32 721 Wijziging van de Wet wapens en munitie in verband met de implementatie van richtlijn 2008/51/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 21 mei 2008 tot wijziging van de richtlijn 91/477/EEG van de Raad inzake de controle op de verwerving en het voorhanden hebben van wapens (PbEU L179) (Implementatiewet EG-richtlijn 2008/51 inzake de controle op de verwerving en het voorhanden hebben van wapens)

Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING

Inleiding

Richtlijn 2008/51/EG

Het onderhavige wetsvoorstel strekt tot implementatie van Richtlijn 2008/51/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 21 mei 2008 (PbEG L 256). Deze Richtlijn wijzigt de Richtlijn 91/477/EEG van de Raad inzake de controle op de verwerving en het voorhanden hebben van wapens (PbEU L 179, de Wapenrichtlijn).

Een deel van de wijzigingen is noodzakelijk, omdat de Europese Commissie namens de Europese Gemeenschap (thans: de Europese Unie) het Protocol betreffende de bestrijding van illegale vervaardiging van en handel in vuurwapens, hun onderdelen en munitie, tot aanvulling van het Verdrag van de Verenigde Naties ter bestrijding van grensoverschrijdende criminaliteit (Trb. 2004, 37, het VN Vuurwapenprotocol) heeft ondertekend. Een tweede reden voor het wijzigen van de Wapenrichtlijn is het verslag van de Europese Commissie aan het Europees Parlement en de Raad van 15 december 2000 over de toepassing van de Wapenrichtlijn (COM (2000) 837 definitief). Tot slot zijn er wijzigingen doorgevoerd in de Wapenrichtlijn die hun oorsprong niet vinden in het VN Vuurwapenprotocol of het verslag van de EC, maar in het voortschrijdend inzicht van de Lidstaten en de Europese Instellingen.

Wijzigingen naar aanleiding van het VN Vuurwapenprotocol

Het VN Vuurwapenprotocol heeft tot doel de samenwerking tussen de Verdragsluitende Partijen te bevorderen, te vergemakkelijken en te intensiveren ten behoeve van de preventie, bestrijding en uitbanning van de illegale vervaardiging van en illegale handel in vuurwapens, hun onderdelen, componenten en munitie. Kern van het VN Vuurwapenprotocol is de verplichting vuurwapens te markeren. Door de markering kunnen wij individuele vuurwapens traceren van fabrikant tot koper. Door deze gehele lijn na te gaan is vast te stellen waar het vuurwapen van legaal bezit naar illegaal bezit is overgegaan. Met deze informatie kan illegale vervaardiging en illegale handel worden tegengegaan. In Nederland worden thans geen vuurwapens legaal geproduceerd, maar wel op de Europese markt gebracht door import. Nederland zal de afgifte van wapenvergunningen voor bezit, als ook voor import afhankelijk gaan stellen van de markering van het wapen (zie onderdeel B van dit wetsvoorstel).

Het traceren van vuurwapens is afhankelijk van een goede registratie van de gemarkeerde vuurwapens. Om dit te waarborgen worden er eisen gesteld aan zowel de registratie als aan degene die registreert. Lidstaten moeten als gevolg van het protocol een geautomatiseerd systeem van gegevensbestanden bijhouden dat toegankelijk is voor justitie, politie en andere bevoegde autoriteiten. Een en ander uiteraard met inachtneming van de internationale verplichtingen op het gebied van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Nederland beschikt reeds over een dergelijk systeem, genaamd PSH-VM (Verona).

