te stellen en te openbaren. Aan dit artikel is echter een handhavings- noch een sanctieregime verbonden. Kan de regering aangeven wat zij nu concreet voor ogen heeft aangaande het bevorderen van transparantie in giften aan andere dan lokale politieke partijen?

4.2. Neveninstellingen

De leden van de CDA-fractie vragen zich af of de grens van 4 500 euro voor openbaar te maken giften (ook) ontlopen kan worden via giften aan neveninstellingen. Zij ontvangen graag een nadere toelichting van de regering.

Zoals de genoemde voorbeelden uit de Verenigde Staten laten zien is het mogelijk om ten behoeve van politieke doeleinden een politiek comité op te richten. Deze mogelijkheid lijkt naar de mening van de leden van de D66-fractie benoemd te worden in artikel 5, lid 3, waar de minister de taak wordt toebedeeld om een politieke comité aan te wijzen als neveninstelling van een partij, wanneer dit comité stelselmatig en in hoofdzaak werkzaamheden verricht ten bate van een politieke partij. Laat het wetsvoorstel de mogelijkheid om een stichting in het leven te roepen die in verkiezingstijd door gebruik van betaalde media zich inzet voor verschillende politieke partijen of kandidaten die deelnemen aan de verkiezingen dan wel zich juist afzet tegen een politieke partij of meerdere politieke partijen die deelnemen aan de verkiezingen? Zo ja, beschouwt de regering zo een praktijk als een mogelijkheid om zonder openbaarmaking van giften campagneactiviteiten te kunnen financieren?

Het lid van de SGP-fractie wil graag vernemen welk regime van toepassing is in de volgende situatie. Leden, c.q. kiezers of organisaties die los staan van een politieke partij maken op eigen kosten reclame of anderszins voor een politieke partij, zonder dat de betreffende partij daarmee instemt, bijvoorbeeld ten gerieve van een voorkeursactie.

4.3. Kandidaten

Geen aandacht besteedt het wetsvoorstel aan interne verkiezingen binnen politieke partijen, zo constateren de leden van de PvdA-fractie. Niet alleen in Nederland, maar ook elders in Europa, neemt het verschijnsel van party primaries toe. Dit voorjaar is of wordt in drie Nederlandse partijen door partijleden de politiek leider, c.q. lijsttrekker gekozen. Is de regering het eens met de stelling dat ook de financiën die met deze interne verkiezingen gepaard gaan transparant dienen te zijn?

De kiezers worden volgens het wetsvoorstel geïnformeerd over de donaties (in geld en natura) die partijen en kandidaten ontvangen in de periode voorafgaande aan de dag van de stemming. Artikel 29, eerste lid, van het wetsvoorstel spreekt van een «kandidaat geplaatst op een kandidatenlijst» voor Tweede Kamerverkiezingen, maar iemand is pas kandidaat op het moment van indienen van de kandidatenlijst bij het Hoofdstembureau. Dat is ongeveer zes weken voor de dag van de stemming (zo valt bij de verkiezingen van 12 september 2012 de dag van de kandidaatstelling op 31 juli 2012). Toch spreekt het wetsvoorstel in artikel 29, eerste lid, van het verstrekken door de partij twee à drie weken vóór de verkiezingen van een overzicht van bijdragen van 4 500 euro of meer in een kalenderjaar aan individuele kandidaten. Kan de regering bevestigen dat het hier gaat om bijdragen aan individuele kandidaten in een periode van ruim twee jaar voorafgaand aan de dag van de stemming (zie artikel 29, tweede lid)?

Zo ja, gaat het hierbij dan om alle giften («bijdragen» in de terminologie van het wetsvoorstel) aan personen die later op de kandidatenlijst worden geplaatst? Vallen in dat geval daaronder ook de bijdragen aan kandidaat-lijsttrekkers gedurende de interne campagne voor het lijsttrekkerschap voor zover die kandidaten later daadwerkelijk een plaats op de kandidatenlijst krijgen toebedeeld? Indien dit niet het geval zou zijn: waarom niet?

Zo nee, beperkt artikel 29, eerste lid, zich dan tot de periode tussen de formele kandidaatstelling en de twee en drie weken vóór de verkiezingen? Dat zou betekenen dat het slechts gaat om bijdragen aan kandidaten in een periode van ongeveer drie weken, terwijl het wetsvoorstel spreekt van een veel langere periode. De leden van de PvdA-fractie krijgen graag een nadere toelichting.

De leden van de CDA-fractie vernemen graag hoe naleving kan worden verzekerd waar het om giften aan kandidaten gaat.

