32 752 Regels inzake de subsidiëring en het toezicht op de financiën van politieke partijen (Wet financiering politieke partijen)

Nr. 51 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 14 mei 2018

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de brief van 1 februari 2018 inzake de evaluatie Wet financiering politieke partijen (Kamerstuk 32 752, nr. 50).

De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 11 mei 2018. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Ziengs

De waarnemend griffier van de commissie, Hendrickx

Met belangstelling heb ik kennisgenomen van de feitelijke vragen inzake de evaluatie van de Wet financiering politieke partijen. Hierbij beantwoord ik deze vragen. Waar mogelijk heb ik de antwoorden op de vragen geclusterd per onderwerp.

Vraag 1

  • 1. Bent u bereid om al voor het zomerreces een reactie op de door de commissie Veling uitgebrachte evaluatie van de Wet financiering politieke partijen te geven? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wanneer kan de Kamer dan een reactie tegemoetzien?

Antwoord op vraag 1

Bij brief van 1 februari jl. heb ik het eindrapport van de commissie-Veling aan u aangeboden. In deze brief heb ik aangekondigd dat ik voornemens ben om u kort na het zomerreces van 2018 een integrale kabinetsreactie op dit rapport aan te bieden.1 Het opstellen van deze kabinetsreactie vergt de nodige afstemming met onder meer andere departementen en medeoverheden. Daarom is het niet realistisch om reeds voor de zomer een kabinetsreactie aan u aan te bieden en houd ik vast aan mijn streven om de kabinetsreactie kort na de zomer naar de Kamer te sturen.

Vraag 2, 5, 6, 17, 18, 24 en 34

  • 2. Op welke manier kan voorkomen worden dat via schijnconstructies (tussenrekeningen) alsnog geld uit het buitenland wordt verkregen?

  • 5. Wat zijn de gevolgen van het voorstel om de financiering uit het buitenland van Nederlandse politieke partijen te beperken voor giften van Europese en/of internationaal gelieerde partijen of overkoepelende organisaties aan Nederlandse politieke partijen? In hoeverre blijven die giften mogelijk, uiteraard mits deze instellingen niet onder sancties staan?

  • 6. Waarom wordt niet reeds nu een wetsvoorstel voorbereid en ingediend om gevolg te geven aan de wens van de Kamer om de financiering van Nederlandse politieke partijen uit het buitenland te beperken? Een en ander dus los van een eventuele grotere wijziging van de Wet financiering politieke partijen.

  • 17. Kan een lijst van «onvrije landen» gegeven worden?

  • 18. Zijn giften die vanuit «niet onvrije landen» komen (behalve van Nederlandse kiesgerechtigden) niet ook potentieel een vorm van oneigenlijke beïnvloeding? In «niet onvrije landen» kunnen toch ook dubieuze of zelfs duistere groeperingen zijn die hun invloed in Nederland willen uitoefenen? Of komt «het kwaad» alleen uit «onvrije landen» en komt uit «niet onvrije landen» alleen maar «het nobele» en «het goede»?

  • 24. Hoe worden «onvrije landen» gedefinieerd? Is het niet altijd enigszins arbitrair om een land vrij of onvrij te noemen? Is het mogelijk om hier een objectieve definitie te hanteren die niet gekleurd wordt door eigen vooroordelen en een eurocentrische blik, daarbij denkend aan bijvoorbeeld het beroemde boek «Orientalism» van Edward Said? Is bijvoorbeeld de Verenigde Staten vanwege de machtige lobby’s en de miljoenengiften aan politici niet ook te beschouwen als een onvrij land?

  • 34. Wat verstaat de commissie onder «onvrije landen»? In welke mate mag een politieke partij in Nederland het als haar morele plicht beschouwen om zusterpartijen in «onvrije landen» te trainen en te ondersteunen bij hun taken?

Antwoord op vraag 2, 5, 6, 17, 18, 24 en 34

De commissie-Veling heeft geadviseerd om giften uit het buitenland aan Nederlandse politieke partijen te verbieden. De commissie doet deze aanbeveling omdat naar haar oordeel niet het risico kan worden genomen dat het Nederlandse democratisch proces in de toekomst vanuit het buitenland wordt beïnvloed. De commissie-Veling maakt hierop een uitzondering voor in het buitenland woonachtige Nederlandse kiesgerechtigden, omdat deze burgers onderdeel van de Nederlandse democratie zijn.2

In mijn brief van 1 februari jl. heb ik u laten weten dat ik voornemens ben om in de kabinetsreactie op het rapport van de commissie-Veling maatregelen te presenteren om de financiering van Nederlandse partijen uit het buitenland te beperken. Ik zal hierbij ook ingaan op de mogelijke gevolgen hiervan voor giften van Europese en/of internationaal gelieerde partijen of overkoepelende organisaties aan Nederlandse politieke partijen, de definiëring van het begrip «onvrije landen» en de vragen of «giften vanuit «niet onvrije landen» niet ook potentieel een vorm van oneigenlijke beïnvloeding zijn» en op welke manier kan worden voorkomen dat via schijnconstructies alsnog geld uit het buitenland wordt verkregen. In de kabinetsreactie zal ik ook ingaan op de vraag of ik het al dan niet raadzaam acht om vooruitlopend op een eventueel grootschalige aanpassing reeds een voorstel in te dienen om de Wfpp op dit punt aan te passen.

Vraag 3 en 4

  • 3. Kan er nader ingegaan worden op de situatie van de partijen die in de waterschappen actief zijn, gelet op het feit dat waterschappen met een gesloten huishouding werken?

  • 4. Kan nader worden toegelicht op welke wijze volgens de commissie-Veling de lokale politici van landelijke partijen gefinancierd kunnen worden?

Antwoord op vraag 3 en 4

De commissie-Veling adviseert in haar rapport om de gemeentelijk actieve politieke partijen (zowel de lokale partijen als de lokale afdelingen van de landelijke partijen) subsidie te geven op basis van hun raads- en Statenzetels en op grond van hun ledental. De commissie adviseert om 6,8 miljoen euro ter beschikking te stellen voor de partijen in het gemeentelijk bestuur, dit toe te voegen aan het Gemeentefonds en te verdelen op basis van het aantal inwoners. Dit zou neerkomen op circa 0,4 euro per inwoner. In het rapport van de commissie wordt dit nader uiteengezet, onder meer aan de hand van rekenvoorbeelden.3

De in de provincies actieve politieke partijen zouden eveneens subsidie moeten gaan ontvangen. Het hiervoor beschikbare bedrag zou volgens een vergelijkbare systematiek via het Provinciefonds moeten worden verdeeld. Aangezien er geen equivalent van het Gemeentefonds en Provinciefonds bestaat voor de waterschappen heeft de commissie-Veling geconstateerd dat het niet mogelijk is om het Rijk via een soortgelijke systematiek middelen aan de waterschappen te laten verstrekken om de waterschapspartijen te subsidiëren. De commissie is echter wel van mening dat ook de waterschapspartijen subsidie zouden moeten ontvangen en heeft de waterschappen en de Unie van Waterschappen daarom opgeroepen om hierover in overleg te treden.4

Vraag 7, 8 en 9

  • 7. Waarom zou een politieke partij zich alleen met de samenleving verbinden via leden, als nog geen 3% van de Nederlanders lid is van een politieke partij? Erkent u dat de binding met de samenleving ook op andere manieren tot stand kan komen, bijvoorbeeld door als partij als een open netwerk partij te functioneren en zo met kiezers de discussie aan te gaan? Zo neen, waarom niet.

  • 8. In hoeverre is het reëel om bij het toekennen van subsidie aan politieke partijen meer gewicht toe te kennen aan het aantal leden nu maar een klein percentage van de Nederlanders lid is van een politieke partij, omdat mensen zich tegenwoordig minder binden aan instellingen en organisaties dan enkele decennia geleden?

  • 9. Welke andere potentiële factoren dan ledental kunnen er zijn in het algemeen om als basis te dienen voor berekening van financiële ondersteuning?