Om de illegale vervaardiging en illegale handel van vuurwapens tegen te gaan wordt de lidstaten in overweging gegeven, om naast de activiteiten van wapenhandelaren, ook de activiteiten van wapenmakelaars te reguleren. Nederland reguleert bepaalde activiteiten van wapenmakelaars reeds. De Wapenrichtlijn definieert het begrip wapenmakelaar als iedere natuurlijke of rechtspersoon, anders dan een wapenhandelaar, wiens handel of bedrijf geheel of gedeeltelijk bestaat in het kopen, verkopen of organiseren van de overbrenging van wapens. Het kopen en verkopen van wapens valt onder het begrip verhandelen en dit is in ons land derhalve reeds vergunningplichtig krachtens artikel 9 lid 1 WWM. De WWM is ook van toepassing op een in Nederland gevestigde handelaar wanneer de betreffende wapens Nederland niet fysiek aandoen (zie ook de brief van de Staatssecretaris van EZ, Kamerstukken II 2005/06, 22 054, nr. 111). Het begrip organiseren van de overbrenging is niet nader gedefinieerd. Thans worden de transito- en driehoekshandel van vuurwapens gereguleerd door het Besluit financieel verkeer strategische goederen 1996 in combinatie met de Wet op de economische delicten. Voorts is een wetsvoorstel aanhangig bij de Tweede Kamer, dat internationale wapenhandel, waaronder ook begrepen tussenhandel, reguleert (Kamerstukken II 2010/11, 32 665). Aan nadere regels is op dit moment geen behoefte.

Wijzigingen naar aanleiding van het verslag over de toepassing van de Wapenrichtlijn

In de onderhavige richtlijn is voorts bepaald dat de erkenning van de zogeheten Europese vuurwapenpas – die is geïntroduceerd in de Wapenrichtlijn – niet afhankelijk mag zijn van de betaling van een vergoeding of heffing. Dit is in Nederland ook niet het geval.

De Wapenrichtlijn bepaalt dat Lidstaten moeten toezien op de koop van vuurwapens door particulieren met behulp van technieken voor communicatie op afstand. Het Landelijk Platform Vuurwapens heeft een pilot «aanpak illegale handel in (vuur)wapens op internet» gestart. Het doel ervan is het vergroten van de pakkans door politie en het vergroten van de stopfunctie van de douane.

Volgens de Wapenrichtlijn (overweging 18) zou ook de wijze waarop lidstaten vuurwapens hebben onderverdeeld, kunnen worden vereenvoudigd door over te schakelen van vier categorieën naar de volgende twee categorieën: verboden vuurwapens en vuurwapens waarvoor een vergunning is vereist. De Wet wapens en munitie bevat reeds twee categorieën vuurwapens: automatische vuurwapens staan in categorie II en pistolen, revolvers, geweren, alarm- en startpistolen en -revolvers staan in categorie III van artikel 2 WWM. Voor vuurwapens uit categorie II kan de Minister van Veiligheid en Justitie een ontheffing verlenen en voor vuurwapens uit categorie III kan de korpschef in de woon- of verblijfplaats van de aanvrager een verlof verlenen. De categorieën I en IV van artikel 2 WWM bevatten geen vuurwapens.

Wijzigingen naar aanleiding van voortschrijdend inzicht Lidstaten en Europese Instellingen

Gebleken is dat het gebruik van omgebouwde vuurwapens in de Europese Unie toeneemt. Criminelen bouwen vuurwapens die geen kogelpatronen kunnen verschieten om tot vuurwapens die wel kogelpatronen kunnen verschieten. Om de vrije verspreiding van vuurwapens die geen kogelpatronen kunnen verschieten tegen te gaan is een deel van dit soort vuurwapens onder de definitie van het begrip «vuurwapen»» van de Wapenrichtlijn gebracht.

De Wapenrichtlijn noemt de voorwerpen die kunnen worden omgebouwd niet met zoveel woorden, maar bepaalt dat «een object» geacht wordt «te kunnen worden omgebouwd zodat door middel van explosieve voortstuwing een lading, kogel of projectiel uitgestoten kan worden wanneer het qua vormgeving gelijk is aan een vuurwapen, en ingevolge zijn constructie of het materiaal waarvan het is gemaakt aldus kan worden omgebouwd». Voor Nederland heeft deze wijziging van de Wapenrichtlijn weinig gevolgen. Op grond van de WWM zijn alle objecten die een sprekende gelijkenis vertonen met een vuurwapen – al sinds jaar en dag – absoluut verboden, ongeacht de constructie of het materiaal (art. 2, eerste lid, categorie I, onderdeel 7 WWM juncto artikel 3, sub a Rwm juncto artikel 13, eerste lid, WWM), ongeacht of het mogelijk is om ze om te bouwen tot een vuurwapen dat wél door middel van explosieve voortstuwing een lading, kogel of projectiel kan uitstoten. Deze objecten kunnen namelijk worden gebruikt voor bedreiging of afdreiging. Voorts zijn bepaalde vuurwapens – zoals bepaalde alarm- en startpistolen en –revolvers – die geen kogelpatronen kunnen verschieten in ons land reeds vergunningplichtig. De Nederlandse regelgeving gaat op dit punt dus reeds verder dan de gewijzigde Wapenrichtlijn voorschrijft. Op grond van artikel 3 van de Wapenrichtlijn zijn deze strengere nationale voorschriften toegestaan.

In de praktijk bestaat het probleem van het ombouwen voornamelijk bij gasalarmwapens en onbruikbaar gemaakte wapens. Deze wapens blijken eenvoudig te kunnen worden omgebouwd tot een vuurwapen waar kogels mee kunnen worden verschoten. Gaswapens zijn bedoeld om gaspatronen mee te verschieten. Het is mogelijk om een andere loop op deze wapens te zetten zodat ze wel kogelpatronen kunnen verschieten. Alarmpistolen hebben een geblokkeerde loop. Door de blokkering uit de loop te frezen wordt het mogelijk om kogels te verschieten met het pistool. Voor onbruikbaar gemaakte wapens geldt dat ze soms weer bruikbaar kunnen worden en worden gemaakt.

Hoewel richtlijn 2008/51/EG ook tot vuurwapens om te bouwen voorwerpen onder de definitie van vuurwapen heeft gebracht, is bijlage I, sub III, waarin is bepaald dat alarmwapens die gaspatronen kunnen verschieten en onbruikbaar gemaakte wapens geen vuurwapens zijn, niet gewijzigd. Het gevolg hiervan is dat alarmwapens en onbruikbaargemaakte wapens nog steeds niet onder de Wapenrichtlijn vallen. Gaswapens vallen er wel onder. Op Europees niveau betekent de uitbreiding van het begrip vuurwapen een betere regulering van gaswapens, met uitzondering van alarmwapens. Het probleem van het ombouwen van onbruikbaar gemaakte vuurwapens wordt op Europees niveau aangepakt doordat de Wapenrichtlijn een betere controle door de nationale autoriteiten op het onbruikbaar maken voorschrijft. Bovendien gaat de Europese Commissie gemeenschappelijke richtsnoeren opstellen om te waarborgen dat onbruikbaar gemaakte vuurwapens voorgoed onbruikbaar zijn. In Nederland zijn de eisen voor het voor gebruik ongeschikt maken van vuurwapens strikt. Een beperkt aantal wapens kan uiterlijk intact blijven nadat zij voor gebruik ongeschikt zijn gemaakt. Alle overige vuurwapens worden als voor gebruik ongeschiktgemaakt geacht indien ze overlangs zijn doorgezaagd of afgeslepen.

Dereguleringsaspecten, uitvoeringskosten en effecten voor bedrijfsleven en burger

Het onderhavige wetsvoorstel strekt tot implementatie van een richtlijn van de Europese Gemeenschap die de bestaande richtlijn wijzigt. De vereiste aanpassingen leiden tot extra uitvoeringskosten. De politie zal gegevens over wapens twintig jaar moeten gaan bewaren, terwijl er thans geen termijn was vastgesteld. De eigenaar die een – nog ongemarkeerd – vuurwapen op de markt wenst te brengen, draagt zelf de kosten voor het markeren.