5. Toezicht en sancties

De GRECO, waar Nederland lid van is, pleitte in haar rapport over Nederland (2008) ervoor om onafhankelijk toezicht op de financiering van politieke partijen en verkiezingscampagnes in te stellen, zo stellen de leden van de PvdA-fractie vast. Op het moment van het GRECO-advies werd nog gedacht aan de Kiesraad. De regering heeft gemeend deze gedachte niet over te moeten nemen, omdat de Kiesraad behalve adviesorgaan van de regering ook fungeert als centraal stembureau bij de verkiezingen voor de Eerste en Tweede Kamer en het Europees Parlement. Omdat bij uitvoering van deze taken iedere schijn van partijdigheid moet worden vermeden, past bemoeienis van de Kiesraad met het (financieel) functioneren van de politieke partijen niet, aldus de regering. Bij nota van wijziging is uiteindelijk gekozen voor de instelling van een Commissie toezicht financiën politieke partijen. Vallen verkiezingscampagnes ook onder de taken van de Commissie, zoals de GRECO had bepleit? Kan de regering aangeven waarom niet gedacht is aan de Algemene Rekenkamer?

De Commissie adviseert de minister, maar neemt niet zelfstandig beslissingen. Dat betekent dat de minister besluiten kan nemen of nalaten, contrair aan het advies van de Commissie. Wordt door deze constructie iedere schijn van partijdigheid vermeden, die kennelijk doorslaggevend was om niet voor de Kiesraad te kiezen? Is deze constructie volgens de regering in overeenstemming met artikel 14 van Recommendation Rec (2003)4 van de GRECO met betrekking tot de voorziening van «het onafhankelijk toezicht ten aanzien van de financiering van politieke partijen en verkiezingscampagnes»?

De Raad van State heeft een duidelijke voorkeur uitgesproken voor een strafrechtelijke handhaving, zo constateren de leden van de CDA-fractie. Juist omdat de relatie minister – politieke partij erg precair is, is deze voorkeur goed te begrijpen. Wordt de keus voor het sanctiestelsel in de evaluatie meegenomen?

De leden van de fractie van D66 stellen vast dat in de richtlijnen aangaande politieke partijen en financiering van de Raad van Europa het volgende wordt gezegd:

«Any system of party financing and the limitations it imposes on political parties and their financial sources will only be effective with strong mechanisms of control and sanctions for eventual violations. Control bodies should therefore be composed of independent members and be provided with sufficient means (including investigative powers, and financial and technical equipment) for effectively exercising their monitoring function.»

De voorziene Commissie toezicht financiën politieke partijen, zoals omschreven in artikel 35 van het wetsvoorstel, lijkt op een aantal elementen niet te voldoen aan de omschrijving die de Raad van Europa geeft aan de Control Body. Allereerst worden de leden direct door de minister benoemd voor «ten hoogste vier jaar». De Commissie houdt geen toezicht op de uitvoering van de wet, maar adviseert de minister over het toezicht op de uitvoering van de wet. Ten slotte blijkt niet uit de wet dat de Commissie beschikt over investigative powers.

De aan het woord zijnde leden horen graag van de regering of zij meent met de instelling van de Commissie toezicht financiën politieke partijen een onafhankelijke toezichthouder te creëren. Zo ja, in hoeverre beschikt deze toezichthouder over een onafhankelijke positie en afdoende middelen (waaronder beschreven onderzoekscapaciteit, een eigen budget en technische middelen) ten behoeve van een effectieve uitvoering van de toezichthoudende taak? Zo nee, om welke reden wil de regering geen invulling geven aan deze richtlijn van de Raad van Europa?

Voorts vragen de aan het woord zijnde leden zich af of de sanctionerende rol die de regering de minister van Binnenlandse Zaken wil toebedelen te rijmen valt met het uitgangspunt dat «control bodies should therefore be composed of independent members». Heeft een minister volgens de regering binnen in de dynamiek van financiering van politieke partijen en campagnes een onafhankelijke positie?

Het bij derde nota van wijziging ingevoegde artikel 35 (paragraaf 4a. Commissie toezicht financiën politieke partijen) geeft het lid van de SGP-fractie aanleiding tot het stellen van de navolgende vragen. Allereerst stelt dit lid de vraag of de benaming van de Commissie niet tot verwarring of misverstand aanleiding kan geven nu uit zowel de wettelijke regeling als de toelichting daarop blijkt dat de Commissie zelf niet als toezichthouder kan optreden. Verder stelt dit lid de vraag of de adviezen van de Commissie, in het bijzonder die welke op grond van artikel 35, derde lid, worden uitgebracht een bindend karakter hebben. Ingevolge het voorgestelde artikel 35, vijfde lid, stelt de minister aan de Commissie, al dan niet op verzoek, de gegevens ter beschikking die nodig zijn voor een goede vervulling van haar taak. Dit lid stelt de vraag of te allen tijde geheimhouding van deze gegevens door de Commissie is gegarandeerd. Worden de adviezen openbaar gemaakt?

