32 637 Bedrijfslevenbeleid

Nr. 473 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 12 oktober 2021

Bij de behandeling van de begroting EZK voor 2021 (Handelingen II 2020/21, nr. 21, item 12) hebben de leden Amhouach en Bruins een motie ingediend waarin zij het kabinet oproepen om een verkenning te doen naar een procesinnovatie-stimuleringsinstrument, met als voorwaarde toegankelijkheid voor het brede mkb. In de motie wijzen zij op de bijdrage van procesinnovatie aan de arbeidsproductiviteit, werkgelegenheid en concurrentiekracht en het belang ervan voor in het bijzonder de maakindustrie.1

De voormalig Staatssecretaris van EZK heeft als reactie op de motie aangegeven het bestaande innovatie-instrumentarium onder de loep te nemen om te bezien of hierbinnen een instrument mist ten aanzien van procesinnovatie. Hierop heeft onderzoeksbureau Technopolis de opdracht gekregen te verkennen welke knelpunten het bedrijfsleven ervaart bij het realiseren van procesinnovaties. Conform de motie is Technopolis gevraagd zich te richten op het brede mkb, met daarbij een focus op de maakindustrie. Als bijlage bij deze brief treft u de verkenning aan2, waarmee aan de motie van de leden Amhouach en Bruins invulling wordt gegeven.

Afbakening van het vraagstuk

Een algemeen aanvaarde definitie van procesinnovatie ontbreekt. «Procesinnovatie» blijkt een containerbegrip waar veel verschillende zaken onder vallen. Technopolis heeft op basis van hun onderzoek zelf een brede definitie van procesinnovatie geformuleerd. Deze definitie luidt: Het verbeteren van processen aan hand van het ontwikkelen en/of toepassen van voor het bedrijf nieuwe technologieën en/of werkwijzen waardoor het bedrijf haar productiviteit kan verhogen en/of brede maatschappelijke/sociale doelstellingen kan realiseren.

Belangrijkste bevindingen

Procesinnovatie is een divers vraagstuk. Technopolis onderscheidt vijf typen knelpunten (op volgorde van meest benadrukt door sector- en brancheorganisaties):

  • Tekort aan urgentie en prioriteit (kortetermijnvisie);

  • Tekort aan kennis en kunde om tot een besluit, plan van aanpak en business case te komen;

  • Moeite met creëren van interne capaciteit (vrij spelen van de juiste mensen);

  • Knelpunten omtrent acceptatie voor verandering;

  • Tekort aan financiële middelen.

Wat opvalt is dat het grootste deel van de knelpunten zijn oorsprong heeft in de interne organisatie van bedrijven. Uit de verkenning blijkt ook dat knelpunten zich met name voordoen bij bedrijven die op de markt beschikbare procesinnovaties toepassen (zogenoemde innovatievolgers).

Beleidsopties

Op basis van de gedane bevindingen beschrijft Technopolis drie beleidsopties die ieder hun voor- en nadelen kennen. De eerste optie is geen aanvulling doen op het bestaande innovatie-instrumentarium. Deze optie vloeit voort uit de observatie dat (investeringen in) procesinnovaties en de ontwikkeling van de (arbeids)productiviteit niet achterloopt bij de rest van de EU en Nederland een relatief sterke positie heeft. Dat geeft op zich geen reden tot nader overheidsingrijpen bovenop het bestaande innovatiebeleid. Risico van deze optie is dat geen rekening wordt gehouden met toekomstige ontwikkelingen.

De tweede optie is beleid introduceren gericht op het geconstateerde (markt)falen rond procesinnovatie. Deze optie is gebaseerd op de constatering dat er maar in beperkte mate sprake is van (markt)falen. Het marktfalen is aanwezig in de vorm van informatieasymmetrie door een gebrek aan kennis en inzicht in beschikbare technologieën en werkwijzen en het op basis daarvan kunnen opstellen van een businesscase. Door ondersteuning in de vorm van een niet-financieel instrument, zoals coaches die bedrijven hiermee kunnen helpen, zou aan dit marktfalen tegemoet gekomen kunnen worden, aldus Technopolis. De inzet van coaches en makelaars wordt binnen verschillende instrumenten nuttig ervaren, in de toekomst kan zo’n instrument handig blijken. Technopolis verwacht echter dat deze optie tot weinig verandering zal leiden.

Omdat de knelpunten breder zijn dan (markt)falens, schetst Technopolis een derde beleidsoptie. Deze optie behelst introductie van beleid gericht op economische, sociale en maatschappelijke doelstellingen. Deze aanpak richt zich op het vergroten van de groep bedrijven die een bijdrage aan de door de overheid geformuleerde doelstellingen levert. Op basis van de gekozen doelstellingen adviseert Technopolis vervolgens een integrale aanpak, gericht op bewustzijn en urgentie stimuleren, regie ten aanzien van relevante intermediaire organisaties, maatwerk bij het inventariseren van knelpunten en vervolgens een groepsgewijze aanpak, waar nodig financieringssteun (garanties) en tot slot monitoring van de resultaten.

Initiatieven als de Nationale Digitaliseringsstrategie, de werkplaatsen en de Smart Industry Fieldlabs (waar met name de maakindustrie van profiteert) sluiten aan bij de deze beleidsoptie, waarbij de doelstelling digitalisering is. De uitwerking van deze derde optie zal echter in brede afstemming moeten gebeuren en vraagt om een nieuwe beleidsaanpak. Een eventuele inzet daarop, past daarom bij een missionair kabinet.

Conclusie

De verkenning geeft goed inzicht in de breedte van het begrip procesinnovatie en daarbij ervaren problematiek, en het is nuttig een nieuwe definitie te hebben. De feiten die Technopolis tijdens deze verkenning heeft opgehaald, duiden niet op een groot en acuut probleem. Bedrijven ervaren knelpunten met betrekking tot procesinnovatie, maar dit betreft voornamelijk interne organisatorische aspecten. De problematiek speelt zich niet exclusief af in de maakindustrie, maar is zichtbaar in het brede mkb. Uit de verkenning blijkt dat het bedrijfsleven een voorkeur heeft voor het aanpassen van huidige instrumenten en activiteiten boven het introduceren van meer instrumenten en activiteiten.

Uit de verkenning blijkt duidelijk dat er voor het brede mkb nog winst te behalen is op het gebied van innovatie, inclusief procesinnovatie. Diverse bestaande instrumenten bieden momenteel al toegang tot financiële ondersteuning voor procesinnovatie. Ondernemers gaven in de verkenning zelf aan dat zij meer moeten werken aan de knelpunten die zij ervaren met betrekking tot procesinnovatie. De eerste beleidsoptie is daarmee voor mij een logische.

Zeker gezien de demissionaire status van het kabinet, zal ik geen nieuw procesinnovatie-instrument introduceren. Mocht een volgend kabinet dit thema verder op willen pakken, geef ik mee dat er ruimte is voor een niet-financieel instrument (beleidsoptie twee). Directe subsidies liggen echter niet voor de hand. Voorwaarde voor de inzet van overheidsmiddelen is dat, naast het individuele bedrijf dat subsidie ontvangt, ook de maatschappij via positieve externe effecten profiteert. Dat gebeurt veelal door toepassing bij andere bedrijven. Directe subsidiëring van procesinnovatie levert naar verwachting weinig op voor de bredere maatschappij.

In de toekomst zou nader kunnen worden gekeken naar de derde optie die Technopolis geeft, namelijk een brede benadering waarin procesinnovatie aandacht krijgt. Dit vraagt betrokkenheid van veel partijen en kan eventueel ook een verdere uitbreiding van de Nederlandse Digitaliseringstrategie of het Smart Industry programma zijn. Dit is aan een volgend kabinet.

De Minister van Economische Zaken en Klimaat, S.A. Blok


X Noot
1

Kamerstuk 35 570 XIII, nr. 31.

X Noot
2

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

Naar boven