Administratieve lasten

Het wetsvoorstel leidt niet tot nieuwe informatieverplichtingen voor burgers en bedrijven.

De implementatie

De Wapenrichtlijn is in de Wet wapens en munitie (WWM) en de Regeling wapens en munitie (Rwm) geïmplementeerd. De wijziging van de Wapenrichtlijn brengt ook wijzigingen met zich mee voor de wet en de regeling. Daarnaast moet voor de implementatie van de wijziging ook een aantal praktische maatregelen worden genomen. Overigens is er in Nederland geen vuurwapen- of munitie-industrie. Daarnaast wordt het serienummer van een vuurwapen dat thans reeds over zo’n nummer beschikt, al geregistreerd op de vergunning van sportschutters, jagers en verzamelaars. Dit wordt gedaan met het oog op de traceerbaarheid van vuurwapens en sluit dus reeds aan bij hetgeen de richtlijn voorschrijft.

De richtlijn noopt tot wetswijziging voor zover het betreft het verlengen van de geldigheidsduur van de Europese vuurwapenpas, het verplicht stellen van een markering op vuurwapens. Over het wetsvoorstel is overlegd met het Landelijk Platform Vuurwapens, het ministerie van Defensie, het ministerie van Economische zaken, Landbouw en Innovatie en het Openbaar Ministerie.

Transponeringstabel in verband met de implementatie van de bepalingen van Richtlijn 2008/51/EG

Richtlijn 2008/51/EG

Te implementeren in de Wet wapens en munitie, tenzij anders vermeld

Beleidsruimte

Toelichting invulling beleidsruimte

Artikel 1, eerste lid, onderdeel a

Behoeft geen implementatie.

(volgt uit art. 2, lid 1, cat I, sub 7 WWM jo. Art 3 sub a RWM + art 2, lid 1, cat III, sub 4 WWM)

Nvt

Nvt

Artikel 1, eerste lid, onderdeel b,

nieuw artikel 1 bis (onderdeel van een vuurwapen)

Behoeft geen implementatie.

(volgt uit art. 3, eerste lid, WWM)

Nvt

Nvt

Artikel 1, eerste lid, onderdeel b,

nieuw artikel 1 ter (essentieel onderdeel van een vuurwapen)

Behoeft geen implementatie

(volgt uit art. 3, eerste lid, WWM)

Nvt

Nvt

Artikel 1, eerste lid, onderdeel b,

nieuw artikel 1 quater (munitie)

Behoeft geen implementatie.

(volgt uit art. 1 sub 4° WWM jo.

art. 3 lid 2 WWM)

Nvt

Nvt

Artikel 1, eerste lid, onderdeel b,

nieuw artikel 1 quinquies (tracering)

Behoeft geen implementatie.

Tracering van vuurwapens is reeds mogelijk op grond van de WWM en wordt verbeterd door in de WWM te bepalen dat vuurwapens dienen te zijn gemarkeerd, zie § 7a.

Nvt

Nvt

Artikel 1, eerste lid, onderdeel b,

nieuw artikel 1 sexies (wapenmakelaar)

Behoeft geen implementatie.

Nvt

Nvt

Artikel 1, eerste lid, onderdeel c

(wapenhandelaar)

Behoeft geen implementatie

(volgt uit art. 1, onderdeel 5°, en art. 9, eerste lid, WWM

Nvt

Nvt

Artikel 1, eerste lid, onderdeel d,2 bis

(illegale vervaardiging)

Behoeft geen implementatie

(volgt uit art. 7, eerste lid, en art. 9, eerste lid. WWM)

Nvt

Nvt

Artikel 1, eerste lid, onderdeel d, 2 ter

(illegale handel)

Behoeft geen implementatie

(volgt uit art. 7, eerste lid, en art. 9, eerste lid, WWM)

Nvt

Nvt

Artikel 1, eerste lid, onderdeel e

Artikel 28a, derde lid

De Wapenrichtlijn schrijft voor dat de Europese vuurwapenpas ten hoogste vijf jaar geldig is.

