32 722 Wijziging van de artikelen 8 en 89 van de Postwet 2009

Nr. 8 TWEEDE NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 23 maart 2012

Het voorstel van wet wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel I, onderdeel A, wordt als volgt gewijzigd:

a. De aanhef komt te luiden:

Aan artikel 2, eerste lid, wordt onder vervanging van de punt aan het einde van onderdeel j door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

b. De aanduiding «h.» wordt vervangen door: k.

B

Na artikel I, onderdeel B, worden drie onderdelen ingevoegd, luidende:

Ba

Artikel 21 wordt als volgt gewijzigd:

a. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

b. Er worden drie leden toegevoegd, luidende:

2. Een verlener van de universele postdienst rekent de kosten die anderen in rekening brengen voor het uitvoeren van gedeelten van de universele postdienst slechts toe aan de universele postdienst voor zover die kosten overeenkomstig de op grond van de artikelen 22, tweede lid, en 25, zesde lid, vastgestelde regels zijn toe te rekenen aan de universele postdienst.

3. Een verlener van de universele postdienst maakt de toerekening van de kosten van anderen, bedoeld in het tweede lid, inzichtelijk voor ieder gedeelte van de universele postdienst dat hij door anderen laat uitvoeren.

4. Een verlener van de universele postdienst die gedeelten van de universele postdienst door anderen laat uitvoeren waarborgt de volledige en juiste uitvoering van de door de anderen uitgevoerde gedeelten van de universele postdienst.

Bb

Artikel 39, eerste lid, komt te luiden:

1. Een ieder verstrekt het college desgevraagd de gegevens en inlichtingen en verschaft hem desgevraagd inzage in de gegevens en bescheiden die redelijkerwijs nodig zijn voor de uitvoering van hem bij of krachtens deze wet opgedragen taken.

Bc

In artikel 49, eerste lid, wordt «16, vijfde lid» vervangen door «6, vijfde tot en met negende lid» en wordt «39, derde lid» vervangen door: «39, eerste en derde lid».

Toelichting

I. Algemeen

In de Kamerbrief van 21 februari 2012 aan de Tweede Kamer over het toezicht op de postmarkt (Kamerstukken II 2011/12, 29 502, nr. 82) is aangegeven dat OPTA binnen het bestaande toezicht drie concrete knelpunten in de randvoorwaarden voor effectieve handhaving heeft geconstateerd. Deze knelpunten kunnen met relatief beperkte aanpassingen van de Postwet 2009 (hierna: de wet) worden weggenomen. Gezien het belang van effectief toezicht is het wenselijk om op zo kort mogelijke termijn hieraan tegemoet te komen. Deze tweede nota van wijziging bij het wetsvoorstel tot wijziging van de artikelen 8 en 89 van de Postwet 2009 (Kamerstukken II 2010/11, 32 722, nr. 2) strekt daartoe.

II. Onderdelen

Onderdeel A

Met deze wijziging wordt bereikt dat de definitie van postbezorger wordt geplaatst in artikel 2, eerste lid, van de wet in plaats van in artikel 1, eerste lid, van de wet. In de eerste nota van wijziging is per abuis de definitie van «postbezorger» in artikel 1 van de wet geplaatst.

Onderdeel B

Uitbesteding – artikel 21 (Ba)

Artikel 21 van de wet regelt dat een verlener van de universele postdienst gedeelten van de universele postdienst door anderen mag laten uitvoeren. Het kan hierbij onder andere gaan om uitvoering van een gedeelte van de universele postdienst door andere onderdelen van een concern waarvan een universele dienstverlener onderdeel uitmaakt. Zoals in de memorie van toelichting bij de wet (Kamerstukken II 2005/06, 30 536, nr. 3) is aangegeven, gaat het hierbij bijvoorbeeld om het legen van brievenbussen of het in stand houden van dienstverleningspunten. Gelijk de tekst van artikel 21 aangeeft («onder zijn verantwoordelijkheid») blijft de verantwoordelijkheid voor naleving van de wettelijke eisen omtrent de universele postdienstverplichting in het geval van uitbesteding op de verlener van de universele postdienst rusten.

In de praktijk is gebleken dat er soms onduidelijkheid kan bestaan over waaruit de verantwoordelijkheid van de verlener van de universele postdienst in een concreet geval van uitbesteding van een onderdeel van de universele postdienst precies bestaat. Dit kan het toezicht op de uitvoering van de universele postdienst en op de kostentoerekening belemmeren (zie het rapport van OPTA «Concurrentie op de postmarkt – analyse en advies», september 2011, http://www.opta.nl/nl/actueel/alle-publicaties/publicatie/?id=3521).

Met de in deze nota van wijziging voorgestelde wijziging van artikel 21 wordt daarom geëxpliciteerd op welke wijze de verlener van de universele postdienst voldoet aan zijn verplichtingen wanneer hij een gedeelte van de universele postdienst uitbesteedt. Voorts wordt geëxpliciteerd dat de verlener van de universele dienst moet waarborgen dat aan deze verplichtingen wordt voldaan. OPTA heeft de bevoegdheid om bij opdrachtnemers te onderzoeken of de verlener van de universele postdienst zijn verplichtingen nakomt (zie artikel 39 van de wet en artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht).