Antwoord op vraag 7, 8 en 9

De subsidie in de wet financiering politieke partijen is onderverdeeld in een algemeen deel voor de politieke partijen zelf, een deel voor de wetenschappelijke instituten, een deel voor de politieke jongerenverenigingen en een deel voor de instellingen voor buitenlandse activiteiten. Het algemene deel van de subsidie is onderverdeeld in een basisbedrag van € 178.423 dat iedere partij ontvangt, een bedrag van € 51.751 per Kamerzetel en een bedrag van circa € 1.953.634 voor de maatstaf leden.5 Dit bedrag wordt vervolgens gedeeld door het totaal aantal leden van de politieke partijen die voor subsidie in aanmerking komen. In 2017 ontvingen de politieke partijen daardoor 7 euro per lid.

De commissie-Veling heeft geadviseerd om deze systematiek te veranderen en een vast bedrag van 12 euro per lid te introduceren. Hiervoor heeft de commissie een aantal argumenten. Het belangrijkste argument is dat de commissie grote waarde hecht aan sterke, in de samenleving verankerde politieke partijen en daarom van mening is dat de partijen moeten worden gestimuleerd om (nog) actiever te werken aan de werving en het behoud van leden.6 Een aanvullend argument is dat de huidige systematiek ertoe kan leiden dat in het geval dat het ledental van één partij fors toeneemt de subsidie van de overige partijen daalt. De commissie-Veling beoordeelt dit als een ongewenst neveneffect.

Hoewel de commissie-Veling derhalve voorstelt om de subsidie per lid substantieel te verhogen onderschrijft de commissie de stelling dat er ook andere manieren om verbinding met de samenleving tot stand te brengen zijn. De commissie constateert echter dat er «geen mogelijkheid is om de minder formele en structurele betrokkenheid van mensen bij de partijen op een zodanig objectieve manier te kwantificeren dat die inpasbaar is in de subsidieregeling».7

Vraag 10

  • 10. Wat betekent het voorstel van de commissie-Veling, om de subsidie voor een politieke partij te verhogen naar € 12,= per lid en de subsidie per Kamerzetel te verlagen, concreet voor de hoogte van de subsidie per Kamerzetel (thans ongeveer € 51.000)?

Antwoord op vraag 10

Bij het huidige ledental van de politieke partijen zou de subsidie voor de maatstaf leden met ongeveer 1,5 miljoen euro toenemen. Indien dit bedrag wordt verrekend met de subsidie voor de maatstaf Kamerzetels zou de subsidie per Kamerzetel met circa 10.000 euro dalen.

Vraag 11

  • 11. Wat zijn de gevolgen van de voorstellen van de commissie-Veling voor het «basisbedrag» (als één van de onderdelen van het algemene deel van de subsidie) dat een politieke partij ontvangt?

Antwoord op vraag 11

De commissie-Veling heeft geen voorstellen gedaan om de hoogte van het basisbedrag te wijzigen.

Vraag 12

  • 12. Welke gevolgen heeft het voor het (totale) subsidiebedrag indien het ledenaantal van politieke partijen groeit of daalt? Blijft de subsidie per lid dan € 12,– of wordt er een nieuw bedrag berekend op basis van de € 3,4 mln.?

Antwoord op vraag 12

De commissie-Veling benoemt dit niet expliciet. De introductie van een vast bedrag per lid zou in principe echter betekenen dat het totale subsidiebedrag bij een stijging – of daling van het totale ledental van de politieke partijen zou stijgen dan wel dalen.

Vraag 13

  • 13. In hoeverre ziet u het belang van kundige en goed gerenumereerde ondersteuning van volksvertegenwoordigers als overweging voor het verlenen van financiële ondersteuning en in hoeverre is hier ruimte voor verbetering?

Antwoord op vraag 13

De subsidie die politieke partijen op basis van de Wfpp ontvangen mag onder meer worden besteed aan de werving, selectie en begeleiding van politieke ambtsdragers. Het is aan de politieke partijen zelf om te bepalen welk deel van de subsidie zij hieraan willen besteden. De commissie-Veling heeft niet geadviseerd om hier wijzigingen in aan te brengen.