De geldigheidstermijn van de Europese vuurwapenpas is verhoogd van één naar vijf jaar, zodat de geldigheidsduur van dit document overeenstemt met het onderliggende bevoegdheidsdocument, zijnde een jachtakte of verlof.

Dit levert een verlichting op van de administratieve lasten voor burgers en de korpschef.

Artikel 1, tweede lid (artikel 4, eerste en tweede lid)

Artikel 32a

Nvt

Nvt

Artikel 1, tweede lid (artikel 4, derde lid)

Behoeft geen implementatie. (artikel 10 Wwm en 9 van de Regeling wapens en munitie)

Nvt

Nvt

Artikel 1, tweede lid (artikel 4, vierde en vijfde lid)

Behoeft geen implementatie

(volgt uit art. 38 en 42 WWM jo. 12 Rwm en uitvoeringsmaatregel)

Nvt

Nvt

Artikel 1, derde lid (artikel 4 bis)

Behoeft geen implementatie

(volgt uit art. 26 t/m 32 WWM)

Nvt

Nvt

Artikel 1, derde lid (artikel 4 ter)

Behoeft geen implementatie

De Richtlijn geeft de Lidstaten in overweging om de activiteiten van wapenmakelaars, bestaande uit kopen en verkopen van wapens en het organiseren van de overbrenging, te reguleren.

Het begrip organiseren van de overbrenging is niet nader gedefinieerd. Er kunnen dan ook zeer diverse activiteiten onder vallen, welke de overheid zou kunnen reguleren. Thans is de transito- en driehoekshandel van vuurwapens gereguleerd in het Besluit financieel verkeer strategische goederen 1996 in combinatie met de Wet op de economische delicten. Voorts is een wetsvoorstel aanhangig bij de Tweede Kamer, dat internationale wapenhandel, waaronder ook begrepen tussenhandel, reguleert (Kamerstukken II 2010/11, 32 665).

Artikel 1, vierde lid

Behoeft geen implementatie (volgt uit art. 26 t/m 32 WWM)

Nvt

Nvt

Artikel 1, vijfde lid

Behoeft geen implementatie

Nederland dient zelf invulling te geven aan het toezicht op verwerving van vuurwapens, onderdelen daarvan en munitie door niet-wapenhandelaren met behulp van technieken voor communicatie op afstand.

Nederland geeft invulling aan de verplichting door de in 2009 gestarte pilot van het Landelijk Platform Vuurwapens «Rechtshandhaving op het internet ten aanzien van de illegale handel in wapens». De pilot is gericht op het vergroten van de pakkans door de politie en het verbeteren van de stopfunctie van de douane.

Artikel 1, zesde lid

(nieuw artikel 7, vierde lid)

Maakt deel uit van wetsvoorstel 32 206.

Nvt

Nvt

Artikel 1, zesde lid

(nieuw artikel 7, vijfde lid)

Behoeft geen implementatie.

Vergunninghouders van wapens van categorie B, die ook in bezit zijn van categorie C en D worden vrijgesteld van het aanvragen van een licentie of machtiging voor hun wapens van categorie C en D. Echter in Nederland komt deze situatie niet voor. Alle vuurwapens zijn in Nederland vergunningplichtig, dus ook de vuurwapens die volgens de categorie-indeling van de Wapenrichtlijn in de categorieën C en D vallen.

De enige uitzondering hierop is artikel 18 van de RWM, maar dat betreft antieke wapens, die niet onder de werkingssfeer van de Wapenrichtlijn vallen, doordat ze zijn uitgesloten in Bijlage I, III, (c).

