32 629 (R1926) Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden, ten behoeve van de Nederlandse Antillen, en de Republiek Finland inzake de uitwisseling van informatie betreffende belastingen; Parijs, 10 september 2009

32 630 (R1927) Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden, ten behoeve van de Nederlandse Antillen, en de Regering van Groenland inzake de uitwisseling van informatie betreffende belastingen; Parijs, 10 september 2009

32 631 (R1928) Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden, ten behoeve van de Nederlandse Antillen, en de Regering van de Faeröer inzake de uitwisseling van informatie betreffende belastingen; Parijs, 10 september 2009

32 632 (R1929) Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden, ten behoeve van de Nederlandse Antillen, en de Republiek IJsland inzake de uitwisseling van informatie betreffende belastingen; Parijs, 10 september 2009

32 633 (R1930) Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden, ten behoeve van de Nederlandse Antillen, en het Koninkrijk Zweden inzake de uitwisseling van informatie betreffende belastingen; Parijs, 10 september 2009

Nr. 3 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 8 maart 2011

Binnen de vaste commissie voor Financiën1 hebben enkele fracties de behoefte over de brieven en verdragen inzake uitwisseling van informatie betreffende belastingen, die door de minister van Buitenlandse Zaken aan de Tweede Kamer zijn aangeboden ter stilzwijgende goedkeuring, enkele vragen en opmerkingen voor te leggen.

De vragen en opmerkingen zijn op 23 februari 2011 aan de minister van Buitenlandse Zaken voorgelegd. Bij brief van 4 maart 2011 zijn ze door de minister beantwoord. Vragen en opmerkingen en de daarop gegeven antwoorden zijn hieronder afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Dezentjé Hamming-Bluemink

De griffier van de commissie,

Berck

I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van het CDA

De leden van de fractie van het CDA hebben met gepaste interesse en verbazing kennisgenomen van de verdragen tussen het Koninkrijk der Nederlanden, ten behoeve van de Nederlandse Antillen, met diverse landen inzake de uitwisseling van informatie betreffende belastingen. Genoemde leden hebben hierover nog wel enkele vragen.

Om te beginnen vragen de leden van de fractie van het CDA de minister de gang van zaken omtrent deze verdragen met diverse Noordse landen (te weten Finland, Groenland, Zweden, Faeroër en Groenland) nader toe te lichten. Wat is precies de reden van het afsluiten van deze verdragen? Zoals ook in te toelichtende nota valt te lezen heeft de OESO in 2009 een overzicht gepubliceerd van landen die respectievelijk de OESO-standaard hebben ingevoerd (de «witte lijst»), landen die gecommitteerd zijn maar de OESO-standaard nog niet substantieel hebben geïmplementeerd (de «grijze lijst») en landen die zich niet hebben verbonden aan de OESO-normen (de «zwarte lijst»). Het vervelende hiervan was dat een van de landen op deze grijze lijst de Nederlandse Antillen was. De minister schrijft dat de Nederlandse Antillen door de ondertekening van de TIEA met de Noordse landen op 10 september 2009 de OESO-normen hebben bereikt en hiermee op de witte lijst zijn gekomen. Kan de minister dit nader toelichten? Is hierover contact geweest met de OESO? Is de minister van mening dat hiermee voldoende inspanningen zijn verricht om de internationale kwalificatie van de Nederlandse Antillen als belastingparadijs te voorkomen?

De minister schrijft dat het initiatief tot onderhandelen werd genomen door de autoriteiten van de Nederlandse Antillen, aangezien de Noordse landen waren geïdentificeerd als prioriteitslanden vanwege de commerciële banden met de Nederlandse Antillen. Kan de minister dit nader toelichten? Waaruit bestaan deze commerciële banden precies? En wat is de omvang? Kan de minister voor elk van de landen, waarmee nu een verdrag wordt gesloten, aangeven welke noodzaak er tot zo’n verdrag bestaat? Is er bij elk van deze landen sprake van individuen of bedrijven die in beide landen een vestigingsplaats hebben? Zo ja, om hoeveel mensen of bedrijven gaat het dan voor elk van deze verdragen? Zo deze cijfers niet voorhanden zijn, wat is dan de reden dat de Nederlandse Antillen een verdrag afsluiten met Faeröer of met bijvoorbeeld Groenland?

