32 717 Implementatie van het kaderbesluit nr. 2008/978/JBZ van de Raad van de Europese Unie van 18 december 2008 betreffende het Europees bewijsverkrijgingsbevel ter verkrijging van voorwerpen, documenten en gegevens voor gebruik in strafprocedures (PbEU L 350)

Nr. 14 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 8 juni 2012

Tijdens het wetgevingsoverleg (kamerstuk 32 717, nr. 13) over het wetsvoorstel tot implementatie van het kaderbesluit betreffende het Europees bewijsverkrijgingsbevel (Kamerstukken II 32 717) dat op 4 juni jl. plaatsvond heb ik reeds een reactie gegeven op het amendement van mevrouw Gesthuizen op stuknummer 8. Nadien heeft mevrouw Gesthuizen een tweede amendement ingediend op stuknummer 12. Graag merk ik hierover het volgende op.

Het amendement op stuknummer 12 strekt niet alleen tot het herintroduceren van de verlofprocedure, maar bevat tevens de volgende bepaling: «De rechter toetst het Europees bewijsverkrijgingsbevel in ieder geval op noodzakelijkheid en proportionaliteit.». Over de onwenselijkheid van het herintroduceren van de verlofprocedure heb ik mij reeds tijdens het wetgevingsoverleg uitdrukkelijk uitgelaten. Ik beperk mij in deze brief tot opmerkingen met betrekking tot de toegevoegde bepaling over toetsing van noodzakelijkheid en proportionaliteit. Deze bepaling, die ertoe leidt dat de rechter in de uitvoerende lidstaat moet toetsen of aan de eisen van noodzakelijkheid en proportionaliteit is voldaan, is onmiskenbaar in strijd met het kaderbesluit dat, ik onderstreep dat nogmaals, ook met instemming van de Tweede Kamer is vastgesteld.

In artikel 7 van het kaderbesluit zijn de voorwaarden voor het uitvaardigen van een Europees bewijsverkrijgingsbevel neergelegd, waaronder de eisen van noodzakelijkheid en proportionaliteit. De laatste alinea van dit artikel bepaalt dat alleen in de uitvaardigende lidstaat wordt nagegaan of aan deze voorwaarden is voldaan.

Voorts wijs ik op artikel 18 van het kaderbesluit dat ziet op de mogelijkheid van het instellen van rechtsmiddelen tegen een Europees bewijsverkrijgingsbevel. Artikel 18, tweede lid, bepaalt dat de materiële gronden voor het uitvaardigen van een Europees bewijsverkrijgingsbevel, waaronder begrepen of aan de eisen van noodzakelijkheid en proportionaliteit is voldaan, alleen bij voorziening in rechte in de uitvaardigende lidstaat kunnen worden aangevochten. Ten slotte wijs ik nog op overweging 11 van de preambule waarin is bepaald dat het toezicht op de naleving van onder andere de eisen van noodzakelijkheid en proportionaliteit taak dient te zijn van de uitvaardigende lidstaat.

Op grond van het voorgaande concludeer ik dat dit amendement in strijd is met het kaderbesluit. Ik moet het derhalve met klem ontraden.

De minister van Veiligheid en Justitie, I. W. Opstelten

Naar boven