32 733 Beleidsbrief Defensie

Nr. 84 BRIEF VAN DE MINISTER VAN DEFENSIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 1 november 2012

In reactie op het verzoek van de vaste commissie voor Defensie van 8 oktober 2012 informeer ik u met deze brief over de verhouding tussen het «Toetsingskader voor materieelverwerving» en de richtlijn nr. 2009/81/EG betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen door aanbestedende diensten van bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten op defensie- en veiligheidsgebied. Zoals toegezegd door de minister van Economische zaken, Landbouw & Innovatie tijdens de behandeling van de aanbestedingswet op het gebied van defensie en veiligheid op 26 september jl., wordt de Kamer apart geïnformeerd over de uitwerking van deze richtlijn.

Met de beleidsbrief van 8 april 2011 (Kamerstuk 32 711, nr. 1) is het materieelbeleid aangescherpt. Als uitgangspunt geldt dat materieel voortaan van de plank wordt verworven. Uitzonderingen zijn mogelijk en in deze gevallen moet, op grond van het toetsingskader, overtuigend worden aangetoond dat het benodigde materieel alleen of aanzienlijk goedkoper kan worden verkregen door deel te nemen aan een ontwikkeling of door de systeemontwikkeling en -integratie gedeeltelijk in eigen beheer uit te voeren. Hierover heb ik u geïnformeerd met het toetsingskader dat ik op 11 juli 2012 (Kamerstuk 32 733, nr. 77, 7 juli 2012) aan de Kamer heb aangeboden.

Het toetsingskader is relevant tot en met de studiefase van het Defensie Materieel Proces (DMP). Richtlijn 2009/81/EG heeft betrekking op de volgende fase van het DMP, namelijk die van de aanbesteding van materieel dat van de plank of via een ontwikkelingstraject wordt verworven. Met behulp van het toepassingsbereik van de richtlijn 2009/81/EG en met inachtneming van de motie-Ten Broeke (8 december 2010, Kamerstuk 32 500 X, nr. 57) wordt bepaald hoe de aanbesteding verloopt.

De minister van Defensie, J. S. J. Hillen

Naar boven