Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 13 november 2019
Op 8 oktober 2019 heeft L.B. te A. een brief en petitie aan uw Kamer gestuurd inzake
de vrijlating van Catalaanse politieke gevangenen. De brief toont de betrokkenheid
van de indiener en de ondertekenaars bij de recente ontwikkelingen in Spanje. Ik ga
mede hierom graag in op het verzoek van de vaste commissie voor Europese Zaken om
op de brief te reageren en zal daarbij, zoals gevraagd, ingaan op de strafoplegging
van de Catalaanse leiders.
Het Spaanse Hooggerechtshof deed op 14 oktober jl. uitspraak in de strafzaken tegen
twaalf Catalaanse separatistische leiders. Het betreft hier een interne Spaanse aangelegenheid.
De separatistische leiders zijn door het Hooggerechtshof veroordeeld wegens: i) de
organisatie van het ongrondwettelijk verklaarde Catalaanse onafhankelijkheidsreferendum;
ii) de hierop volgende unilaterale en illegale onafhankelijkheidsverklaring en iii)
opruiing, malversaties en burgerlijke ongehoorzaamheid.
Het Hof heeft rebellie uiteindelijk laten vallen als aanklacht. In zijn vonnis heeft
het Hof expliciet gemaakt dat vervolging niet gebaseerd is op ideologische gronden,
maar puur op grond van wetsovertredingen. De uitspraken zijn in lijn met het Spaanse
strafrecht, voortvloeiend uit de democratisch tot stand gekomen Spaanse Grondwet.
De betrokkenen hebben de mogelijkheid om in beroep te gaan bij het Spaanse Constitutionele Hof.
Spanje is een Europese democratische rechtsstaat en gebonden aan het Europees Verdrag
voor de Rechten van de Mens. Verder is Spanje actief deelgenoot van de internationale
gemeenschap. Ik zie geen reden te twijfelen aan de onafhankelijke rechtsgang of de
naleving van de mensenrechten in Spanje. Bovendien staat voor betrokkenen de gang
naar het Europees Hof voor de Rechten van de Mens open nadat zij de rechtsmiddelen
in Spanje hebben uitgeput.
Ik verwijs tenslotte en wellicht ten overvloede ook naar mijn antwoorden op Kamervragen
van het lid Leijten die ik aan uw Kamer zond op 7 november 2019 (Aanhangsel Handelingen
II 2019/20, nr. 767).
De Minister van Buitenlandse Zaken,
S.A. Blok