Vraag 14

  • 14. Welke gevolgen heeft het voorstel van de commissie-Veling om na verkiezingsverlies de effecten van subsidieverlies wat meer te dempen, voor partijen die juist meer subsidie krijgen?

Antwoord op vraag 14

De commissie-Veling heeft voorgesteld om de aanpassing van de subsidie na de Tweede Kamerverkiezingen in vier stappen van 25% te realiseren, waarbij na een jaar na de verkiezingen de volledige 100% is bereikt. Deze systematiek zou gaan gelden voor zowel partijen die meer zetels hebben gekregen als de partijen die minder zetels hebben gekregen. Voor politieke partijen die als gevolg van zetelwinst meer subsidie gaan ontvangen betekent dit dat het langer gaat duren voordat de toename van de subsidie volledig zou worden geëffectueerd.

Vraag 15

  • 15. Wat verandert er als stichtingen ter ondersteuning van Tweede Kamerfracties onder bereik van de Wfpp gebracht worden?

Antwoord op vraag 15

De stichtingen voor ondersteuning van Tweede Kamerfracties vallen op dit moment niet formeel, maar wel materieel onder de reikwijdte van de Wet financiering politieke partijen. Bij brief van 26 oktober 2015 heeft mijn ambtsvoorganger u hierover geïnformeerd.8 In deze brief is toegezegd dat bij de evaluatie van de Wfpp «expliciet aandacht zal worden besteed aan de werking van de gekozen modaliteit in de praktijk». De commissie-Veling heeft daarom naar deze kwestie gekeken en zag «geen reden om deze uitzonderingspositie voor deze stichtingen te handhaven, omdat er naar haar oordeel geen duidelijke volledige scheiding kan worden aangebracht tussen de werkzaamheden van politieke partijen en van fracties». Een argument daarvoor is volgens de commissie-Veling dat «juist deze stichtingen het goede voorbeeld zouden moeten geven door volledig mee te werken aan de verplichtingen die in de Wfpp worden gesteld».9 Indien dit advies van de commissie-Veling zou worden opgevolgd dan zouden de stichtingen voor fractieondersteuning als neveninstelling in de zin van de Wfpp worden aangemerkt.

Vraag 16

  • 16. Kunnen de voorstellen voor een nieuwe manier van financiering – meer op basis van leden en minder op basis van zetels en meer financiële ondersteuning voor lokale politici – aan de hand van een fictief voorbeeld uiteen worden gezet en kunnen daarbij duidelijk de verschillen met de huidige financieringssystematiek worden aangegeven?

Antwoord op vraag 16

In het rapport van de commissie-Veling zijn hier diverse voorbeelden van opgenomen. In de tabellen 3.1.2, 3.1.3 en 3.1.4 (pagina 35 en 36) is de huidige subsidieverdeling in de jaren 2016 tot en met 2018 uiteengezet. In tabel 4.2.1 (pagina 47) wordt weergegeven hoe de gefaseerde aanpassing van de subsidie in vier stappen na de tweede Kamerverkiezingen van maart 2018 zou hebben uitgepakt. Op pagina 47 en 48 van het rapport treft u een kwalitatieve uitwerking van het advies van de commissie-Veling aan.

Vraag 19

  • 19. Hoeveel buitenlandse financiering hebben Nederlandse politieke partijen de afgelopen drie jaar ontvangen? Kan een overzicht worden gegeven per politieke partij die minimaal een zetel in de Tweede Kamer heeft, met daarbij het totaalbedrag en als bijlage een lijst met alle individuele donateurs en donaties?

Antwoord op vraag 19

Hieronder vindt u de gevraagde informatie over de periode 1 januari 2015 tot en met 22 februari 2017, zoals eerder gepubliceerd op de website van de rijksoverheid voorafgaand aan de Tweede Kamerverkiezingen van 2017. Ik beschik op dit moment nog niet over de gevraagde gegevens voor de periode na 22 februari 2017. De in de Eerste – en Tweede Kamer vertegenwoordigde politieke partijen moeten voor 1 juli a.s. een overzicht van de in het gehele kalenderjaar 2017 ontvangen giften aan mij verstrekken. Vervolgens zal ik deze gegevens zo spoedig mogelijk openbaar maken, in eerdere jaren gebeurde dit rond 1 oktober.