Met betrekking tot Zweden, Finland en IJsland is ook een zogenoemde «Agreement tot Promote Economic Relations» (APER) gesloten, een verdrag ter stimulering van de diversificatie van de economie van «laatstbedoeld land». Kan de minister dit nader toelichten? Waarom is een dergelijke agreement niet met Groenland en Faeroër afgesloten? En ter diversificatie van de economie van welk land dient het precies? Waarom niet ter diversificatie van de economie van beide verdragspartners?

De leden van de fractie van het CDA merken op dat de toelichtende nota bij de diverse verdragen vrijwel identiek lijkt. Kan de minister dit bevestigen?

Ten aanzien van de vertrouwelijkheid wordt in de toelichtende nota bij de diverse verdragen opgemerkt dat – ondanks het feit dat de Wet bescherming persoonsgegevens BES niet voor Curaçao en Sint Maarten geldt – het beschermingsniveau op Curaçao en Sint Maarten afdoende is geregeld. Kan de minister deze bewering nader onderbouwen?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SP

De leden van de fractie van de SP hebben met interesse kennisgenomen van de belastingverdragen tussen de Nederlandse Antillen en de vijf Noordse landen te weten Finland, Groenland, Faeröer, IJsland en Zweden. Zij hebben nog enkele vragen.

In de toelichting op de verdragen wordt opgemerkt dat de Nederlandse Antillen een toezegging aan de OESO hebben afgegeven om de als schadelijk gekenmerkte fiscale praktijken te gaan beëindigen. De leden van de fractie van de SP vragen zich af wat die schadelijke praktijken precies zijn en in hoeverre die praktijken beëindigd zijn. Spelen (de voormalige) Nederlandse Antillen een rol in de wereldwijde belastingconstructiesystemen? Zo ja, op welke manier?

De Nederlandse Antillen hebben zich blijkens de toelichting binnen een OESO werkgroep ervoor ingezet om een modelverdrag te ontwikkelen dat de minimumstandaard voor effectieve gegevensuitwisseling op verzoek vormt. Wat was precies de inzet van de Nederlandse Antillen en in hoeverre is die inzet teruggekomen in het modelverdrag? De leden van de fractie van de SP zouden graag weten welke landen er nog meer in de genoemde werkgroep zaten.

Het initiatief tot onderhandelen werd genomen door de autoriteiten van de Nederlandse Antillen, aangezien de Noordse landen zijn geïdentificeerd als prioriteitslanden vanwege de commerciële banden met de Nederlandse Antillen, aldus de toelichting. De leden van de fractie van de SP zouden graag wat meer informatie willen over de commerciële banden. Wat is de aard van die commerciële banden? In hoeverre zijn dit alleen banden op papier? Hoe belangrijk zijn de Nederlandse Antillen en de Noordse landen voor elkaar als handelspartner? Welke plaats nemen de Noordse landen in op de lijst van grootste handelspartners van de Nederlandse Antillen?

Zijn er meer verdragen tussen de (voormalige) Nederlandse Antillen en andere landen in de maak? Zo nee, waarom niet?

Bij sommige belastingverdragen is tevens een «Agreement to Promote Economic Relations» afgesloten. Bij Finland is dat bijvoorbeeld het geval, bij de Faeröer bijvoorbeeld niet. Wat is de reden dat dit niet bij alle Noordse landen is gebeurd? Wat is de meerwaarde van een dergelijk verdrag? Ook zouden de leden van de fractie van de SP graag willen weten wat de reden is dat er geen verdrag is gesloten met Denemarken en Noorwegen die ook onder het project NSG vallen.

In de toelichting bij het verdrag met de Faeröer wordt opgemerkt dat na de staatkundige hervorming het verdrag in ieder geval van toepassing zal zijn op de inkomstenbelasting, loonbelasting, vastgoedbelasting en opbrengstbelasting die op de BES-eilanden zullen worden geheven. Bij bijvoorbeeld het verdrag met Finland is dit niet hetzelfde geformuleerd. In dat verdrag wordt blijkbaar de voorwaarde gesteld «mits de bevoegde autoriteiten zulks overeenkomen». Klopt het dat dit bij sommige van de onderhavige verdragen verschilt? Zo ja, waarom? Zo nee, wat is dan de reden van de verschillende formulering.

Verder vragen de leden van de fractie van de SP zich af of het mogelijk wordt dat dit verdrag uiteindelijk op geen enkele belasting van toepassing is, omdat de bevoegde autoriteiten er niet uitkomen.

