32 697 Wijziging van de wet houdende wijziging van de Algemene Ouderdomswet teneinde een korting te kunnen toepassen op de toeslag voor de echtgenoot die jonger is dan 65 jaar

Nr. 6 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 21 april 2011

Met belangstelling heeft de regering kennisgenomen van de bijdragen van de verschillende fracties aan het verslag bij het onderhavige wetsvoorstel. Deze fracties geven aan nog opmerkingen en vragen bij dit wetsvoorstel te hebben. Hierna wordt op deze vragen ingegaan. Bij de beantwoording van deze vragen is zoveel als mogelijk de volgorde van het verslag aangehouden. Vragen die hetzelfde onderwerp betreffen zijn gezamenlijk beantwoord.

Inhoudsopgave

blz.

  

1. Inleiding

1

2. Doelstelling wetsvoorstel

2

3. Financiële gevolgen

2

4. Praktische uitwerking

3

1. Inleiding

De leden van de PvdA-fractie zijn van mening dat tekorten op de begroting als gevolg van tekorten in de sectorfondsen met dit voorstel afgewenteld worden op ouderen en pleiten voor een alternatieve dekking.

In de beleidsagenda van de begroting van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voor 2011 is aangegeven dat er een herschikking op de begroting nodig was, enerzijds vanwege het aanvullend beleidspakket ter stimulering van de economie (zoals de deeltijd-WW), en anderzijds als gevolg van een aantal uitvoeringstegenvallers. De overschrijdingen betroffen onder andere extra AOW-uitgaven als gevolg van de toegenomen levensverwachting, een tegenvaller in de WAO-uitgaven en hogere uitgaven voor zwangerschaps- en bevallingsverlof (WAZO) vanwege het toegenomen aantal werkende vrouwen in combinatie met hun stijgende inkomensniveau.

Bij uitvoeringstegenvallers bestaat in het algemeen de voorkeur om dekking te vinden binnen de betreffende regelingen. Daarnaast wordt als uitgangspunt gehanteerd dat de dekkingsmaatregelen de participatiedoelstelling van het kabinet niet mogen schaden en dat de koopkrachteffecten beperkt moeten blijven. De maatregel in de AOW-partnertoeslag voldoet aan deze uitgangspunten. Door de vormgeving (het uitzonderen van huishoudens met een inkomen tot 162% WML) slaat deze niet onevenredig neer bij de huishoudens met de laagste inkomens.

2. Doelstelling wetsvoorstel

De leden van de fractie van de VVD vragen zich af hoe groot de groep is die vanwege de wijziging van de inkomensgrens niet gekort wordt.

Ten opzichte van het eerdere voorstel, worden er met het aangepaste voorstel jaarlijks ca. 40 000 extra huishoudens uitgezonderd van de korting.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen waarop de inkomensgrens van 162 % van het bruto-minimumloon is gebaseerd. Ook willen zij weten waarom de regering een inkomensdaling die met het gewijzigde voorstel nu kan oplopen tot 2,25 % voor inkomensgroepen boven de inkomensgrens proportioneel acht. Deze zelfde leden vragen wat het effect is voor deze inkomensgroepen op de koopkracht inclusief de koopkrachteffecten van andere maatregelen en beleidsvoorstellen.

Met het vaststellen van de inkomensgrens op 162% van het bruto-minimumloon wordt bereikt dat mensen met een gezamenlijk inkomen van beide partners tot ca. € 30 000 niet gekort worden. Door de grens in de wet vast te leggen als percentage van het minimumloon «beweegt» de grens automatisch mee met de ontwikkeling in het minimumloon, zoals de jaarlijkse indexering. De oorspronkelijke inkomensgrens van 110% minimumloon correspondeerde met een gezamenlijk inkomen van € 20 000. Het verhogen van de grens waaronder niet gekort wordt, brengt met zich mee dat de groep waar wel een korting plaatsvindt, wordt verkleind. Om de structurele besparing die met de maatregel is gemoeid niet onder druk te zetten, wordt tegelijk met het verhogen van de inkomensgrens een hoger kortingspercentage voorgesteld (10% in plaats van 8%). Zoals in het gewijzigd voorstel aangegeven, bedraagt het inkomenseffect van deze maatregel voor het voorbeeldhuishouden dat net boven de inkomensgrens ligt ongeveer 2 ¼%. Bij de inkomens tot € 30 000 treedt geen inkomenseffect meer op. Het inkomenseffect neemt af naarmate het bruto inkomen toeneemt. Voor de inkomensgroepen die met deze maatregel te maken krijgen, zal in 2011 met name sprake zijn van cumulatie met het niet of beperkt indiceren van het aanvullend pensioen.

3. Financiële gevolgen

De leden van de VVD-fractie willen graag weten waarom de extra uitvoeringskosten vanaf 2012 structureel verdubbelen ten opzichte van het eerdere wetsvoorstel.