Tabel: overzicht giften uit het buitenland 2015-22 januari 2017

2015

   

Partij of neveninstelling

Donateur

Bedrag

PvdD

A.M. van Maanen (Ierland)

€ 5.000

Subtotaal

€ 5.000

Totaalbedrag

€ 5.000

Stichting vrienden van de PVV (neveninstelling van de PVV)

David Horowitz Freedom Center (VS)

€ 21.916,37

€ 44.243,87

€ 42.084,00

Subtotaal

€ 108.244,24

Totaalbedrag

€ 108.244,24

SP

E. Grundemann (Bangladesh)

€ 3.020,50

€ 2.724,02

€ 2.930,66

€ 2.930,66

€ 2.930,66

€ 2.930,66

€ 3.055,94

€ 2.951,54

€ 2.951,54

€ 2.951,54

€ 2.986,02

€ 2.818,42

Subtotaal

€ 35.202,16

Totaalbedrag

€ 35.202,16

Libertarische partij

C.J. Rufer (VS)

€ 4.535,15

 

Totaalbedrag

€ 4.535,15

2016

   

Partij of neveninstelling

Donateur

Bedrag

Stichting vrienden van de PVV (PVV)

David Horowitz Freedom Center (VS)

€ 22.036,14

Subtotaal

€ 22.036,14

FOL INC (VS)

€ 6.853,70

Subtotaal

€ 6.853,70

Totaalbedrag

€ 28.889,84

Stichting ondersteuning VVD Tweede Kamerverkiezing (neveninstelling van de VVD)

R. Nijkerk (Singapore)

€ 10.000

Totaalbedrag

€ 10.000

SP

E. Grundemann (Bangladesh)

€ 2.704,83

€ 2.704,83

€ 2.704,83

€ 2.694,31

€ 2.694,31

€ 2.694,31

€ 2.694,31

€ 2.694,31

€ 2.694,31

€ 2.694,31

€ 2.694,31

€ 1.402,73

Subtotaal

€ 31.091,70

Totaalbedrag

€ 31.091,70

FvD

R.A.E. de Haze Winkelman (Andorra)

€ 10.000

Totaalbedrag

€ 10.000

1 januari tot en met 22 februari 2017

Partij of neveninstelling

Donateur

Bedrag

D66

A.D. Mulder (België)

€ 10.000

Totaalbedrag

€ 10.000

Vraag 20, 27, 28 en 29

  • 20. Zijn er nog aanbevelingen van GRECO of OVSE aan het adres van Nederland, waaraan met het voorliggende advies niet tegemoetgekomen is?

  • 27. Welke kritiek heeft GRECO op Nederland gegeven? Welke kritiek heeft GRECO Nederland specifiek op het gebied van financiering van politieke partijen gegeven? Met welke kritiek heeft Nederland iets gedaan en met welke kritiek heeft Nederland niets gedaan en waarom?

  • 28. Welke aanbevelingen heeft GRECO aan Nederland gegeven op het gebied van politieke partijen? Met welke aanbevelingen heeft Nederland iets gedaan en met welke aanbevelingen heeft Nederland niets gedaan en waarom?

  • 29. Is het mogelijk om de kritiek die GRECO op Nederland heeft te vergelijken met de kritiek die GRECO op andere Europese landen heeft? Doen we het beter of slechter dan andere EU-landen? Doen we het beter of slechter dan de landen om ons heen (Duitsland, België, Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, Denemarken)? Is Nederland het braafste jongetje van de klas of het stoutste jongetje van de klas of zitten we ergens tussenin?

