32 698 Hoogwaterbeschermingsprogramma

Nr. 5 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 29 juni 2012

In het (Verslag) Algemeen Overleg met uw Kamer is op 4 april (Kamerstuk 27 625, nr. 266) en 17 april jongstleden (Handelingen II 2011/12, nr. 77, item 26, blz. 37–43) gesproken over de 10% eigen bijdrage van de waterschappen aan versterkingsprojecten in het kader van het nieuwe Hoogwaterbeschermingsprogramma.

Ik heb u aangegeven vooruitlopend op de behandeling van het wetsvoorstel in kwestie een onderzoek uit te voeren naar de effecten van een dergelijk projectgebonden aandeel. Tevens heb ik aangegeven de berekeningen door een onafhankelijke partij te laten verifiëren. Ik heb u vervolgens de toezegging gedaan om de analyse van de consequenties aan u te doen toekomen voor de behandeling van het wetsvoorstel.

Conform mijn toezegging informeer ik u in deze brief over de bekostiging van het Hoogwaterbeschermingsprogramma en de effecten van een projectgebonden aandeel.

Zoals eerder met u gedeeld, is in het Bestuursakkoord Water afgesproken dat de waterschappen in 2014 € 131 miljoen en per 2015 structureel € 181 miljoen per jaar zullen bijdragen aan het Hoogwaterbeschermingsprogramma. Vanaf 2014 zullen het Rijk en de waterschappen daarmee een gelijke financiële bijdrage (50/50 bekostiging) leveren aan de versterking van de primaire keringen in beheer bij de waterschappen. In het Bestuursakkoord Water is overeenkomstig het advies van de Taskforce-Ten Heuvelhof ook afgesproken om vanuit het oogpunt van doelmatigheid een substantieel deel van de bijdrage van de waterschappen een projectgebonden karakter te geven. Om die reden zal de bijdrage van de waterschappen behalve uit een solidariteitsdeel dat wordt omgeslagen over alle waterschappen bestaan uit een doelmatigheidsprikkel in de vorm van projectgebonden aandelen. Dit wordt bereikt door de subsidie te beperken tot 90% van de kosten. Het projectgebonden aandeel zal derhalve 10% van de projectkosten bedragen.

Bij een projectgebonden aandeel blijft de bijdrage aan de projectkosten van het Rijk 50%, maar wordt het aandeel dat bekostigd wordt uit solidariteitsbijdragen van de waterschappen kleiner. Dat betekent dat elk waterschap ook minder aan solidariteitsbijdrage hoeft af te dragen. Daartegenover staat dat het waterschap voor een deel van de eigen projectkosten geen subsidie ontvangt.

Het introduceren van een projectgebonden aandeel leidt tot een verschuiving van lasten tussen waterschappen ten opzichte van een bekostigingsmodel dat uitgaat van een volledige verdeling van de gezamenlijke bijdrage van de waterschappen. De effecten zijn groter naarmate het projectgebonden aandeel stijgt.

Door het Rijk en de waterschappen zijn berekeningen gemaakt om inzicht te krijgen in de effecten van een projectgebonden aandeel op de ontwikkeling van de lasten per waterschap. Daarbij is gerekend met een projectgebonden aandeel van verschillende percentages. Doel hiervan was zowel om een balans te vinden tussen een doelmatigheidsprikkel en solidariteit als een evenwichtige verdeling van de lasten te bewerkstelligen. De berekeningen zijn geverifieerd door het Centrum voor Onderzoek van de Economie van de Lagere Overheden (COELO).

Bij de berekeningen zijn de effecten van doelmatiger werken buiten beschouwing gelaten. In het Bestuursakkoord Water is afgesproken dat de waterschappen lastenstijgingen zullen compenseren met kostenbesparingen. De werkelijke lastenstijging zal daardoor beperkter zijn dan in de berekeningen wordt weergegeven of zelfs teniet worden gedaan. Omdat er momenteel te weinig informatie beschikbaar is om de effecten van kostenbesparingen op de lastenontwikkeling te kunnen onderzoeken, zijn deze buiten beschouwing gelaten. De berekende lastenstijgingen moeten dan ook niet in absolute termen worden geïnterpreteerd, maar in onderlinge relatie. De berekeningen zijn vooral bedoeld om inzichtelijk te maken wat de effecten zijn van een projectgebonden aandeel van 10% ten opzichte van de situatie waarin de gezamenlijke bijdrage volledig wordt verevend.

