32 716 Evaluatie Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA)

Nr. 13 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 20 juni 2011

Via het stenogram van de Regeling van Werkzaamheden van uw Kamer van 15 juni jl. (Handelingen II 2010/11, nr. 93, Regeling van Werkzaamheden) heeft mij het verzoekt bereikt om uw Kamer te informeren over de wijze waarop ik uitvoering geef aan aangenomen moties over de WIA-evaluatie en het tijdpad van uitvoering van deze moties.

De heer Omtzigt (CDA) heeft gevraagd of hij deze informatie binnen twee dagen kan ontvangen. Onderstaand kom ik tegemoet aan dit verzoek. Tevens ga ik in op de suggestie van mevrouw Bouwmeester (PvdA) tijdens de Regeling van Werkzaamheden, waarin zij aangaf dat ik de aangenomen motie Hamer (Tweede Kamer 2010–2011, 32 716, nr. 6) naast mij neer leg. Dit is in mijn ogen niet aan de orde. Ik zal dit onderstaand nader toelichten.

Tijdens het VAO van 1 juni jl. (Handelingen II 2010/11, nr. 88, behandeling WIA en arbeidsongeschiktheid) over de WIA-evaluatie zijn 4 moties ingediend, die later door uw Kamer zijn aangenomen. Dit betreft een motie van de leden Hamer en Vermeij (beide PvdA) (Tweede Kamer 2010–2011, 32 716, nr. 4) waarin de Kamer de regering verzoekt een risicoanalyse te maken van de hybride uitvoering van de WGA. In reactie op deze motie heb ik tijdens het VAO aangegeven dat, voor zover ik de uitvoering van deze motie kan betrekken bij het reeds eerder door mij toegezegde onderzoek naar de werking van het hybride stelsel, ik de motie zie als ondersteuning van het beleid. Over de uitvoering van deze motie ben ik voornemens om u, tegelijk met het genoemde onderzoek, te informeren in de loop van 2013.

Een tweede aangenomen motie betreft een motie van het lid Hamer (PvdA) (Tweede Kamer 2010–2011, 32 716, nr. 6). In deze motie verzoekt de Tweede Kamer de regering om in overleg te treden met de ILO en op korte termijn een helder tijdpad af te spreken waarin de evaluatie van de WIA door de ILO plaatsvindt. Van deze motie heeft mevrouw Bouwmeester tijdens de Regeling van Werkzaamheden gesuggereerd dat ik deze naast mij neer leg.

Het tijdpad van de procedure met de ILO heb ik reeds tijdens het VAO van 1 juni jl. geschetst. Daarbij heb ik expliciet aangegeven dat ik in juni zelf een bezoek breng aan de ILO. Dit bezoek heeft inmiddels plaats gevonden op dinsdag 14 en woensdag 15 juni jl.. Tijdens dit bezoek heb ik onder meer over de WIA gesproken en heb ik in een toespraak voor de plenaire vergadering van de Internationale Arbeids Conferentie gewezen op het belang van de formulering van doelstellingen in verdragen boven het vastleggen van de concrete inzet van middelen of instrumenten.

De verdere procedure met betrekking tot de ILO is dat de kabinetsreactie op de zienswijze van het Comité van Deskundigen vóór 1 september aanstaande dient te worden toegestuurd aan de ILO. De concept-reactie dient ter consultatie aan sociale partners te worden voorgelegd. In deze procedure bevinden wij ons momenteel. Het Comité komt vervolgens dit najaar weer bijeen en een volgende rapportage van het Comité verschijnt in het voorjaar van 2012. Het is aan het Comité van Deskundigen om te bepalen of zij de reactie van de Nederlandse regering betrekt bij deze volgende rapportage. Zoals ik reeds tijdens het Algemeen Overleg over de WIA-evaluatie heb toegezegd zal ik uw Kamer op de hoogte houden van alle correspondentie aan de ILO. In mijn ogen geef ik langs bovenstaande lijn uitvoering aan de motie van mevrouw Hamer.

