De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende, dat in artikel 3.1.6, lid 2, onderdeel b, van het
vigerende Besluit ruimtelijke ordening de eis is opgenomen om in het
bestemmingsplan, indien er geen milieueffectrapportage wordt opgesteld waarin
dit is beschreven, voor zover nodig een beschrijving op te nemen van de wijze
waarop rekening is gehouden met overige waarden van de in het plan begrepen
gronden en de verhouding tot het aangrenzende gebied;
overwegende, dat uit de toelichting van dit besluit blijkt dat
met genoemde waarden wordt gedoeld op natuur- en milieuwaarden,
cultuurhistorische waarden, landschappelijke waarden, archeologische waarden,
de waterhuishouding en andere waarden;
overwegende, dat deze toets gezien kan worden als onderdeel van
de ladder voor duurzame verstedelijking;
overwegende, dat het begrip «voor zover nodig» verwarrend kan
zijn en beter kan worden gesproken over «aanwezige waarden», waarmee ook
beter wordt aangesloten bij de formulering van artikel 3.1.6, lid 2, onderdeel
a, van het vigerende Besluit ruimtelijke ordening;
verzoekt de regering de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
(SVIR) zodanig aan te passen dat het bestemmingsplan dan wel de MER een
beschrijving geven van de wijze waarop rekening is gehouden met aanwezige
natuur- en milieuwaarden, cultuurhistorische waarden, landschappelijke waarden,
archeologische waarden, recreatieve waarden en overige waarden van de in het
plan begrepen gronden en de verhouding tot het aangrenzende gebied,
en gaat over tot de orde van de dag.
Paulus Jansen
Slob
Jacobi
Van Gent