Antwoord op 20, 27, 28 en 29

De Nederlandse wetgeving over de financiering van politieke partijen was onderwerp van de derde evaluatieronde van GRECO. In de jaren 2008 tot en met 2014 heeft GRECO enkele evaluatierapporten over Nederland gepubliceerd. Deze rapporten zijn in te zien op de website van GRECO:

https://www.coe.int/en/web/greco/evaluations/round-3

In 2013 heeft GRECO geconstateerd dat Nederland na inwerkingtreding van de Wfpp 8 van de 13 aanbevelingen heeft ingevoerd.10 In een reactie op dit rapport heeft mijn ambtsvoorganger uiteengezet waarom Nederland op dat moment de overige vijf aanbevelingen nog niet volledig had ingevoerd.11 Indien de aanbevelingen van de commissie-Veling volledig zouden worden ingevoerd, dan zou waarschijnlijk worden voldaan aan de aanbevelingen van GRECO om legaten en erfstellingen onder de reikwijdte van de Wfpp te brengen, het drempelbedrag voor openbaarmaking te verlagen en het treffen van maatregelen om de transparantie in de inkomsten en uitgaven van de politieke partijen in het decentraal bestuur te vergroten.

Op deze website zijn ook de rapportages over andere landen, waaronder de door u genoemde, gepubliceerd. De aanbevelingen van GRECO voor deze landen verschillen erg van elkaar, hetgeen een onderlinge vergelijking moeilijk maakt. Derhalve is het niet goed mogelijk om op basis van deze rapporten conclusies te trekken over de vraag of Nederland het beter of juist slechter dan deze landen doet.

Vraag 21, 22 en 23

  • 21. Betekent het advies van de Evaluatie- en Adviescommissie Wet financiering politieke partijen om de eis van 1000 leden te laten vallen niet dat er mogelijk miljoenen aan overheidssubsidie worden verstrekt aan partijen die geen ledenstructuur hebben en die mogelijk intern geen controlerende macht en/of geen checks & balances hebben?

  • 22. Wat zijn de gevaren van het verstrekken van mogelijk miljoenen aan overheidssubsidie aan partijen die geen ledenstructuur hebben en waar de miljoenen kunnen worden besteed door één of enkele mensen? Zijn hier eerder adviezen over gegeven of onderzoeken naar gedaan?

  • 23. Welke politieke partijen in Nederland (met minimaal een zetel in het parlement) hebben een structuur waarbij leden geen invloed op het beleid van de partij hebben? Is het niet vreemd als een politieke partij in de Nederlandse democratie zelf intern niet democratisch is? En is het niet extra vreemd om zo’n intern ondemocratische partij wel overheidssubsidie te geven? Zijn hier eerder adviezen over gegeven of onderzoeken naar gedaan?

Antwoord op vraag 21, 22 en 23

De commissie-Veling heeft geadviseerd om de eis dat een politieke partij minimaal 1.000 leden, die jaarlijks ten minste 12 euro aan contributie betalen en volledige vergader- en stemrechten in de partij hebben moet hebben, te schrappen uit de Wfpp. De commissie adviseert dit vanuit de gedachte dat deze eis als subsidievoorwaarde arbitrair is, dat deze aan de autonomie van politieke partijen raakt en niet in lijn is met de overige wetgeving ten aanzien van politieke partijen in Nederland. Alle politieke partijen die in het parlement zijn verkozen hebben naar de mening van de commissie recht op subsidie.12 De commissie-Veling tekent hierbij aan dat zij in beginsel voorstander is van de politieke partij als democratische ledenorganisatie, maar dat zij vindt dat de Wfpp niet de juiste plek is om dit te regelen. De commissie stelt dat indien de wetgever van mening is dat «een bepaalde organisatorische vorm van de politieke partijen gewenst is voor het goed functioneren van de democratie, dan kunnen specifieke organisatorische eisen in een zelfstandige wet op de politieke partijen verankerd worden».13 De commissie-Veling is hier verder niet op ingegaan, daar dit buiten de reikwijdte van haar taakopdracht viel.

