32 701 Intrekking van de Wet werk en inkomen kunstenaars

A VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID1

Vastgesteld 11 november 2011

Het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel geeft de commissie aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

Inleiding

De leden van de fractie van de PvdA hebben met belangstelling kennisgenomen van het voornemen van de regering om de Wet werk en inkomen kunstenaars (WWIK) met ingang van 1 januari 2012 in te trekken. Zij merken op dat hiermee een succesvolle regeling wordt beëindigd en hebben hierover dan ook enkele vragen.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel en ook van de uitgebreide beraadslagingen in de Tweede Kamer. Zij kunnen zich vinden in de argumentatie van de regering om de Wet werk en inkomen kunstenaars in te trekken, maar hebben nog wel een tweetal vragen.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij zetten vraagtekens bij de principiële bezwaren die dit kabinet tentoonspreidt ten aanzien van het feit dat er voor kunstenaars een specifieke uitkeringsregeling geldt.

De leden van de fractie van D66 hebben met belangstelling, maar ook met enige aarzeling kennis genomen van dit wetsvoorstel. Zij leggen de regering nog de volgende vragen voor.

De leden van de fractie van GroenLinks hebben kennisgenomen van het voorstel tot intrekking van de Wet werk en inkomen kunstenaars. Zij hebben een aantal vragen.

PvdA-fractie

Het verrast de leden van de fractie van de PvdA dat de regering voornemens is om een succesvolle regeling af te schaffen. Hoeveel gebruikers zijn na gemiddeld twee jaar uitkeringsonafhankelijk? Wat zijn de gevolgen van het intrekken van de Wet werk en inkomen kunstenaars voor de gebruikers? Graag ontvangen de leden van deze fractie een cijfermatige onderbouwing hiervan.

De leden van de fractie van de PvdA vragen aandacht voor de bijzondere problematiek van kunstenaars die middels de Wet werk en inkomen kunstenaars wordt gekanaliseerd. Zo is de danssector vanwege de vereiste trainingsarbeid sterk afhankelijk van de Wet werk en inkomen kunstenaars. Deelt de regering de mening van deze leden dat hier sprake is van bijzondere problematiek? Wat is volgens de regering het verwachte effect van de intrekking van deze wet op de dansopleidingen en het niveau van de Nederlandse dans?

De leden van de PvdA-fractie zijn benieuwd of de mogelijkheid bestaat om de stimulerende elementen van de WWIK, die hun succes hebben bewezen, in te passen in een alternatieve regeling. Hierbij valt te denken aan de toegestane bijverdiensten, de progressie-eis en de beperkte opname van het aantal maanden uitkering. Welke mogelijkheden ziet de regering daartoe? Kan de regering inzicht geven in de mogelijkheden?

Graag vragen de leden van deze fractie aandacht voor onbedoelde gevolgen van het voornemen van de regering. Het valt de leden op dat de regering vermoedt dat de intrekking van de WWIK mogelijk zal resulteren in een tijdelijke vermindering van culturele activiteiten. Waarop baseert de regering deze mogelijkheid en waarop is de tijdelijkheid gegrond? Graag ontvangen deze leden een cijfermatige onderbouwing.

Ook moet de voorgenomen intrekking van de WWIK worden bekeken tegen de achtergrond dat kunst en cultuur zwaar getroffen worden door het kabinetsbeleid. Denk hierbij aan het fors korten op investeringen op de kunst en cultuur en het hoger btw-tarief voor deze sector. Kan de regering inzichtelijk maken wat de cumulatieve effecten voor de cultuursector zijn?

Het valt de leden van de PvdA-fractie op dat de regering geen overgangsrecht hanteert bij het intrekken van de WWIK. Betekent dit dat vanaf het moment van intrekking van de wet geen enkele rechten meer kunnen worden ontleend aan de regeling, ook niet op basis van een eerder door de gemeente afgegeven beschikking? Indien dit het geval is, bestaat dan het gevaar dat de regering handelt in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel en het proportionaliteitsbeginsel? Is de regering in een dergelijke situatie bereid om alsnog te voorzien in een overgangsregeling?