Ten slotte stelt het lid van de SGP-fractie een vraag naar aanleiding van een passage in de toelichting op de derde nota van wijziging (onderdeel H, derde alinea). Welke consequenties kunnen verbonden zijn aan een advies van de Commissie van toezicht om een bestuurlijke boete op te leggen terwijl de minister geen voornemen heeft om tot handhaving over te gaan? Betekent dit dat hij het advies naast zich neer kan leggen?

6. Bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de veiligheid

De leden van de fractie van de PVV vragen de regering of de privacy van de donateurs in voldoende mate is gewaarborgd. Kan de regering tevens aangeven of de privacy van buitenlandse donateurs voldoende gewaarborgd is? Is verder de veiligheid van donateurs in zowel binnen- als buitenland in voldoende mate gewaarborgd? De leden van de fractie van de PVV willen voorts graag weten waarom niet gekozen wordt voor een systematiek waarbij slechts beperkte inzage wordt toegestaan aan bijvoorbeeld een accountant of een commissie, onder strikte geheimhouding.

Wat betreft de afwijkingsmogelijkheid van de plicht tot openbaarmaking van de naam en woonplaats van een natuurlijk persoon om redenen van veiligheid van die persoon, zoals voorzien in de voorgestelde artikelen 25, 28, 29, 30 en 32, heeft de Commissie van toezicht ingevolge artikel 35, derde lid, sub b tot taak de minister te adviseren over de toepassing van de afwijkingsmogelijkheid. Het lid van de SGP-fractie stelt de vraag wat de reden is om in deze gevallen niet het advies van de AIVD in te winnen.

De commissie kijkt met belangstelling uit naar de memorie van antwoord en ontvangt deze graag binnen vier weken na het vaststellen van dit voorlopig verslag.

De voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat/Algemene Zaken en Huis der Koningin, Engels

De griffier van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat/Algemene Zaken en Huis der Koningin, Bergman


X Noot
1

Samenstelling:

Holdijk (SGP), Dupuis (VVD), Kox (SP), Sylvester (PvdA) (vice-voorzitter), Engels (D66) (voorzitter), Thissen (GL), Nagel (50PLUS), Ruers (SP), Van Bijsterveld (CDA), Duthler (VVD), Huijbregts-Schiedon (VVD), Van Kappen (VVD), Koffeman (PvdD), Kuiper (CU), Meurs (PvdA), Vliegenthart (SP), De Vries-Leggedoor (CDA), Lokin-Sassen (CDA), Th. de Graaf (D66), De Boer (GL), De Lange (OSF), Barth (PvdA), Ter Horst (PvdA), Koole (PvdA), Van Dijk (PVV), Klever (PVV), Sörensen (PVV) en Schouwenaar (VVD).

X Noot
2

Financing Political Parties and Election Campaigns, Council of Europe 2003: http://www.coe.int/t/dghl/monitoring/greco/evaluations/round3/Financing_Political_Parties_en.pdf

X Noot
3

«The Court’s conception of electoral fairness as reflected in the foregoing principles is consistent with the egalitarian model of elections adopted by Parliament as an essential component of our democratic society. This model is premised on the notion that individuals should have an equal opportunity to participate in the electoral process. Under this model, wealth is the main obstacle to equal participation. (...) Thus, the egalitarian model promotes an electoral process that requires the wealthy to be prevented from controlling the electoral process to the detriment of others with less economic power. The state can equalize participation in the electoral process in two ways. (...) First, the State can provide a voice to those who might otherwise not be heard. The Act does so by reimbursing candidates and political parties and by providing broadcast time to political parties. Second, the State can restrict the voices which dominate the political discourse so that others may be heard as well. In Canada, electoral regulation has focussed on the latter by regulating electoral spending through comprehensive election finance provisions. These provisions seek to create a level playing field for those who wish to engage in the electoral discourse. This, in turn, enables voters to be better informed; no one voice is overwhelmed by another. In contrast, the libertarian model of elections favours an electoral process subject to as few restrictions as possible.» (Supreme Court of Canada, Harper v. Canada, 2004, s 62).

X Noot
4

In de Citizens United uitspraak heeft het Amerikaanse Hooggerechtshof de beperking op uitgaven die zogenaamde Politieke Actie Comités (PACs) kunnen doen verworpen als een ongrondwettelijke inperking van de vrijheid van meningsuiting. Sindsdien kunnen deze PACs ongelimiteerde bedragen steken in campagneactiviteiten ten behoeve van kandidaten voor publieke functies.

Naar boven