In het verdrag met Zweden is er bij artikel 3 nog een extra alinea opgenomen omtrent wederzijdse juridische bijstand. Wat is de achterliggende reden van Zweden om dit specifiek in het verdrag op te nemen?

Artikel 5 gaat specifiek in op het uitwisselen van informatie op verzoek. De leden van de fractie van de SP zouden graag willen weten in welke gevallen een informatieverzoek kan worden geweigerd.

In artikel 7 van de verdragen wordt de zinsnede «door de belastingbetaler» toegevoegd. Wat is de achterliggende reden van de landen om deze zinsnede toe te voegen? Betekent dit dat een belastingplichtige de mogelijkheid krijgt een verzoek af te wijzen?

Ook is de toelichting hier niet eenduidig geformuleerd. Zie bijvoorbeeld het verdrag met de Faeröer en het verdrag met Zweden. Wat is de reden van deze verschillende formulering?

Meer in zijn algemeenheid vragen de leden van de fractie van de SP of de minister een overzicht kan geven van de verschillen tussen de verdragen en de redenen voor die verschillen.

De verdragen blijven na de staatkundige hervorming van toepassing op de BES-eilanden. De leden van de fractie van de SP vragen waarom dit zo is, daar de BES-eilanden inmiddels onderdeel zijn van het land Nederland en geen onafhankelijk landen binnen het Koninkrijk zijn zoals Curaçao en Sint Maarten. Waarom vallen de BES-eilanden niet onder eventuele Nederlandse verdragen met de Noordse landen? Waarom is voor deze constructie gekozen en is dit staatsrechtelijk wel juist? Komen de BES-eilanden op termijn wel onder eventuele Nederlandse verdragen met de Noordse landen te vallen?

II. Antwoord van de minister

De leden van de CDA-fractie vragen om een nadere toelichting bij de opmerking in de toelichtende nota dat de Nederlandse Antillen met het ondertekenen van de Verdragen inzake de uitwisseling van informatie betreffende belastingen (hierna: TIEA’s) met de Noordse landen op 10 september 2009 de OESO-normen hebben bereikt en hiermee op de zogenaamde «witte lijst» van de OESO zijn gekomen.

In antwoord hierop kan ik het volgende opmerken. Het in 2009 door de OESO gepubliceerde overzicht ziet op de implementatie van de zogenoemde internationale standaard op het gebied van informatie-uitwisseling voor belastingdoeleinden. De «witte lijst» wordt gevormd door landen die ten minste twaalf overeenkomsten hebben gesloten die voorzien in informatie-uitwisseling conform deze standaard. Zoals opgemerkt hebben de Nederlandse Antillen deze status op 10 september 2009 bereikt. In dit verband is het goed om op te merken dat de Nederlandse Antillen al een aantal jaar daarvoor geschrapt waren van de lijst van unco-operative tax havens. Die laatste lijst vloeide voort uit het in april 1998 door de OESO uitgebrachte rapport «Harmful Tax Competition, an emerging global issue», waarin de lijnen zijn uitgezet voor de aanpak van schadelijke belastingconcurrentie2. Dit ook in antwoord op de vraag of voldoende is gedaan om kwalificatie van de Nederlandse Antillen als belastingparadijs te voorkomen.

De leden van de CDA-fractie en de leden van de SP-fractie vragen om nadere toelichting bij de opmerking in de toelichtende nota dat de Noordse landen waren geïdentificeerd als prioriteitslanden vanwege de commerciële banden met de Nederlandse Antillen. De leden vragen om nadere informatie over de aard en omvang van de commerciële banden tussen de Nederlandse Antillen en de Noordse landen. Indien cijfers niet voorhanden zijn, vragen de leden om de reden dat de Nederlandse Antillen een verdrag hebben afgesloten met de Faeröer of met bijvoorbeeld Groenland. De leden van de SP-fractie vragen bovendien of meer TIEA’s in de maak zijn tussen de (voormalige) Nederlandse Antillen en andere landen.

In antwoord kan ik het volgende opmerken. Van de Noordse landen is bekend dat zij gezamenlijk verdragen onderhandelen, maar dat elk land apart de verdragen sluit. Dergelijke gezamenlijke onderhandelingen voerden de Noordse landen eerder met Australië en Nieuw-Zeeland. Het feit dat de Noordse landen gezamenlijk verdragen onderhandelen is de reden dat de Nederlandse Antillen ook TIEA’s heeft gesloten met de Faeröer en Groenland.

Voor de Nederlandse Antillen was het om verschillende redenen zeer interessant om met de Noordse landen te onderhandelen. Een belangrijke reden was dat de Nederlandse Antillen in een keer zes nieuwe TIEA’s en een (vernieuwde) «Double Taxation Agreement» (DTA) met Noorwegen zouden sluiten, een en ander conform de OESO-normen, waardoor verwijdering van de «zwarte lijst» sneller gerealiseerd kon worden. Uiteindelijk is dit ook gelukt met de ondertekening van de TIEA’s met de Noordse landen. De Nederlandse Antillen verschenen daardoor op het eerstvolgende overzicht van 10 september 20093 op de «witte lijst» van landen die substantieel de internationale standaard hebben geïmplementeerd. Dit feit op zich bevordert in zijn algemeenheid de bestaande dan wel mogelijke commerciële banden tussen landen. In het geval van de Noordse landen wordt dit versterkt vanwege het feit dat sommige van deze landen, een en ander afhankelijk van hun eigen financieel-economische situatie, naast een TIEA tevens de mogelijkheid bieden van het sluiten van een «Agreement to Promote Economic Relations» (hierna: APER). APERs hebben immers als doel de economische diversiteit van de verdragspartner, in casu de Nederlandse Antillen, te bevorderen.

Over de omvang van de commerciële banden tussen de Nederlandse Antillen en de Noordse landen kan het volgende gemeld worden: in 2009 hebben de Nederlandse Antillen voor NAFl. 7 215 000 geïmporteerd uit de Noordse landen en voor NAFl. 21 000 000 geëxporteerd naar de Noordse landen. De Noordse landen nemen hiermee de 31ste plaats in voor wat betreft export naar de Nederlandse Antillen.

Naast de TIEA’s met de Noordse landen zijn, ten behoeve van de (voormalige) Nederlandse Antillen, reeds TIEA’s tot stand gekomen met Antigua en Barbuda, Bermuda, Canada, Kaaimaneilanden, Frankrijk, Britse Maagdeneilanden, Mexico, Saint Kitts en Nevis, Saint Lucia, Saint Vincent en de Grenadines en het Verenigd Koninkrijk. Van deze TIEA’s zijn die met Canada en Mexico inmiddels in werking getreden. Nog in onderhandeling zijn TIEA’s met Argentinië en Duitsland.

De leden van de CDA-fractie en de leden van de SP-fractie vragen zich af waarom wel met Zweden, Finland en IJsland ook een zogenaamde «Agreement to Promote Economic Relations» (APER) tot stand is gekomen, maar niet met Groenland en de Faeröer. Bovendien vragen de leden van de CDA-fractie welk land bedoeld wordt met «laatstbedoeld land». Daarnaast vragen de leden zich af ter diversificatie van de economie van welk land de APERs precies dienen. De leden van de SP-fractie vragen zich af wat de meerwaarde is van de APERs.

In antwoord kan het volgende worden opgemerkt. De APERs hebben als doel de economische diversiteit van de verdragspartner, in casu de Nederlandse Antillen, te bevorderen. In dit geval wordt met «laatstbedoeld land» dan ook gedoeld op de Nederlandse Antillen. De APER is als een onlosmakelijk onderdeel van de TIEA te zien. Dit is ook de reden waarom de APER wordt beëindigd zodra de TIEA wordt beëindigd.

Sommige grotere jurisdicties, zoals de Noordse landen, vinden het belangrijk om in het kader van de transparantie en effectieve informatie-uitwisseling inzake belastingen de wat kleinere jurisdicties, zoals de Nederlandse Antillen, bij te staan in hun voornemen te voldoen aan de internationale normen. De Noordse landen doen dit in de vorm van APER’s. Door deze APER’s wordt het voor investeerders aantrekkelijker om te investeren in legitieme, substantiële activiteiten op de Nederlandse Antillen.

De eilandengroep van de Faeröer vormt een autonoom gebied binnen het Koninkrijk Denemarken en bevinden in financieel-economisch opzicht in eenzelfde situatie als de Nederlandse Antillen, vandaar dat zij geen APER verlenen aan hun verdragspartners. Dit laatste geldt ook voor Groenland.