Ten slotte vragen de leden van de fractie graag aandacht voor de inkomenspositie van gemeenten. Wat betekent de voorgenomen intrekking van de WWIK en zijn doorwerking voor de inkomenspositie van gemeenten? Heeft de regering hier een beeld van en is zij bereid de financiële positie van gemeenten te blijven monitoren?

CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie vernemen graag hoe de regering op korte termijn uitvoering denkt te geven aan de motie-Peters/Azmani (32 701, nr. 18) over de integratie van succesvolle elementen van de WWIK in het Besluit bijstandverlening zelfstandigen (Bbz).

Bij het overzicht van de inkomenseffecten worden de volgende categorieën gehanteerd: alleenstaanden, alleenstaande ouders, paren en overig. De leden van deze fractie horen graag welke personen eventueel in de groep overig zouden kunnen vallen.

SP-fractie

Kunstenaars kunnen als het aan de regering ligt een beroep doen op de Wet werk en bijstand (WWB) of de Wet investeren in jongeren (WIJ). Het Bbz zou beginnende kunstenaars mogelijk kunnen helpen tijdens het opstarten van een lonende zelfstandige kunstenaarspraktijk. De WWIK heeft echter aangetoond voor de doelgroep uitermate effectief en efficiënt te zijn, mede omdat de WWIK in de praktijk vaak naar een gemengde beroepspraktijk leidt. Uit de evaluatie blijkt 94% binnen 2 jaar economisch zelfstandig te zijn. Kent de regering een vergelijkbaar of zelfs meer succesvolle uitkeringsregeling?

Hoe groot zijn de gemiddelde uitstroomkansen uit de WWB of de WIJ naar economische zelfstandigheid binnen 2 jaar?

De leden van de SP-fractie constateren dat er zeer verschillend wordt gedacht over de geschatte opbrengst/kosten van de intrekking voor de overheid. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), hierin ondersteund door uitvoerders van de WWIK en vertegenwoordigers van de kunstenaars, heeft becijferd dat het wetsvoorstel eerder geld kost dan geld oplevert. Kan de regering deze verschillende berekeningen nog eens naast elkaar zetten en er een onafhankelijk oordeel over vragen? Indien de VNG achteraf gelijk blijkt te hebben en dit voorstel extra kosten met zich mee zal brengen, wie zal dan vanuit welk budget deze kosten dragen?

Hoe zal na eventuele aanvaarding van dit wetsvoorstel worden gezorgd voor een verdeling van WWB-middelen die overeenkomt met de spreiding van de huidige WWIK-populatie?

Ook vernemen deze leden graag wat de financiële gevolgen van dit voorstel zijn voor de 20 centrumgemeenten?

Wie zal de zogenaamde frictiekosten, bijvoorbeeld van de huidige centrumgemeenten en van Cultuur-Ondernemen, dragen? Kan de regering reageren op deze passage uit een schrijven van Cultuur-Ondernemen aan de Eerste Kamer2: «Ter dekking van de door Cultuur-Ondernemen te maken frictiekosten (...) is (...) in de Tweede Kamer een motie ingediend, waarin de regering wordt verzocht deze kosten aan de adviserende instelling te vergoeden. In de tweede termijn (...) reageerde de staatssecretaris (...): «Ik heb in de eerste termijn al gezegd dat die frictiekosten zijn opgenomen in de begroting van de stichting Cultuur-Ondernemen voor 2011. De motie is dus overbodig.» In deze begroting is echter niet voorzien in frictiekosten.» Deze passage in de brief is voorzien van verdere uitleg en de mededeling dat per brief opheldering is gevraagd, maar dat daarop nog geen antwoord is ontvangen. Gaat de regering deze kwestie naar behoren afhandelen?