Nvt

Nvt

Artikel 1, zevende lid

(nieuwe alinea bij artikel 11, derde lid)

Behoeft geen implementatie

(volgt uit art. 14 t/m 16 WWM)

Nvt

Nvt

Artikel 1, achtste lid

Behoeft geen implementatie.

Uit een vergelijking van verschillende taalversies van de richtlijn blijkt dat de Nederlandse vertaling niet correct is. In plaats van het woord «afgifte» had er het woord «erkenning» moeten staan.

(In het Engels staat er het woord «acceptance», in het Duits staat er het woord «Anerkennung» en in het Frans staat er het woord «l'acceptation».)

De bepaling is negatief, lidstaten mogen de erkenning van een Europese Vuurwapenpas (EVP) niet afhankelijk stellen van de betaling van een vergoeding of heffing. Nederland doet dit niet en voldoet daarmee aan de bepaling.

Nvt

Nvt

Artikel 1, negende lid

Hieraan is feitelijk uitvoering gegeven

De Europese Commissie heeft de contactgroep opgezet, deze is bijeengekomen op 11 mei 2009 en 8 maart 2010. Nederland heeft aan de beide vergaderingen deelgenomen.

Nederland heeft de Europese Commissie, en via hen de andere Lidstaten, de gevraagde contactgegevens gegeven ter vergadering op 8 maart 2010.

Nvt

Nvt

Artikel 1, tiende lid

(nieuw artikel 13 bis)

Behoeft geen implementatie

Nvt

Nvt

Artikel 1, elfde lid

(gewijzigd artikel 16)

Artikel 55, zesde lid

Nvt

Nvt

Artikel 1, twaalfde lid

(gewijzigd artikel 17)

Behoeft geen implementatie

Nvt

Nvt

Artikel 1, dertiende lid, onderdeel a

(wijziging bijlage I, punt I)

Behoeft geen implementatie

Nvt

Nvt

Artikel 1, dertiende lid, onderdeel b

(wijziging bijlage I, punt III, onder i)

Behoeft geen implementatie.

(volgt uit art.18, eerste lid, RWM jo. bijlage II RWM)

Nvt

Nvt

Artikel I, dertiende lid, onderdeel b

(wijziging bijlage I, punt III, onder ii)

Behoeft geen implementatie

(volgt uit artikel 18 RWM)

Lidstaten moeten ervoor zorgen dat een bevoegde autoriteit controleert of vuurwapens voor gebruik als zodanig ongeschikt zijn gemaakt. Ten bewijze van de ongeschiktheid wordt een document of certificaat afgegeven of een markering op het vuurwapen aangebracht.

De korpschef controleert. Indien het vuurwapen voorgoed onbruikbaar is gemaakt en geeft hij een bewijs van onbruikbaarheid af.

Artikel 2

Behoeft geen implementatie

Nvt

Nvt

Artikel 3

Behoeft geen implementatie

Nvt

Nvt

Artikel 4

Behoeft geen implementatie

Nvt

Nvt

Artikelsgewijs

ARTIKEL I

B

De in het derde lid van artikel 28a Wet wapens en munitie genoemde termijn is aangepast aan de termijn van artikel 4, vierde lid, van richtlijn 91/477/EEG. De Europese vuurwapenpas is ten hoogte vijf jaar geldig.