Ik heb op dit moment nog geen besluit genomen over deze aanbeveling en acht het daarom niet opportuun om inhoudelijk in te gaan op vragen over de mogelijke consequenties van een eventuele wetswijziging op dit punt. In de kabinetsreactie zal ik toelichten waarom ik deze aanbeveling al dan niet zal overnemen en ook ingaan op de inhoudelijke vragen die u mij hierover heeft gesteld.

Vraag 25

  • 25. Heeft de Evaluatie- en Adviescommissie Wet financiering politieke partijen formeel of informeel een financiële begrenzing doorgekregen of stond zij in haar adviezen vrij om alles te adviseren, ongeacht de kosten?

Antwoord op vraag 25

De commissie-Veling was geheel vrij in haar advisering en heeft op geen enkele wijze een financiële begrenzing doorgekregen.

Vraag 26 en 27

  • 26. Zijn er onderzoeken geweest naar of adviezen gedaan over het belang van het screenen van politieke kandidaten? Is het goed screenen van politieke kandidaten niet cruciaal voor de integriteit van de landelijke en lokale politiek?

  • 27. Op wat voor manieren zou het screenen van politieke kandidaten door de overheid gefaciliteerd en gefinancierd kunnen worden? Is het mogelijk om partijen daarvoor mensen in dienst te laten nemen? Is het mogelijk om partijen een vergoeding te geven voor de VOG (Verklaring Omtrent Gedrag) die zij van al hun politieke kandidaten vragen? Zijn er andere mogelijkheden om politieke kandidaten te screenen en hoe kan dit vanuit de overheid worden gefaciliteerd en/of gefinancierd?

Antwoord op vraag 26 en 27

Het vraagstuk van de screening van politieke kandidaten en de rol van de overheid daarin valt buiten de context van de evaluatie van de Wet financiering politieke partijen. Ik verwijs in dit kader daarom graag naar de brief «versterking integriteit en aanpak aanhoudende bestuurlijke problemen bij gemeenten» die ik recentelijk aan uw Kamer heb aangeboden. In deze brief heb ik gewezen op een aantal mogelijkheden voor het screenen van kandidaten voor politiek-bestuurlijke functies, zoals de mogelijkheid voor politieke partijen om in het kader van de kandidaatstelling van betrokkenen te verlangen dat zijn een VOG kunnen overleggen.14

Vraag 31

  • 31. Is er inhoudelijk verschil tussen aanbevelingen die zijn geformuleerd als «de commissie adviseert...» en die zijn geformuleerd als bijvoorbeeld «de subsidie wordt...»?

Antwoord op vraag 31

Er zit geen hiërarchie in de aanbevelingen van de commissie-Veling, alle aanbevelingen hebben derhalve dezelfde status.

  • 32. Zou overheveling van subsidie voor de instellingen voor buitenlandse activiteiten naar het Ministerie van Buitenlandse Zaken betekenen dat dat ministerie gaat bepalen welke activiteiten subsidie krijgen?

Antwoord op vraag 32

De commissie-Veling adviseert om de subsidie voor de instellingen voor buitenlandse activiteiten over te hevelen uit de Wfpp naar het Ministerie van Buitenlandse Zaken. De commissie is tot dit oordeel gekomen, omdat zij heeft geconstateerd dat «de gesubsidieerde activiteiten van deze instellingen geen directe bijdrage aan het doel van de Wfpp om de politieke partijen in staat te stellen hun taken in de Nederlandse democratie zo goed mogelijk uit te voeren».15 Bovendien constateert de commissie dat de instellingen voor buitenlandse activiteiten door de aard van hun werkzaamheden nauwe contacten met het Ministerie van Buitenlandse Zaken onderhouden. De commissie pleit er daarom voor om de subsidiëring van deze stichtingen over te hevelen naar dit ministerie.

Ik ben voornemens om op korte termijn met de Minister van Buitenlandse Zaken over deze aanbeveling van de commissie-Veling in overleg te treden. Hierbij zal vanzelfsprekend ook de vraag aan de orde komen welke voorwaarden er aan deze subsidie moeten worden verbonden.

Vraag 33

  • 33. Wat wordt verstaan onder een «bestuurlijke functie in de nationale of subnationale vertegenwoordigende organen»?

