32 735 Mensenrechten in het buitenlands beleid

Nr. 268 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 3 juli 2019

Zoals toegezegd in het notaoverleg Mensenrechtenbeleid van 1 juli 2019 breng ik u hierbij mede namens de Minister van Defensie op de hoogte van de voortgang van de behandeling van de claims van weduwen van slachtoffers van standrechtelijke executies in het voormalig Nederlands-Indië, onder de daartoe in de Staatscourant gepubliceerde bekendmaking.1

De afgelopen twee jaar is onder deze regeling één nieuwe claim ontvangen. In totaal zijn daarmee sinds de bekendmaking van 10 september 2013 60 claims van weduwen ontvangen. Hiervan zijn 19 claims toegekend, de overige claims zijn ingetrokken of onvoldoende aannemelijk gemaakt.

Er is verzocht de regeling nogmaals te verlengen. De Minister van Defensie en ik hebben besloten de regeling voor een derde keer met twee jaar te verlengen. De regeling zal daarmee op 11 september 2021 eindigen en heeft dan acht jaar opengestaan. De aangehouden motie van de leden Karabulut en Van Ojik over verlenging van de regeling voor weduwen van geëxecuteerde Indonesiërs (Kamerstuk 32 735, nr. 258) is daarmee ondersteuning van staand beleid. Mocht de motie in stemming worden gebracht dan laat ik het oordeel aan de Kamer.

Naast weduwen hebben ook kinderen de Staat aansprakelijk gesteld. Hierover loopt een juridische procedure. Op 27 juni jl. heeft er een zitting plaatsgevonden bij het gerechtshof Den Haag. Het hof heeft aangegeven op 1 oktober 2019 uitspraak te doen. In afwachting daarvan zal het kabinet de regeling niet uitbreiden. Indien de aangehouden motie van het lid Karabulut over een regeling voor kinderen van geëxecuteerde Indonesiërs (Kamerstuk 32 735, nr. 259) in stemming wordt gebracht, moet ik u die om voornoemde overwegingen ontraden.

De Minister van Buitenlandse Zaken, S.A. Blok


X Noot
1

Oorspronkelijk gepubliceerd op 10 september 2013 in Stcrt. 2013, nr. 25383; verlengd op 4 september 2015, Stcrt. 2013, nr. 25383-n1 en op 30 augustus 2017 in Stcrt 2017, nr. 49006.

Naar boven