C

Artikel 32a

In navolging van het eerder genoemde VN-protocol, schrijft richtlijn 2008/51/EG voor dat vuurwapens bij de vervaardiging moeten worden voorzien van een unieke markering. Voorts schrijft de richtlijn voor dat vuurwapens die op de markt worden gebracht voorzien moeten zijn van een unieke markering. De richtlijn hanteert een engere definitie van het begrip vuurwapen dan de Wet wapens en munitie. Aangezien de richtlijn toestaat dat nationale regelgeving strenger is, is de definitie van het begrip vuurwapen in de Wet wapens en munitie niet gewijzigd. Ten aanzien van de markeringsplicht sluit de Nederlandse wetgeving evenwel wel nauw aan bij hetgeen de richtlijn voorschrijft. Daarom is bepaald dat alleen vuurwapens die kwalificeren als vuurwapen in de zin van de richtlijn, gemarkeerd hoeven te worden wanneer ze op de markt worden gebracht of worden vervaardigd. Voor de wapens in de zin van de Wet wapens en munitie betekent dit concreet dat een vuurwapen uitsluitend hoeft te worden gemarkeerd als het een vuurwapen is als bedoeld in artikel 2, categorie II, onderdeel 1° tot en met 4° en 7°, categorie III, onder 1° en 4°, niet zijnde een wapen als bedoeld in artikel 18, eerste lid, onder b tot en met e van de Regeling wapens en munitie. Hierdoor hoeven – conform het bepaalde in de richtlijn – bijvoorbeeld voorgoed onbruikbaar gemaakte vuurwapens, alarm- of signaalpistolen, vuurwapens voor reddingsactiviteiten en antieke vuurwapens of replica’s daarvan niet gemarkeerd te worden.

Deze bepaling leidt er niet toe dat de hiervoor aangeduide vuurwapens die niet op de markt zijn, bijvoorbeeld omdat zij in bezit zijn van een verzamelaar of omdat de eigenaar niet van plan is zijn vuurwapen te verkopen, toch gemarkeerd moeten worden. Uitsluitend indien een vuurwapen op de markt komt, moet er alsnog een markering worden aangebracht. Erkenninghouders kunnen dit doen voor zover de door fabrikanten van vuurwapens reeds aangebrachte merknaam of fabrieksnaam in combinatie met de modelnaam en/of het modelnummer, kaliberaanduiding en een serienummer niet reeds voorzien in de op grond van deze bepaling verplichte gegevens.

De markering dient de volgende gegevens te bevatten: de naam van de fabrikant, het land of de plaats van vervaardiging, het serienummer en het jaar van vervaardiging (indien dit niet reeds onderdeel uitmaakt van het serienummer). Het voorgaande impliceert tevens dat indien een uit de staatsvoorraad afkomstig vuurwapen op de civiele markt wordt gebracht, met het oog op permanent civiel gebruik, dit vuurwapen gemarkeerd wordt overeenkomstig het bepaalde in dit artikel.

In artikel 4, tweede lid, van de Wapenrichtlijn (nieuw) is bepaald dat de markering dient te worden aangebracht op een essentieel onderdeel van het vuurwapen dat van die aard is dat het vuurwapen bij vernietiging van deze component onbruikbaar zou worden. Deze verplichting is geïmplementeerd in het derde lid van dit artikel. Niet uitgesloten is dat er meerdere wezenlijke onderdelen gemarkeerd zijn. Bij een pistool zijn de wezenlijke onderdelen: de loop, de kast en de slede. Bij een revolver zijn dit: de loop, de kast en de cilinder. Bij een geweer tot slot, zijn het: de loop, de grendel en het staartstuk.

Artikel 32b

Dit artikel strekt tot implementatie van artikel 4, tweede lid, van de Wapenrichtlijn (nieuw). Bepaald is dat de lidstaten ervoor zorgen dat elke kleinste verpakkingseenheid van volledige munitie voor vuurwapens die onder de Vuurwapenrichtlijn vallen, wordt gemarkeerd waarbij de naam van de fabrikant, het identificatienummer van de batch (lot), het kaliber en het type munitie worden vermeld.

D

Niet correct gemarkeerde wapens zijn niet traceerbaar en daarmee zeer gewild in het criminele circuit. Het vervaardigen of op de markt brengen van niet (correct) gemarkeerde wapens of munitie faciliteert de illegale wapenhandel en daarmee ook het illegale wapenbezit. Het ligt daardoor in de rede de straf voor handelen in strijd met de voorgestelde artikelen 32a en 32b gelijk te stellen aan overige verboden handelingen met wapens en munitie.

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

F. Teeven

Naar boven