Ten eerste wordt geëxpliciteerd (zie artikel 21, tweede lid) dat de verlener van de universele postdienst ook bij uitbesteding van gedeelten van de universele postdienst ervoor verantwoordelijk blijft dat de tarieven voor de onderscheiden postvervoersdiensten binnen de universele postdienst gebaseerd worden op de daadwerkelijke kosten van de universele postdienst (zie de artikelen 24 en 25 van de wet). Voor de doorberekening van kosten in de tarieven voor de te onderscheiden postvervoerdiensten binnen de universele postdienst is niet het tarief of de factuur van de opdrachtnemer bepalend. De verlener van de universele postdienst kan van de factuur van de opdrachtnemer alleen de kosten toerekenen die de opdrachtnemer maakt voor het uitvoeren van het gedeelte van de universele postdienst. Welk gedeelte van de kosten van de factuur van de opdrachtnemer kan worden toegerekend aan de universele postdienst moet worden bepaald overeenkomstig de op grond van de artikelen 22, tweede lid, en 25, zesde lid, vastgestelde regels. Hiermee wordt bereikt dat bijvoorbeeld de gemeenschappelijke kosten die bij die opdrachtnemer worden gemaakt op de juiste wijze in de tarieven voor de universele postdienst worden doorberekend. Ook wordt voorkomen dat er kosten van niet aan de universele postdienst gerelateerde activiteiten van opdrachtnemers in de tarieven voor de universele postdienst worden doorberekend.

Ten tweede wordt geëxpliciteerd (zie artikel 21, derde lid) dat de verlener van de universele postdienst inzichtelijk maakt dat hij alleen de kosten die door de opdrachtnemer worden gemaakt voor het uitvoeren van het gedeelte van de universele postdienst overeenkomstig artikel 21, tweede lid, heeft toegerekend aan de universele postdienst. Het moet gelet op artikel 21, tweede lid, aldus inzichtelijk zijn dat de kosten die voor het uitbestede gedeelte van de universele postdienst worden doorberekend in de tarieven van de universele postdienst zijn bepaald overeenkomstig de op grond van de artikelen 22, tweede lid, en 25, zesde lid, vastgestelde regels. Het spreekt overigens voor zich dat de verplichting om een en ander inzichtelijk te maken ook doorwerkt in onder andere de rapportage.

Ten derde wordt geëxpliciteerd (zie artikel 21, vierde lid) dat een universele dienstverlener in geval van uitbesteding moet waarborgen dat de verplichtingen die voor hem gelden uit hoofde van verlener van de universele postdienst en uit hoofde van postvervoerbedrijf ook worden nageleefd door zijn opdrachtnemer. De hier bedoelde verplichtingen betreffen onder meer het briefgeheim.

Verstrekking van informatie aan OPTA – artikel 39 (Bb)

Met deze wijziging wordt de formulering van het artikel 39, eerste lid, op basis waarvan OPTA informatie kan vorderen van betrokkenen ten behoeve van de uitvoering van het toezicht in lijn gebracht met de formulering van dat artikel in de Telecommunicatiewet. OPTA heeft in haar eerdergenoemde rapport «Concurrentie op de postmarkt aangegeven dat in de praktijk is gebleken dat mede als gevolg van de formulering van artikel 39, eerste lid, van de wet, de mogelijkheden van het college om binnen het huidige wettelijk kader afdoende informatie te vorderen, beperkt zijn. OPTA adviseert daarom de formulering van het artikel in lijn te brengen met die uit de Telecommunicatiewet. Gezien het grote belang van effectief toezicht is het wenselijk om de formulering op korte termijn aan te passen.

Bestuurlijke boete – artikel 49, eerste lid (Bc)

Met deze wijziging wordt de mogelijkheid gecreëerd om ook een bestuurlijke boete op te kunnen leggen indien andere onderdelen van de universele dienstverplichting voor postvervoer dan de 6-daagse bezorgplicht niet worden nageleefd.

In (artikel 16, vijfde tot en met negende lid van) de wet wordt een aantal eisen gesteld aan de universele postdienst in Nederland. De wet voorziet op dit moment slechts voor één onderdeel van de universele postdienst – i.c. de 6-daagse bezorgplicht – in de bevoegdheid om in zo’n geval direct een bestuurlijke boete op te leggen. Voor de andere onderdelen van de universele postdienst – zoals de overkomstduur en de aantallen brievenbussen – kan OPTA op grond van artikel 49, eerste lid, van de wet pas een bestuurlijke boete opleggen nadat eerst een bindende aanwijzing is gegeven (èn die aanwijzing niet is opgevolgd). Onlangs is naar aanleiding van de jaarlijkse rapportage over de kwaliteit van de universele postdienst twijfel ontstaan over de effectiviteit van het instrumentarium dat OPTA ter beschikking staat in het kader van de universele postdienst. De vraag doet zich voor of effectief optreden van OPTA in het kader van de universele postdienst in alle omstandigheden gewaarborgd is wanneer – in alle gevallen – eerst de tussenstap van een bindende aanwijzing moet worden gemaakt, voordat een bestuurlijke boete kan worden opgelegd. Er zijn omstandigheden denkbaar waarin het effectiever kan zijn dat OPTA de mogelijkheid heeft om direct een bestuurlijke boete op te leggen indien de universele postdienst niet goed wordt uitgevoerd. In het belang van de consument is het wenselijk om deze twijfel omtrent effectiviteit van het optreden van OPTA snel weg te nemen. Juist de universele postdienst ziet immers op het waarborgen van toegankelijkheid en betaalbaarheid van de postbezorging voor de consument. Hierbij is van belang dat ten aanzien van de universele dienstverplichtingen op het gebied van telecommunicatie de Telecommunicatiewet OPTA wèl de bevoegdheid heeft om direct een bestuurlijke boete op te leggen.

De staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, H. Bleker

Naar boven