De leden van de SP-fractie vragen daarnaast aandacht voor de huidige expertise bij de uitvoerende WWIK-gemeenten en bij Cultuur-Ondernemen. Wat gebeurt daarmee bij aanvaarding van dit voorstel? Hoe kan deze expertise nog verder worden benut, indien kunstenaars voortaan in de WWB komen?

Ten slotte vragen de leden van de SP-fractie naar het overgangsrecht. Volgens advocaten, FNV Kiem, de Beroepsvereniging van Beeldende Kunstenaars (BBK) en de VNG schiet de overgangsregeling tekort. Juridische procedures worden in het vooruitzicht gesteld. Is de regering bereid dit in overleg met het veld beter te regelen?

D66-fractie

Met het wetsvoorstel wordt de WWIK ingetrokken. De wet voorziet als opvolger van de WIK sinds 1 januari 2005 – kort gezegd – in een op aankomend kunstenaars toegesneden speciale uitkeringsregeling. Volgens de memorie van toelichting past het niet dat er voor kunstenaars andere regels gelden dan voor overige ondernemers en/of werknemers. De regering wil uitzonderingen op vangnetregelingen als de Wet werk en bijstand (WWB) of de Wet investeren in jongeren (WIJ) zoveel mogelijk beperken. Kunstenaars die een vangnet nodig hebben kunnen net zo goed een beroep doen op de WWB of de WIJ. Ook beoogt de regering met intrekking van deze wet een bezuiniging op de begroting van SZW door te voeren, hoewel deze niet hoog wordt ingeschat.

De leden van de fractie van D66 vragen zich echter af of het afschaffen van de WWIK niet zijn doel voorbijschiet. De WWIK heeft het doel om jonge, startende kunstenaars die voor toelating op diverse eigen specialiteiten zijn getoetst, onder strikte voorwaarden te helpen een professionele beroepspraktijk op te bouwen en daaruit inkomen te verdienen. De WWIK is in opdracht van het ministerie van Sociale Zaken in januari 2010 geëvalueerd3, waaruit bleek dat 94% van de gebruikers binnen 2 jaar economische zelfstandig is en geen beroep meer doet op de uitkering. Met de afschaffing van de WWIK – de kunstenaar valt terug op de WWB en heeft een sollicitatieplicht – is het de vraag of een dergelijk resultaat ook zou worden gehaald. De leden van de fractie vragen de regering waarom dan toch het genoemde gelijkheidsbeginsel in de gedachtegang van de regering zo overheersend is dat de WWIK daaraan moet worden opgeofferd.

De regering beoogt met de intrekking van de WWIK tevens een bezuiniging binnen te halen. Ook hierover hebben deze leden vragen. Uit recente gegevens van de Stichting Cultuur-Ondernemen die de uitvoering van de WWIK verzorgt, bestaat het potentieel in 2010 uit 3 000 en in 2011 uit 4 000 kunstenaars, terwijl in de berekening die ten grondslag ligt aan het wetsvoorstel nog werd uitgegaan van een potentieel van 2300. De regering schat het weglekeffect – door het beslag dat de dan ex-WWIKers op de WWB gaan leggen – op 65%. Waarom acht zij een weglekeffect van 65% reëel? Moet dat niet hoger worden ingeschat, bijvoorbeeld op 90%, nu in beginsel alle gerechtigden met een WIKK-uitkering terugvallen op de WWB? Kan de regering op basis van genoemd potentieel en een weglekeffect van 90% een berekening geven van de te verwachten bezuiniging?

Ook hebben de leden van de D66-fractie een vraag over het overgangsrecht. Daarmee is in het wetsvoorstel geen rekening gehouden. Hoe beoordeelt de regering de rechtspositie van een uitkeringsgerechtigde met een WWIK-uitkering die op de datum van ingang van deze wet hun rechten nog niet hebben opgebruikt?

Ook zouden zij graag inzicht krijgen in de frictiekosten waarmee de Stichting Cultuur-Ondernemen – anders dan de staatssecretaris in de Tweede Kamer heeft verklaard – in haar begroting van 2011 geen rekening heeft kunnen houden, omdat bij het opstellen van deze begroting het wetsvoorstel nog niet aan de orde en bekend was.

Tot slot vragen de leden of de regering met het decentraliseren van het flankerend beleid – volgens aangenomen moties bestaand uit onderzoek naar het verplaatsen van de positieve effecten van de WWIK (32 327, nr. 18) en naar het opnemen van een coachingstaak door de gemeente (32 327, nr. 19) – ook voorziet in extra financiering daaromtrent.

Groen Links

De fractie van GroenLinks brengt in herinnering dat dé reden om in 1999 de WWIK in te voeren was om te voorkomen dat kunstenaars en creatieven, die moeilijk inpasbaar zijn op de arbeidsmarkt (ook in de destijds geldende Algemene Bijstandswet gold al het criterium van passend werk) uitkeringsafhankelijk zouden worden van een uitkering in het kader van de Algemene Bijstandswet, inmiddels de Wet Werk en Bijstand (WWB).

De leden van de fractie van GroenLinks vragen de regering naar de veranderde omstandigheden die ertoe zouden hebben bijgedragen dat de reden van toen nu niet meer geldt.

Mochten die niet veranderd zijn, wat is dan het gevolg van de intrekking WWIK voor de kosten WWB? Mochten die niet veranderd zijn die omstandigheden wat zijn dan de gevolgen voor de beroepsgroep kunstenaars? En waarin verschilt ten fundamentele de kunstenaar van de topsporter, de binnenschipper en de boer (agrariër) waarvoor wél (blijvend?) aparte regelingen zijn getroffen?

«De WWIK is een succesvolle stimuleringsregeling binnen de kaders van de WWB, voor beroepsmatig werkende kunstenaars en creatieven. Het succes van deze opstapregeling naar economische zelfstandigheid, blijkt uit de Evaluatie van de WWIK die in opdracht van het ministerie van SZW in januari 2010 is verschenen. Het belangrijkste resultaat is dat 94% van de gebruikers binnen 2 jaar economisch zelfstandig is en geen beroep meer doet op een uitkering.

Dat de wet succesvol en bijzonder effectief is, wordt kamerbreed erkend en ook door de staatssecretaris in het debat van 13 oktober 2011 bevestigd. Toch vindt de regering het niet «passen dat er voor kunstenaars met een specifieke uitkeringsregeling andere regels gelden dan voor overige ondernemers en/of werknemers.»

Onze fractie citeert deze passage uit de brief van de Stichting Cultureel Ondernemen4. Wij vragen de regering hierop te reageren. Als dé reden was om de WWIK in 1999 in te voeren «te voorkomen dat er langdurige uitkeringsafhankelijkheid zou ontstaan voor kunstenaars en creatieven» dan moeten we dus erkennen dat de WWIK volledig heeft voldaan en voldoet aan dit uitgangspunt. Het is dus een succes. En wat een succes is gaat u afschaffen. Zonder de garantie dat het dan voor de bedoelde beroepsgroep hetzelfde blijft gaan of zelfs beter gaat. Kunt u niet beter ten halve keren van uw principe dan ten hele te dwalen mèt uw principe en een hoogst onzekere som geld?

Wat de leden van deze fractie zeer verbaast zijn de verschillende cijfers, zowel met betrekking tot de aantallen WWIK-ers als met betrekking tbt de financiën. De regering gaat uit van 2300, de VNG van 3000 en FNV-KIEM samen met de BBK van 4000. Ik mag toch aannemen dat de rechtmatigheidsadministratie van die gemeenten, die de WWIK uitvoeren, klopt? Dan kan het toch niet zo zijn dat er zulke grote verschillen zijn in aantallen WWIK-gerechtigden? Graag krijgen de leden van deze fractie ondubbelzinnig opheldering op het punt van de kwantiteit en de daarmee samenhangende financiën.

In het debat in de Tweede Kamer is de mogelijkheid geopperd en per aangenomen motie aan de regering verzocht om elementen van de WWIK te doen opgaan in de BBZ. U heeft toegezegd dat te onderzoeken en daarvan in het voorjaar 2012 verslag te doen. In dat geval moet u de WWIK in elk geval nog laten doorlopen tot 01-07-2012 omdat een aanpassing BBZ niet meer zal lukken vóór 01-01-2012. Deelt u onze opvatting?

De VNG doet een aantal voorstellen om de WWIK aan te passen in de richting van uw bezuinigingsvoornemen:

  • kortere duur van 2 tot 3 jaar;

  • geen gefaseerde uitloop over 10 jaar met extra administratie en (her)toetsen plus uiteindelijk niet of slecht bemiddelbare personen;

  • een verplichte planmatige aanpak met halfjaarlijkse controles tussentijds;

  • een eenvoudiger administratief systeem, bijvoorbeeld het overzicht over de progressie-eis gelijk indienen met de belastingaangifte;

  • starters met een hogere kunstvakopleiding meteen toelaten zonder beroepsmatigheidstoets en bij tussentijdse korte stopzetting van de WWIK vanwege inkomen boven de bijverdiengrens na terugkeer niet langer een nieuwe beroepsmatigheidstoets.

De leden van de fractie van GroenLinks zijn benieuwd naar de inhoudelijke reactie op deze voorstellen. Zij vinden het voortdurend verwijzen naar de principiële stelling dat er geen aparte regeling dient te zijn voor kunstenaars wel erg mager.

De fractie van GroenLinks maakt zich grote zorgen over de rechtsgangrisico’s voor zowel de rijksoverheid als de uitvoerende gemeenten als er geen overgangsrecht komt voor de huidige groep WWIK-gerechtigden. WWIK afschaffen zonder een overgangsregeling te treffen voor de WWIK-gerechtigden, die op grond van hun individuele beschikking nog recht hebben op een WWIK-uitkering na 1 januari 2012, is immers in strijd met het rechtzekerheidsbeginsel. Het vertrouwen in de overheid wordt hierdoor ernstig geschaad. Wij verwijzen in dit kader naar uw voornemen tot indienen van een wetsvoorstel Werken naar vermogen (Wnv) waarin – zo begrijpen wij – het (overgangs)recht voor de huidige groep WSW en WAJONG-gerechtigden in z’n algemeenheid wel is geborgd. Zou dit dan voor de huidige groep WWIK-ers dan niet in gelijke mate moeten gelden? Bovendien heeft deze laatste groep in duur van een (aanvullende/flankerende) uitkering een maximum termijn van uitkering, hetgeen tot hun 65ste verjaardag in z’n algemeenheid niet geldt voor huidige WSW-ers en WAJONG-ers (uiteraard bestaat voor deze groep wel de inspanningsverplichting om – als het kan – hen naar regulier werk toe te leiden).

De leden van de commissie zien de beantwoording – bij voorkeur binnen vier weken – met belangstelling tegemoet.

De voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Sylvester

De griffier van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Van Dooren


X Noot
1

Samenstelling:

Holdijk (SGP), Kneppers-Heijnert (VVD), Terpstra (CDA), Noten (PvdA), Sylvester (PvdA) (voorzitter), Thissen (GL), Nagel (50PLUS), Ruers (SP), Elzinga (SP), Koffeman (PvdD), Strik (GL), Flierman (CDA), Hoekstra (CDA), Scholten (D66), Backer (D66), De Lange (OSF), Sent (PvdA), Postema (PvdA), Klever (PVV) (vice-voorzitter), Van Dijk (PVV). Reynaers (PVV), Ester (CU), De Grave (VVD), Van Rey (VVD) en Beckers (VVD).

X Noot
2

Ter inzage gelegd onder griffienummer 149460.01

X Noot
3

Kamerstukken II 2009/10, 32 327, nr. 1.

X Noot
4

Ter inzage gelegd onder griffienummer 149460.1

Naar boven