Antwoord op vraag 33

De commissie-Veling heeft aanbevelingen gedaan om de rol van de Commissie van toezicht financiën politieke partijen (verder: de Ctfpp) te versterken. Eén van deze aanbevelingen is dat het lidmaatschap van de Ctfpp niet mogelijk is in de eerste vier jaar na het uitoefenen van een verkozen of bestuurlijke functie in de nationale of subnationale vertegenwoordigende organen en/of besturen of in het Europees parlement of de Europese Commissie. Hiermee doelt de commissie-Veling op de volgende functies/ambten:

  • Het lidmaatschap van de Eerste Kamer der Staten-Generaal;

  • Het lidmaatschap van de Tweede Kamer der Staten-Generaal;

  • Het lidmaatschap van een Gemeenteraad;

  • Het lidmaatschap van Provinciale Staten;

  • Het lidmaatschap van het Algemeen Bestuur van een Waterschap;

  • Het lidmaatschap van het Europees Parlement;

  • Minister;

  • Staatssecretaris;

  • Burgemeester;

  • Wethouder;

  • Commissaris van de Koning;

  • Gedeputeerde van een Provincie;

  • Dijkgraaf;

  • Lid van het Dagelijks Bestuur van een Waterschap;

  • Lid van de Europese Commissie.

Vraag 35

  • 35. Betekent het dat politieke partijen die geen subsidie aanvragen, ook geen inzage in hun overige inkomsten hoeven te verlenen nu de commissie stelt, dat van de politieke partijen die subsidie van de overheid ontvangen mag worden verwacht dat zij niet alleen laten zien hoe zij deze gelden hebben besteed, maar ook inzage verlenen in hun overige inkomsten?

Antwoord op vraag 35

Naar ik veronderstel doelt u hierop het advies van de commissie-Veling om alleen regelgeving over de openbaarmaking van de inkomsten van politieke partijen in het decentraal bestuur te introduceren indien er ook een subsidieregeling voor deze politieke partijen wordt ingesteld. Deze aanbeveling houdt niet in dat politieke partijen in het decentraal bestuur die in de situatie dat deze aanbevelingen van de commissie zouden worden opgevolgd, besluiten om geen subsidie aan te vragen, zich ook niet aan de regels over de transparantie over hun overige inkomsten hoeven te houden.

Vraag 36

  • 36. Op welke grond is in Duitsland gekozen voor een drempelbedrag van € 10.000 en in België voor een drempelbedrag van € 125? Wat is het effect van deze drempelbedragen in de praktijk?

Antwoord op vraag 36

In het in opdracht van de commissie-Veling door de Universiteit Leiden uitgevoerde onderzoek «De financiering van politieke partijen – een internationale vergelijking» is niet ingegaan op de keuze voor deze drempelbedragen. Evenmin is ingegaan op het effect van deze drempelbedragen in de praktijk.


X Noot
1

Kamerstuk 32 752, nr. 50.

X Noot
2

Evaluatie- en adviescommissie et financiering politieke partijen, Het publieke belang van politieke partijen (Den Haag, 2018), 50–51.

X Noot
3

Het publieke belang van politieke partijen, pagina 48.

X Noot
4

Ibidem, pagina 6.

X Noot
5

Deze bedragen worden jaarlijks aangepast aan de loon-en prijsbijstelling op de Rijksbegroting.

X Noot
6

Het publieke belang van politieke partijen, pagina 43.

X Noot
7

Ibidem.

X Noot
8

Kamerstuk 32 752, nr 44.

X Noot
9

Het publieke belang van politieke partijen, pagina 50.

X Noot
10

Group of States against Corruption, Compliance Report on the Netherlands, Transparancy of Party Funding (Straatsburg, 2013)

X Noot
11

Kamerstuk 32 752, I

X Noot
12

Het publieke belang van politieke partijen, pagina 44.

X Noot
13

Ibidem.

X Noot
14

Kamerstuk 28 844, nr. 146, p. 6.

X Noot
15

Het publieke belang van politieke partijen, pagina 46.

Naar boven