De leden van de PVV-fractie vragen om een verklaring voor het feit dat de uitvoeringskosten in 2011 met 2 miljoen zullen toenemen en daarna jaarlijks met 1 miljoen. De leden van de PVV-fractie hadden namelijk verwacht dat het eerder andersom zou zijn, omdat de groep waarop de wetswijziging betrekking heeft kleiner is geworden.

De groep die onder de inkomensgrens valt en daarmee in aanmerking komt om niet gekort te worden op de toeslag wordt vanwege de verhoging van de inkomensgrens groter. Hierdoor zullen meer aanvragen bij de SVB worden ingediend om niet gekort te worden, zullen meer mensen gaan reageren en zal vaker bezwaar en beroep worden ingesteld.

De leden van de CDA-fractie constateren dat het gewijzigde wetsvoorstel door de latere invoering een besparingsverlies van € 55 miljoen oplevert en vragen de regering hoe zij denkt dit besparingsverlies op te lossen. Ook de leden van de ChristenUnie-fractie willen weten hoe de regering om gaat met de lagere besparing op de uitkeringslasten en hoe de regering de hogere uitvoeringskosten gaat opvangen.

Bij een aantal regelingen op het terrein van SZW is momenteel sprake van overschrijdingen of besparingsverliezen. Deze worden niet ieder apart van dekking voorzien, maar in hun totaliteit beschouwd. Daarbij wordt een integrale afweging gemaakt over hoe de volledige budgettaire problematiek binnen de SZW-begroting kan worden opgelost. Vervolgens vindt besluitvorming in de ministerraad plaats. De uitkomsten daarvan zult u vernemen in de Voorjaarsnota, voor wat betreft de maatregelen die in 2011 al ingaan, en in de begroting 2012 voor wat betreft de maatregelen die na 2011 ingaan.

4. Praktische uitwerking

De leden van de VVD-fractie onderstrepen de urgentie van een snelle inwerkingtreding van de wet, maar vragen zich af in hoeverre is de beoogde datum van inwerkingtreding van 1 juli 2011 ook daadwerkelijk haalbaar is.

Veel van de voorbereidende werkzaamheden ten behoeve van de invoering, zoals het aanpassen van de systemen, zijn door de SVB reeds verricht in 2010. De invoering van het oorspronkelijke wetsvoorstel stond immers gepland op 1 januari 2011. De extra werkzaamheden vanwege de wijzigingen zoals in de onderhavige novelle opgenomen hebben voornamelijk betrekking op de hogere inkomensgrens. Hierdoor dient van een grotere groep AOW’ers de inkomensgegevens gecontroleerd te worden. Zoals reeds aangekondigd in de brief die ik in februari naar de Eerste Kamer heb gestuurd (met een afschrift aan uw Kamer)1 zullen, indien en zodra de Tweede Kamer akkoord is met de voorgestelde wijzigingen, cliënten op wie de korting betrekking heeft, worden geïnformeerd en verzocht om inkomensgegevens aan de SVB aan te leveren indien men vermoedt dat het gezamenlijk inkomen van beide partners lager zal zijn dan de aangepaste inkomensgrens. Verder dient vanzelfsprekend ook de Eerste Kamer nog tijdig goedkeuring te geven aan dit voorstel.

De leden van de ChristenUnie-fractie willen weten op welke wijze de burgers waarop de maatregel betrekking heeft geïnformeerd worden. Ook willen deze leden weten hoe de regering problemen in de informatievoorziening en de uitvoering gaat voorkomen, gezien de korte termijn dat rest tot de voorgestelde inwerkingtreding van de maatregel per 1 juli 2011. Daarnaast vragen deze leden waarom de regering de tijd die mensen hebben, in het bijzonder de groep die net boven de gestelde inkomensgrens valt, voldoende acht om zich voor te bereiden op het koopkrachtverlies.

In november 2010 heeft de doelgroep reeds een brief van de SVB ontvangen, waarin het oorspronkelijke wetsvoorstel werd aangekondigd. In deze brief werd het voorbehoud van de behandeling in de Eerste Kamer gemaakt. Vervolgens is er in februari van dit jaar op zowel de website van de SVB als op de website van het Ministerie gemeld dat het wetsvoorstel wordt aangepast door de gezamenlijke inkomensgrens te verhogen naar € 30 000 en de korting naar 10%. Zodra de Tweede Kamer akkoord is met de voorgestelde wijzigingen zullen cliënten die op de brief in november niet hebben gereageerd alsnog worden verzocht om inkomensgegevens aan de SVB aan te leveren indien men inschat onder de aangepaste inkomensgrens uit te komen.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

H. G. J. Kamp


X Noot
1

Kamerstukken I, 2010/11, 32 430, nr. G.

Naar boven