Het waterschap berekent de kosten van de solidariteitsbijdrage en de projectgebonden kosten door in de watersysteemheffing. De mate waarin de waterschapslasten voor een individuele belastingbetaler stijgen ten gevolge van de invoering van een projectgebonden aandeel, zal verschillen per waterschap en per belastingplichtige. Om de lastenontwikkeling voor de belastingbetaler te bepalen, is voor verschillende belastingprofielen berekend hoe groot het verschil is tussen het bedrag dat zij aan het waterschap betalen wanneer de bijdrage aan het Hoogwaterbeschermingsprogramma volledig wordt verevend en wanneer er een projectgebonden aandeel is van 10% van de kosten.

Een projectgebonden aandeel van 10% voor nieuwe hoogwaterbeschermingsmaatregelen leidt tot een eenmalige maximale stijging van 5% van de totale kosten van een individueel waterschap ten opzichte van de situatie waarin de € 181 miljoen volledig wordt opgebracht in de vorm van solidariteitsbijdragen. De berekeningen voor verschillende categorieën belastingplichtigen laten bij een projectgebonden aandeel van 10% wel een groter effect zien. De effecten liggen dan maximaal tussen circa +8% en -5% ten opzichte van de situatie waarin de bijdrage van de waterschappen volledig wordt verevend. De grootste relatieve stijging doet zich voor bij de waterschappen Scheldestromen (Zeeland) en Zuiderzeeland (Flevoland).

Bij het Waterschap Scheldestromen is sprake van een stijging van circa 8% voor een natuurterrein van 1 000 hectare. De stijging voor een agrarisch bedrijf van 25 hectare met een WOZ-waarde van € 600 000,– is bij een projectgebonden aandeel van 10% ook circa 8%. Omgerekend betekent dit voor zo’n bedrijf een lastenstijging van € 150,– per jaar. De grootste relatieve stijging voor huishoudens doet zich eveneens voor bij het Waterschap Scheldestromen met een stijging van circa 6% voor een eenpersoonshuishouding met een koopwoning met een WOZ-waarde van € 200 000,–. In euro’s komt dit neer op een stijging van € 15,– tot € 20,– op jaarbasis. Voor een meerpersoonshuishouden met een huurwoning in dit waterschap is de lastenstijging circa 3% (dit is een stijging van € 7,–) en voor een agrarisch bedrijf van 10 hectare met een WOZ-waarde van € 240 000,– circa 3,5% (circa € 60,–). Uiteraard zijn er ook waterschappen waar de lasten minder toenemen aangezien de totale lasten door invoering van een projectgebonden aandeel niet wijzigen. Nogmaals wil ik de afspraak benadrukken dat de waterschappen de lastenstijgingen zullen compenseren met kostenbesparingen, waardoor de werkelijke lastenstijging beperkter is dan in de berekeningen wordt weergegeven.

Op basis van deze berekeningen ben ik van mening dat een projectgebonden aandeel van 10% voor nieuwe hoogwaterbeschermingsmaatregelen leidt tot een evenwichtige balans tussen een prikkel om de doelmatigheid en beheersbaarheid van het Hoogwaterbeschermingsprogramma te vergroten en een evenwichtige ontwikkeling van de regionale lasten. Dit betekent dat de bekostiging van nieuwe hoogwaterbeschermingsmaatregelen voor 50% zal plaatsvinden uit een rijksbijdrage en voor 40% uit solidariteitsbijdragen van de waterschappen. De overige 10% wordt betaald in de vorm van projectgebonden aandelen door de waterschappen die verantwoordelijk zijn voor de maatregelen. Wel wil ik aangeven dat de totale lastenontwikkeling afhankelijk is van meerdere factoren dan alleen de eigen bijdrage van de waterschappen. Ik zal de lastenontwikkeling dan ook nauwgezet volgen en zoals ik reeds eerder heb toegezegd, zal ik u informeren indien deze lastenontwikkeling meer dan 5% jaarlijks gaat bedragen.

Ik neem een projectgebonden aandeel van 10% daarom als uitgangspunt voor het wetsvoorstel en wil u vragen de resultaten van de berekeningen te zijner tijd te betrekken bij de behandeling van het wetsvoorstel.

Bijgaand treft u de bevindingen van de contra-expertise van het Centrum voor Onderzoek van de Economie van de Lagere Overheden aan.1

De staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, J. J. Atsma


X Noot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven