32 637 Bedrijfslevenbeleid

Nr. 126 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 22 april 2014

Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben enkele fracties de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over de brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 27 januari 2014 inzake de instroom technische studies hoger onderwijs (Kamerstuk 32 637, nr. 116). Bij brief van 18 april 2014 heeft de Minister deze beantwoord. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Wolbert

De adjunct-griffier van de commissie, Klapwijk

Inhoudsopgave

blz.

       

I

Vragen en opmerkingen uit de fracties

2

 

1.

Algemeen

2

 

2.

Instroom eerstejaars studenten in technische opleidingen

2

 

3.

Numeri fixi

3

       

II

Reactie van de Minister

4

I Vragen en opmerkingen uit de fracties

1. Algemeen

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister en zien aanleiding tot het stellen van de volgende vragen.

De leden van de PvdA-fractie hebben met instemming kennisgenomen van de brief van de Minister, waarin zij de instroomcijfers van technische studies in het hoger onderwijs met de Kamer deelt. De stijging van de instroom laat zien dat het Techniekpact en de brede aandacht voor technisch onderwijs zijn vruchten begint af te werpen.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister en hebben nog de volgende vragen.

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister en hebben een aantal vragen en opmerkingen.

2. Instroom eerstejaars studenten in technische opleidingen

De leden van de VVD-fractie merken op dat het Techniekpact mede beoogt het aantal studenten dat afstudeert aan een technische opleiding te verhogen. De verhoogde instroom is dan ook een positieve ontwikkeling. Over het rendement van de technische studenten wordt niet gerept. Kan de Minister daar nog op ingaan? Tevens vragen deze leden naar voorbeelden van de wijze waarop het bedrijfsleven en universiteiten samenwerken om afgestudeerde technici voor het vakgebied te behouden.

De leden van de PvdA-fractie stellen vast dat voor de technische bacheloropleidingen aan een universiteit zowel in absolute als in relatieve zin sprake is van een stijging van het aantal inschrijvingen. Het percentage jongeren dat besluit zich in te schrijven voor een technische bacheloropleiding aan de universiteit is ten opzichte van andere studies toegenomen, tot tevredenheid van deze leden. Procentueel gezien is echter het aantal jongeren dat is begonnen met een technische bacheloropleiding aan een hogeschool nauwelijks gestegen. Klopt deze vaststelling? En zo ja, hoe wil de Minister ook in het hoger beroepsonderwijs er zorg voor dragen dat het relatieve aantal instromers in technische opleidingen de komende jaren zal toenemen, zo informeren deze leden.

Daarnaast vragen de genoemde leden welke inspanningen er worden gedaan om er zorg voor te dragen dat meer jongeren die een technische opleiding hebben afgerond ook daadwerkelijk kiezen voor een baan binnen de technische sector. Kan de Minister inzichtelijk maken op welke wijze werkgevers en onderwijsinstellingen hier zorg voor proberen te dragen, zo vragen zij.

De leden van de D66-fractie constateren dat het aantal eerstejaarsstudenten dat zich inschrijft voor technische bacheloropleidingen voor het studiejaar 2013/2014 aan de universiteiten met 12% en aan de hogescholen met 7% is toegenomen. Aankomende studenten zijn de afgelopen jaren gemotiveerd voor technische opleidingen en juist nu meer studenten zich inschrijven voor technische opleidingen wordt deze positieve ontwikkeling niet ondersteund en verder aangemoedigd, maar is men voornemers numeri fixi bij verschillende technische opleidingen in te voeren. Nu er eindelijk bètasucces is, wordt het een halt toegeroepen. De genoemde leden zijn van mening dat hier sprake is van tegenstrijdige signalen. Kan de Minister ingaan op de logica van deze tegenstrijdige signalen? Hoe verklaart de Minister de geschetste tegenstelling en wat is het effect op studenten die een technische opleiding willen kiezen, zo willen deze leden weten.

3. Numeri fixi

De leden van de VVD-fractie lezen in de huidige brief over het instellen van numeri fixi dat er nu een numerus fixus is aangemeld voor een aantal extra studies. Dit jaar heft alleen Twente een numerus fixus op, die voor de opleiding creatieve technologie. Dat lijkt niet geheel in lijn met de uitspraken van de Minister in het AO1 Techniekpact,2 waar zij stelde dat de studentenaantallen niet al te veel zouden stijgen. In de brief wordt niets gemeld over het aantal te verwachten inschrijvingen van volgend jaar. Ook wordt er geen langeretermijnprognose gegeven over de aantallen inschrijvingen die de Minister de komende jaren verwacht.

De genoemde leden merken op dat de universiteiten de reden voor de relatief grote stijging van de studentenaantallen van technische studies zouden onderzoeken. Daar staat niets over in de brief. Graag vernemen deze leden een reactie van de Minister.

De leden van deze fractie vragen wat de Minister gaat doen om voor de groeiende studentaantallen voldoende plek te waarborgen. Als aan de ene zijde het kabinet investeert en stimuleert dat studenten voor technische richtingen kiezen, terwijl aan de andere zijde er onvoldoende plaats is, is het dweilen met de kraan open. Kan de Minister aangeven wat zij voornemens is te doen op de korte, middellange en lange termijn om te voorkomen dat het instellen van numeri fixi er in komende jaren toe leidt dat studenten die een technische opleiding willen doen niet worden toegelaten, zo vragen deze leden.

De leden van de PvdA-fractie betreuren het feit dat jongeren nu worden geconfronteerd met numeri fixi voor technische opleidingen. Hiermee komt het toelatingsrecht van deze jongeren in het gedrang, zo oordelen deze leden. Wel kunnen zij begrip opbrengen voor het feit dat op dit moment, door toegenomen instroom in technische studies, de kwaliteit van het onderwijs in het gedrang dreigt te komen. Wel horen deze leden graag van de Minister hoeveel studenten door de numeri fixi voor technische studies nu niet de opleiding van hun eerste keuze hebben kunnen volgen. Daarnaast vragen de leden of er op de middellange termijn sprake zal zijn dan wel blijven van een capaciteitstekort met betrekking tot de technische studies in het hoger onderwijs. Zo ja, op welke wijze kan de Minister bijdragen aan het vergroten van de capaciteit van technische studies, zodat in de toekomst iedere jongere die bewust een keuze maakt voor een technische opleiding ook daadwerkelijk kan starten met dit type opleiding, zo vragen deze leden.

De leden van de SP-fractie merken op dat het kabinet een einde wil maken aan de bestaande centrale lotingsprocedure bij opleidingen met numerus fixus. Gaan de genoemde technische opleidingen via centrale loting of via een alternatieve wijze studenten selecteren? In het geval van een alternatief, op welke wijze gaan deze opleidingen de selectie vormgeven? De genoemde leden vragen of de Minister de voorgestelde procedure wenselijk vindt. Zo ja, zou zij dat kunnen toelichten? Zo nee, gaat zij hierover in gesprek met de opleidingen, zo informeren deze leden.

De leden van deze fractie vragen of er inmiddels meer bekend is over alternatieven waarmee opleidingen in plaats van de centrale lotingsprocedure kunnen selecteren. Op welke termijn en via welke procedure wordt de centrale lotingsprocedure afgeschaft? Op welke termijn kan de Tweede Kamer uitgewerkte alternatieve voorstellen tegemoet zien, zo vragen zij.

De leden van de D66-fractie hebben vragen over de noodzaak van numeri fixi voor technische opleidingen. Een numerus fixus kan om twee redenen ingesteld worden. Allereerst omdat er een beperkt aantal stage- en opleidingsplaatsen beschikbaar is. Ten tweede omdat er een overschot dreigt in een bepaalde sector van de arbeidsmarkt. Van beide is in het technische domein duidelijk geen sprake. Er wordt vervolgens geredeneerd vanuit het behoud voor de kwaliteit. Er wordt verondersteld dat het toelaten van te veel studenten nadelige gevolgen kan hebben voor de kwaliteit van de opleiding. De leden delen de mening dat kwaliteit leidend moet zijn in de afweging, maar zijn tevens van mening dat het bieden van voldoende kwaliteit ook samenhangt met afdoende budgetten. Zij stellen zelfs dat de kwaliteit van de genoemde opleidingen niet in het gedrang hoeft te komen zolang er voldoende budget is. Kan de Minister ingaan op deze redenatie, zo vragen de genoemde leden. En kan de Minister in dit antwoord ook de samenhang met bekostigingssystematieken meenemen, zo vragen zij.

Tot slot vragen de leden van deze fractie hoe de Minister in de toekomst wil omgaan met de numerus fixus bij technische studies. Zij vragen of de Minister de mening deelt dat een numerus fixus bij technische studies onwenselijk is en daarom voorkomen dient te worden.

II Reactie van de Minister

Ik dank de leden van de fracties van de VVD, PvdA, SP en D66 voor hun inbreng. Ik maak graag van de gelegenheid gebruik de gestelde vragen te beantwoorden en houd daarbij zo veel mogelijk de volgorde van het verslag aan.

2. Instroom eerstejaars studenten in technische opleidingen

De leden van de VVD-fractie vragen mij in te gaan op de rendementen van de technische studenten.

Er zijn prestatieafspraken gemaakt met de universiteiten en hogescholen over het verbeteren van het studiesucces, en daarvan maken de rendementen van de technische opleidingen deel uit. De technische universiteiten, met een traditioneel laag rendement, hebben in de prestatieafspraken hoge ambities opgenomen om de rendementen te verbeteren. De ambities moeten in 2015 zijn gerealiseerd en in 2016 zal worden beoordeeld of dat daadwerkelijk is gebeurd. Daarnaast is in de periode 2011–2013 jaarlijks € 11 miljoen geïnvesteerd in de verbetering van onderwijskwaliteit van de technische universiteiten (met name de verbetering van de studeerbaarheid), als onderdeel van het Sectorplan Technologie 2011–2015 van de drie TU’s. Uit de rapportage van 2013 van de drie TU’s blijkt dat de in gang gezette veranderingen tot resultaten beginnen te leiden: er worden meer studiepunten per student per jaar behaald en er is minder uitval. In 2014 en 2015 ontvangen de drie TU’s voor het Sectorplan Technologie € 11 mln resp.€ 7 mln om in te zetten op onderwijs en onderzoek.

Tevens vragen de leden van de VVD-fractie naar voorbeelden van de wijze waarop het bedrijfsleven en universiteiten samenwerken om afgestudeerde technici voor het vakgebied te behouden.

Universiteiten hebben vele vormen van samenwerking met bedrijven die eraan bijdragen dat afgestudeerde technici voor het vakgebied behouden blijven. Voorbeelden daarvan zijn betrokkenheid van bedrijven bij stages en afstudeeropdrachten, deeltijdhoogleraren, (bijzondere) leerstoelen, sponsoring door bedrijven van bedrijvendagen en onderwijsprojecten zoals Nuna en andere zonnecelauto's, gastlessen en gastcolleges. Daarnaast stellen de negen topsectoren in het kader van het Techniekpact Topsectorbeurzen beschikbaar voor universitaire studenten, vaak gekoppeld aan een inhoudelijk programma om hen vroegtijdig te laten kennismaken met de sector.

De TU Delft en het bedrijfsleven werken steeds intensiever samen bij beroepskeuzeactiviteiten. Zo heeft de TU Delft bijvoorbeeld een Career Centre opgericht, waar studenten ondersteund worden bij het vinden van een baan in de techniek. Ook worden er meerdaagse bedrijvendagen georganiseerd, waarbij bedrijven zich kunnen presenteren en student en bedrijf 1-op-1 in gesprek kunnen komen. Deze activiteiten richten zich vooral op het zichtbaar maken van mogelijkheden in de techniek en het in contact brengen van studenten en bedrijven.

De PvdA-fractie vraagt mij of het klopt dat procentueel gezien het aantal jongeren dat is begonnen met een technische bacheloropleiding aan een hogeschool nauwelijks is gestegen.

Deze veronderstelling is onjuist. Het totaal aantal eerstejaars studenten dat zich heeft ingeschreven aan een hogeschool is met 6% gestegen ten opzichte van vorig jaar. Het aantal inschrijvingen voor technische opleidingen aan een hogeschool is zowel absoluut als relatief gestegen, namelijk met ruim 7% ten opzichte van het vorige studiejaar tot bijna 19.000 eerstejaars studenten.

Daarnaast vragen de leden van de PvdA welke inspanningen er worden gedaan om er zorg voor te dragen dat meer jongeren die een technische opleiding hebben afgerond ook daadwerkelijk kiezen voor een baan binnen de technische sector. De leden vragen mij inzichtelijk te maken op welke wijze werkgevers en onderwijsinstellingen hier zorg voor proberen te dragen.

In mijn antwoord aan de leden van de VVD heb ik reeds voorbeelden genoemd waarin werkgevers en universiteiten samenwerken. Een aantal van deze voorbeelden geldt ook voor werkgevers en hogescholen, zoals stages en afstudeeropdrachten. Daarnaast zorgen ook de Centres of Expertise bij hogescholen dat studenten in aanraking komen met de bètatechnische beroepspraktijk. Ik wil echter benadrukken dat de werkgevers in eerste instantie verantwoordelijk zijn voor het behouden van technici in de technieksector. Uit het onderzoek van SEO blijkt dat maar liefst 39% van alle technisch opgeleide schoolverlaters een niet-technische baan vindt in een niet-technische

sector. Nu er meer studenten instromen in technische opleidingen (12% meer in het wo en 7% meer in het hbo) is het van belang ervoor te zorgen dat deze studenten straks behouden blijven voor de technische sector.

De leden van de D66-fractie constateren dat er sprake is van tegenstrijdige signalen. Nu er eindelijk een bètasucces is, worden er numeri fixi bij verschillende technische opleidingen ingevoerd. De leden van deze fractie vragen mij de geschetste tegenstelling te verklaren en wat het effect is op studenten die een technische opleiding willen kiezen.

Om de kwaliteit van de opleiding bij stijgende studentenaantallen te kunnen waarborgen is in een aantal gevallen een numerus fixus nodig. Het toelaten van teveel studenten kan nadelige gevolgen hebben voor de kwaliteit van de opleiding. Ik heb begrip voor de overwegingen van de instellingen om dan een numerus fixus in te stellen. Als de bovengrens van de onderwijscapaciteit wordt bereikt (denk aan het aantal docenten, collegezalen en lab-ruimte) kan de kwaliteit van het onderwijs niet meer worden gegarandeerd. De Technische Universiteit Delft heeft mij toegezegd de (nieuwe) numerus fixus voor werktuigbouwkunde te laten gelden voor studiejaar 2014–2015 en weer op te heffen voor het jaar 2015–2016 en verder. Op deze manier hebben zij de tijd om zich voor te bereiden en de kwaliteit op peil te houden. Om de zorgen van de D66-fractie weg te nemen kan ik u melden dat er nauwelijks studenten zijn die door de numerus fixus niet zijn toegelaten tot een technische opleiding. Van alle technische opleidingen met numerus fixus zijn alleen bij de opleidingen forensisch onderzoek aan de Hogeschool van Amsterdam en game architecture and design aan de NHTV Breda daadwerkelijk aspirant-studenten niet toegelaten. Bij deze twee opleidingen is het arbeidsmarktperspectief ongunstig, doordat er maar een beperkt aantal banen is die aansluiten op deze opleidingen. Dat is dan ook de reden dat deze opleidingen een numerus fixus hebben ingevoerd. De andere technische opleidingen met numerus fixus hebben alle studenten kunnen toelaten, omdat het aantal beschikbare opleidingsplaatsen hoger lag dan het aantal aanmeldingen van aspirant-studenten.

3. Numeri Fixi

De leden van de VVD-fractie merken op dat er nu een numerus fixus is aangemeld voor een aantal extra studies en dat dit niet geheel in lijn lijkt met mijn uitspraken in het AO Techniekpact, waar ik zou hebben gesteld dat de studentenaantallen niet al te veel zouden stijgen. Verder merken zij op dat ik niets heb gemeld over het aantal te verwachten inschrijvingen van volgend jaar en dat ik geen langeretermijnprognose heb gegeven over de aantallen inschrijvingen die ik de komende jaren verwacht.

In het AO over het Techniekpact hebben wij het reeds gehad over de numerus fixus voor 2014–2015 bij werktuigbouwkunde. Ik heb toen aangegeven dat ik op grond van de instroomcijfers van het afgelopen jaar de verwachting heb dat alle studenten toegelaten kunnen worden. Een numerus fixus functioneert dan als een «slot op de deur». Op basis van de referentieraming, die ik uw Kamer in september 2013 heb aangeboden, is de verwachting dat de instroom in technische opleidingen in het hbo en wo wellicht hoger zal liggen. Ook op basis van de vooraanmeldingen voor het collegejaar 2014–2015 valt af te leiden dat er een stijging is te zien van het aantal aanmeldingen bij technische bachelor opleidingen. In het hbo hebben reeds 8.146 studenten zich aangemeld bij een technische opleiding. Dat is 57% meer dan op hetzelfde peilmoment in 2013. In het wo hebben 2.788 studenten zich reeds aangemeld bij een technische opleiding. Dat is 27% meer dan op hetzelfde peilmoment in 2013. Daarbij moet in acht genomen worden dat sinds 2014 studenten zich voor 1 mei moeten aanmelden. Dit verklaart ook waarom het aantal vooraanmeldingen zo veel hoger ligt dan vorig jaar. Tot 1 mei zal het aantal vooraanmeldingen nog verder toenemen.

Voorts merken de leden van de VVD-fractie op dat de universiteiten de reden voor de relatief grote stijging van de studentenaantallen van technische studies zouden onderzoeken. Daar staat niets over in de brief. Graag vernemen deze leden een reactie van mij.

De TU Delft heeft aangegeven dat zij in de vragenlijsten, die dit voorjaar gebruikt zullen worden voor de studiekeuzecheck, vragen hebben opgenomen over de reden van een keuze voor een technische opleiding bij de TU Delft. Op basis van een analyse van deze antwoorden hoopt zij in de loop van dit jaar een nog beter beeld te krijgen van de motieven van studenten om voor een technische studie te kiezen. Uit contacten met het werkveld is bekend dat het toegenomen arbeidsperspectief voor technici en de verbeterde voorlichting (die mogelijk gemaakt door gelden uit het 3TU Sectorplan Technologie) hebben bijgedragen aan de stijgende instroom in technische studies.

De TU Eindhoven heeft het curriculum van de opleidingen en de communicatiestrategie aangepast om bewust meer studenten en meer vrouwen aan te trekken. Zo heeft TU Eindhoven het Bachelor College ingevoerd. In deze driejarige bacheloropleiding volgt de student een aantal verplichte vakken, zoals wiskunde en natuurwetenschappen. Daarnaast volgt de student ook niet-technologische vakken zoals bijvoorbeeld psychologie. In het Bachelor College worden vaardigheden ontwikkeld die nodig zijn in het bedrijfsleven en leert de student technologische kennis te vertalen naar maatschappelijk relevante toepassingen. Dit blijkt een aantrekkelijke combinatie te zijn voor studenten, wat eraan bijdraagt dat er meer (vrouwelijke) studenten kiezen voor een technische opleiding bij de TU Eindhoven.

De leden van de VVD-fractie vragen wat ik ga doen om voor de groeiende studentaantallen voldoende plek te waarborgen. Zij vragen wat ik voornemens ben om te doen op de korte, middellange en lange termijn om te voorkomen dat het instellen van numeri fixi er in komende jaren toe leidt dat studenten die een technische opleiding willen doen niet worden toegelaten.

Zoals eerder aangegeven worden er ondanks de numeri fixi, nauwelijks studenten geweigerd. Studenten kunnen dus de studie van hun keuze volgen. Mocht er in de toekomst sprake zijn van structurele numeri fixi waarbij er ook daadwerkelijk aanzienlijke aantallen studenten worden geweigerd, dan zal ik in gesprek gaan met de desbetreffende instellingen.

De leden van de PvdA-fractie hebben mij gevraagd hoeveel studenten door de numeri fixi voor technische studies nu niet de opleiding van hun eerste keuze hebben kunnen volgen. Daarnaast vragen de leden of er op de middellange termijn sprake zal zijn dan wel blijven van een capaciteitstekort met betrekking tot de technische studies in het hoger onderwijs.

Van alle technische opleidingen met numerus fixus zijn alleen bij de opleiding forensisch onderzoek aan de Hogeschool van Amsterdam en game architecture and design aan de NHTV Breda daadwerkelijk studenten niet toegelaten. Hierbij zijn voor de opleiding forensisch onderzoek 80 studenten niet geplaatst. Bij de opleiding game architecture and design zijn uiteindelijk 75 studenten niet geplaatst. Zoals ik hierboven ook al heb aangegeven zijn er instellingen die een numerus fixus als tijdelijke maatregel gebruiken om de kwaliteit te waarborgen en deze vervolgens weer opheffen. Er is op dit moment over het geheel genomen geen sprake van een capaciteitstekort bij de technische studies in het hoger onderwijs. Ik verwacht ook geen capaciteitstekort op de middellange termijn. Ik ga ervan uit dat instellingen, indien de stijging van de instroom in technische opleidingen doorzet, hun capaciteit uitbreiden zoals ook gebeurt bij werktuigbouwkunde aan de Technische Universiteit Delft. Bij die opleiding kan de numerus fixus worden afgeschaft in 2015. Bij Lucht en ruimtevaart zal als gevolg van eerdere investeringen de fixus naar boven kan worden bijgesteld, van 440 naar 500. Waar de groei van de instroom stabiliseert of omslaat in een daling wordt de fixus zo snel mogelijk afgebouwd. Bij die opleidingen waar de groei zo sterk is dat een numerus fixus nodig is omdat het anders niet lukt om studenten op verantwoorde wijze op de door hen gewenst opleidingen te plaatsen, wijst de TU Delft deze studenten op alternatieve opleidingen bij de TU Delft of een vergelijkbare opleiding bij de 3TU partners, zodat de student behouden blijft voor een technische studie. Het afgelopen jaar heeft zich dit overigens bij de TU Delft niet of nauwelijks voorgedaan, omdat het aantal ingevulde plaatsen bij de opleidingen met een fixus (net) onder de bovengrenzen van de fixus is gebleven. De TU Delft heeft aangegeven zo veel mogelijk studenten te willen plaatsen. Het totaal aantal studenten is bij de TU Delft gegroeid van zo’n 13.000 naar 19.000.

De leden van de SP-fractie merken op dat het kabinet een einde wil maken aan de bestaande centrale lotingsprocedure bij opleidingen met numerus fixus. Zij vragen mij of de genoemde technische opleidingen via centrale loting of via een alternatieve wijze studenten selecteren en in het geval van een alternatief, op welke wijze deze opleidingen de selectie vormgeven. Voorts willen deze leden weten of ik de voorgestelde procedure wenselijk vindt en zo ja, of ik dat kan toelichten en zo nee, of ik hierover in gesprek ga met de opleidingen.

Verder vragen de leden van de SP-fractie mij of er inmiddels meer bekend is over alternatieven waarmee opleidingen in plaats van de centrale lotingsprocedure kunnen selecteren. Zij vragen op welke termijn en via welke procedure de centrale lotingsprocedure wordt afgeschaft en op welke termijn de Tweede Kamer uitgewerkte alternatieve voorstellen tegemoet zien.

Het afschaffen van de loting is geregeld in de Wet kwaliteit in verscheidenheid. In deze wet is bepaald dat ingeval er sprake is van een numerus fixus, de opleidingsplaatsen door de instelling verdeeld worden via selectie van de aspirant-studenten (decentrale selectie). De instellingen bepalen de selectiecriteria en -procedures en ranken aspirant-studenten op grond van de door hen geformuleerde selectiecriteria. De instellingen stellen aldus de criteria vast om de meest geschikte student toe te laten tot de numerusfixus-opleiding. Decentrale selectie is niet nieuw. Instellingen kunnen ook nu al kiezen om (een deel van) hun opleidingsplaatsen via decentrale selectie te verdelen, in plaats van door (gewogen) loting. Een aantal van genoemde technische opleidingen doet dat ook al. In de Wet kwaliteit in verscheidenheid is bepaald dat decentrale selectie gebeurt op grond van kwalitatieve criteria, dus bijvoorbeeld geen wachtlijst of loting. Ook is bepaald dat het aantal soorten selectiecriteria ten minste twee bedraagt. Verder is er geen concretisering opgenomen van de soorten kwalitatieve criteria. Die ruimte laat de regering aan de instelling. De instelling kan het beste bepalen welke selectiecriteria relevant zijn voor hun opleiding en welke selectieprocedure daar het beste bij past. Tegen deze achtergrond heb ik dan ook geen oordeel over de selectiecriteria en -procedures bij de technische opleidingen en acht ik ook een gesprek met deze opleidingen niet nodig.

Het moment van afschaffing van centrale loting wordt definitief bij koninklijk besluit vastgesteld. Dit moment moet nog bepaald worden. Ik ga ervan uit dat in ieder geval ook nog voor het studiejaar 2015/2016 geloot zal worden. Op dit moment zijn we bezig om samen met het onderwijsveld na te denken over de uitwerking van de nieuwe systematiek, waaronder de invoerdatum, de taakverdeling tussen Studielink, instellingen en DUO en het wel of niet handhaven van de huidige bepalingen voor decentrale selectie (zoals een centrale aanmelddatum). Ik streef ernaar de Tweede Kamer en andere betrokkenen na de zomer te informeren over de invoeringsdatum en de uitwerking van de nieuwe systematiek.

De leden van de D66-fractie stellen dat de kwaliteit van de technische opleidingen niet in het gedrang hoeft te komen zolang er voldoende budget is. De leden van deze fractie vragen mij hierop in te gaan en de samenhang met bekostigingssystematieken meenemen. Tot slot vragen de leden van deze fractie hoe ik in de toekomst wil omgaan met de numerus fixus bij technische studies. Zij vragen of de Minister de mening deelt dat een numerus fixus bij technische studies onwenselijk is en daarom voorkomen dient te worden.

Het vaststellen van de jaarlijkse rijksbijdrage aan de hoger onderwijsinstellingen wordt onder meer bepaald op basis van het aantal studenten. Een vergroting van de instroom bij technische opleidingen betekent een verhoging van de rijksbijdrage, waarmee docenten en onderwijsruimte bekostigd kunnen worden. De kwaliteit van een opleiding kan onder druk komen te staan indien er onvoldoende of niet tijdig personeel of ruimte beschikbaar is. Tevens is het denkbaar dat de instroom over de jaren heen zo fluctueert dat het lastig is daarop goed in te spelen bij de planning van onderwijsvoorzieningen en personeel. Dit kan ertoe leiden dat instellingen voor bepaalde technische opleidingen een numerus fixus instellen. Ik heb daar begrip voor, zolang het maar om een tijdelijke maatregel gaat.


X Noot
1

AO: algemeen overleg.

X Noot
2

Verslag AO Techniekpact, 5 sep. 2013; Kamerstuk 32 637, nr. 80.

Naar boven