32 740 Fiscale agenda

Nr. 8 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 6 september 2011

Hierbij doe ik u mede namens de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu het rapport «Belastingen op energieproducten, elektriciteit en CO2» toekomen, dat door CE Delft en Ecofys is opgesteld.1

Het rapport bestaat uit twee delen:

  • vergelijking van de belastingen op energieproducten, elektriciteit en CO2 in een aantal EU-lidstaten (Duitsland, België, Denemarken, Engeland, Frankrijk, Luxemburg, Spanje, Zweden en Nederland);

  • fiscale gevolgen en gevolgen voor economie en milieu van de herziening van de Europese Energiebelastingrichtlijn voor Nederland.

De uitkomsten van de buitenlandvergelijking kunnen als volgt worden samengevat.

  • Nederland behoort samen met Denemarken, Zweden, Duitsland en Engeland tot de landen met relatief hoge belastingen op energie (accijns op minerale oliën, energiebelasting en kolenbelasting). Denemarken en Zweden hebben de hoogste belastingen. De andere onderzochte landen hanteren tarieven die veelal aanzienlijk lager liggen dan in Nederland.

  • In alle onderzochte landen gelden voor de energie-intensieve industrie lage belastingtarieven of vrijstellingen.

  • De verschillen tussen de onderzochte landen in de hoogte van de energiebelastingen voor de huishoudens zijn groot. Nederland kent de hoogste marginale tarieven voor elektriciteit voor huishoudens en klein-zakelijke gebruikers.

  • De verschillen in de accijnzen op motorbrandstoffen tussen de landen zijn soms significant maar aanzienlijker kleiner dan de verschillen in de energiebelasting voor huishoudens. Luxemburg en Spanje hanteren de laagste accijnstarieven van de beschouwde landen.

  • Denemarken en Zweden zijn de enige landen met een CO2-belasting. Engeland kent een aan de CO2-uitstoot gerelateerde klimaatheffing. Recent zijn in Duitsland, Denemarken, Zweden en Engeland een aantal vrijstellingen in de belastingen op brandstof, elektriciteit en CO2 beperkt.

Het tweede deel van het onderzoek betreft een eerste verkenning van de gevolgen van het voorstel tot herziening van de Energiebelastingrichtlijn. Aanvankelijk moest deze verkenning plaatsvinden op basis van een werkdocument van de Europese Commissie. Gaande het onderzoek heeft de Europese Commissie echter het voorstel tot herziening van de Energiebelastingrichtlijn gepresenteerd. De onderzoekers hebben dat definitieve voorstel in de eindfase nog kunnen meenemen in het onderzoek.

Uit de eerste verkenning van de gevolgen van een budgetneutrale implementatie van het richtlijnvoorstel komt het volgende naar voren.

  • Bij de energiebelasting op aardgas zal een verschuiving plaatsvinden van de belastingdruk van klein- naar grootverbruikers (minder degressieve EB).

  • Bij de transportbrandstoffen zal een verschuiving plaatsvinden van de accijns op benzine naar diesel.

  • Het accijnstarief op LPG gaat fors omhoog en dat op bio-ethanol gaat fors omlaag.

  • De onderzoekers verwachten over de hele linie per saldo beperkte effecten op de energiebesparing. Het is moeilijk aan te geven hoe het saldo van een aantal tegengestelde effecten uitpakt. Wel krijgen hernieuwbare energiebronnen een extra duwtje in de rug door de vrijstelling van het CO2-deel van de belasting.

  • De macro-economische effecten van implementatie van het richtlijnvoorstel zijn naar verwachting van de onderzoekers bescheiden. Tussen sectoren kunnen echter aanzienlijke verschuivingen optreden.

  • Er zal een gelijker speelveld binnen Europa ontstaan, in de eerste plaats doordat de verschillen zullen verminderen tussen landen die nu wel en die nu geen CO2-belasting kennen en in de tweede plaats door het stapsgewijs optrekken van de minimum accijnstarieven voor motorbrandstoffen.

Bij de analyse van de mogelijke invloed van het voorstel tot herziening van de Energiebelastingrichtlijn is in het rapport uitgegaan van een budgetneutrale implementatie per brandstofgroep.

In het rapport wordt voorts een aantal aanknopingspunten gegeven voor vergroening van de Nederlandse energiebelastingen, zoals:

  • Verhoging van de energiebelastingentarieven voor middenverbruikers.

  • Koppeling van een substantieel voordeel aan convenanten door de energiebelastingtarieven op elektriciteit in de hoogste schijven te verhogen en tegelijkertijd strengere eisen aan de convenanten te stellen.

  • Verdere verschuiving van inkomsten- en winstbelastingen naar energiebelastingen.

  • Indien het richtlijnvoorstel wordt aangenomen, zal er een fiscaal technisch onderscheid moeten worden gemaakt tussen biobrandstoffen en conventionele brandstoffen, zowel voor verwarming als voor transport. Momenteel kan dit onderscheid nog niet worden gemaakt, omdat daarvoor eerst een degelijke monitorings- en rapportagetechniek zal moeten worden ontwikkeld.

Geconcludeerd kan worden dat CE Delft/Ecofys een nuttig en bruikbaar rapport heeft afgeleverd. De buitenlandvergelijking en de analyse van de gevolgen van het richtlijnvoorstel geven echter geen aanleiding om op dit moment de beleidsrichting zoals uiteengezet in de Fiscale agenda en de Autobrief bij te stellen. De conclusies van CE Delft/Ecofys sporen met de beoordeling door het kabinet van het voorstel van de Europese Commissie tot herziening van de Energiebelastingrichtlijn. Deze beoordeling heeft het kabinet op 30 mei jl. naar uw Kamer gestuurd.

Met de buitenlandvergelijking is tevens voldaan aan de toezegging die is gedaan tijdens de behandeling van het Belastingplan 20111 om voor een aantal lidstaten een overzicht te geven van de energiebelasting in de hoogste schijven. De buitenlandvergelijking geeft geen aanleiding voor een verhoging van de tarieven voor de energie-intensieve industrie. Lage tarieven en vrijstellingen voor de energie-intensieve industrie worden in Europa breed toegepast. Een discussie over beperking van vrijstellingen en een verhoging van de tarieven voor de energie-intensieve industrie zal vanwege de concurrentiepositie van Nederland op Europees niveau moeten worden gevoerd.

Het kabinet neemt actief deel aan de onderhandelingen over het richtlijnvoorstel van de Europese Commissie betreffende de herziening van de Energiebelastingrichtlijn. In het kader van de deze onderhandelingen zal ik bezien welke ruimte er is voor een verdere vergroening van de energiebelastingen. Ik wil daarop niet vooruitlopen. Eventuele aanpassingen zullen moeten voldoen aan de uitgangspunten van eenvoud en soliditeit. In dit kader is van belang dat het kabinet al een belangrijke vergroeningsstap zet met de introductie in 2013 van een opslag op de energiebelasting ter financiering van de SDE+.

De staatssecretaris van Financiën,

F. H. H. Weekers


X Noot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

X Noot
1

Handelingen II 2010/11, nr. 23, blz. 90. Naar aanleiding van deze toezegging is de motie Braakhuis en Koolmees over de hoogste schijven van de energiebelasting aangehouden (Kamerstukken II 2010/11, nr. 32 504, nr. 48).

Naar boven