Dit sluit overigens niet uit, zoals ook de heer Huizing (VVD) tijdens de Regeling van Werkzaamheden aan gaf, dat ik het inhoudelijk principieel oneens ben met de zienswijze van het Comité van Deskundigen. Het moge duidelijk zijn dat de regering in de reactie aan de ILO de lijn zal volgen zoals deze is neergelegd in de brief aan uw Kamer over dit onderwerp van 6 april jl..

In een derde aangenomen motie (Tweede Kamer 2010–2011, 32 716, nr. 11) van de leden Omtzigt (CDA) en Hamer (PvdA) verzoekt de Tweede Kamer de regering om in overleg met sociale partners harde afspraken te maken over de arbeidsparticipatie van zowel mensen met een vast contract als vangnetters, op zowel centraal niveau als op cao-niveau. Ook wordt in deze motie verzocht om alsnog onderzoek te (laten) doen naar de oorzaken van de lage arbeidsparticipatie van deze twee groepen (dit betreft 35-minners en mensen met een WGA-uitkering van 35% tot 80%) en dat onderzoek, samen met aanbevelingen, voor december 2011 aan de Kamer aan te bieden.

Bij onder meer het najaarsakkoord 2004 hebben sociale partners zich verantwoordelijk verklaard voor de categorie werknemers met lichte beperkingen (35% of minder arbeidsongeschikt). Zij zijn overeen gekomen dat voor deze categorie op het niveau van de arbeidsorganisatie tot maatwerkoplossingen dient te worden gekomen. Vervolgens is onder meer in de tripartiete verklaring «Samen doen wat mogelijk is» uit 2008 aandacht besteed aan het inschakelen van categorieën met een zwakke(re) arbeidsmarktpositie, waaronder gedeeltelijk arbeidsgeschikten en mensen die minder dan 35% arbeidsongeschikt zijn.

Het verzoek van de Tweede Kamer om vervolgonderzoek te doen naar deze groep is reeds ambtelijk met de Stichting van de Arbeid gewisseld. Verder is van belang dat in de brief over het pensioenakkoord van 10 juni jl. door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is aangegeven dat de krimpende arbeidsmarkt vraagt om een brede inzet op duurzame arbeidsparticipatie. Hierbij moet extra aandacht uitgaan naar het betrekken van alle groepen met een afstand tot de arbeidsmarkt. Inzet van het kabinet is mensen niet af te schrijven, maar naar vermogen te laten participeren op de arbeidsmarkt. Kabinet en sociale partners zullen de komende periode nader spreken over het inschakelen van groepen met een afstand tot de arbeidsmarkt. Hierbij zal ook de betreffende motie betrokken worden. Aangezien dit zorgvuldig overleg met sociale partners vergt kan ik een exact tijdpad voor de uitvoering van deze motie nu niet geven.

In een laatste aangenomen motie (Tweede Kamer 2010–2011, 32 716, nr. 12) verzoekt de Tweede Kamer de regering om binnen drie weken gemotiveerd aan te geven welke aanbevelingen van de Stichting van de Arbeid met betrekking tot de WIA zij zal overnemen en hoe zij die zo spoedig mogelijk in wetgeving zal omzetten. Tijdens het VAO heb ik aangegeven dat ik een uitgebreide schriftelijke reactie zal geven op de aanbevelingen van de Stichting van de Arbeid. Ik wil hier zorgvuldig naar kijken. In het VAO gaf ik aan dat dit niet lukt binnen de in de motie genoemde periode van 3 weken. Ik heb aangegeven dat mijn reactie op de aanbevelingen van de Stichting van de Arbeid zo spoedig mogelijk volgt, doch uiterlijk voor 1 oktober aanstaande. Ik zal daarin ook de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van de motie onder nummer 11 melden.

Ik vertrouw erop dat ik u bovenstaand in voldoende mate heb geïnformeerd over de voorgenomen wijze van uitvoering van de aangenomen moties en het daarbij voorziene tijdpad.

De staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

P. de Krom

Naar boven