De leden van de CDA-fractie vragen ten aanzien van de vertrouwelijkheid om een nadere onderbouwing van de opmerking in de toelichtende nota dat het beschermingsniveau op Curaçao en Sint Maarten afdoende is geregeld.

Ten aanzien van de vertrouwelijkheid werd naar aanleiding van het advies van de Raad van State met betrekking tot de toelichting op artikel 8 (Vertrouwelijkheid) ingegaan op het beschermingsniveau voor de aan de Verdragspartner verstrekte persoonsgegevens. Op grond van de EU-Richtlijn mogen lidstaten van de EU immers slechts informatie uitwisselen met niet-EU-landen indien bedoelde niet-EU-landen een passend beschermingsniveau bieden. Ten aanzien van de informatie die vanuit de Nederlandse Antillen aan de Noordse landen wordt verstrekt geldt dat verschillende van deze landen EU-landen zijn, waarvoor de Richtlijn geldt en er dus vanuit kan worden gegaan dat het beschermingsniveau afdoende is.

Hiernaast geldt inderdaad dat de Wet bescherming persoonsgegevens BES niet van toepassing is op Curaçao. Desondanks kan worden gesteld dat het beschermingsniveau op Curaçao afdoende is geregeld, aangezien er voor de belastingdienst in zijn geheel de geheimhoudingsplicht van artikel 50 landsverordening Landsbelastingen geldt. Schending van de geheimhoudingsplicht wordt gestraft met gevangenisstraf van maximaal 2 jaar of een geldboete van maximaal Nafl. 100 000,–.

In Sint Maarten worden de door de Noordse landen verstrekte persoonsgegevens gewaarborgd in de Landsverordening bescherming persoonsgegevens (AB 2010, GT no. 2). Deze komt in grote lijnen overeen met de Wet bescherming persoonsgegevens BES.

De leden van de SP-fractie merken op dat de Nederlandse Antillen, aldus de toelichtende nota’s, een toezegging aan de OESO hebben afgegeven om de als schadelijk gekenmerkte fiscale praktijken te gaan beëindigen. De leden van de SP-fractie vragen zich af wat die schadelijke praktijken precies zijn en in hoeverre die beëindigd zijn. Voorts vragen zij of de Nederlandse Antillen een rol spelen in de wereldwijde belastingconstructiesystemen en zo ja op welke manier.

In antwoord op de vragen kan ik het volgende antwoorden. Het gaat om de volgende als schadelijk gekenmerkte fiscale praktijken:

  • 1. Offshore companies: dit regime werd met de introductie van het Nieuw Fiscaal Raamwerk in het jaar 2002 afgeschaft. Voor de reeds bestaande vennootschappen geldt een overgangsperiode tot en met het jaar 2019.

  • 2. Captive insurance: de Captive’s zijn een vorm van offshore vennootschappen. Hetzelfde geldt; zij vallen onder offshore companies

  • 3. Freezone: bij Publicatieblad 2006 no. 98 is de Landsverordening op de economische zones 2000 aangepast conform hetgeen is opgemerkt in het Primarolo rapport. Financiële dienstverlening is niet toegestaan binnen het economische zone-regime.

De Nederlandse Antillen staan sinds de Tweede Wereldoorlog bekend als aantrekkelijke financiële jurisdictie. In combinatie met een gunstig belastingklimaat ontwikkelde zich een florerende offshore-sector. Om «de Antillenroute» in lijn te brengen met internationaal geldende regels, werd in de jaren negentig samen met Nederland het zogeheten Nieuw Fiscaal Raamwerk (NFR) ontwikkeld. De Belastingregeling voor het Koninkrijk is een manier om dat fiscale regime aan te bieden aan buitenlandse investeerders. Onder de Belastingregeling voor het Koninkrijk, de belastingregeling tussen Nederland, de Nederlandse Antillen en Aruba, moeten internationale bedrijven met een dochteronderneming op de Nederlandse Antillen 8,3 procent belasting betalen over dividend dat wordt uitgekeerd op de Nederlandse Antillen. Het belastinggeld wordt afgedragen in Nederland en vervolgens door Den Haag aan de Nederlandse Antillen overgedragen.

De Nederlandse Antillen hebben zich blijkens de toelichting binnen een OESO-werkgroep ervoor ingezet om een modelverdrag te ontwikkelen dat de minimumstandaard voor effectieve gegevensuitwisseling op verzoek vormt. De leden van de SP-fractie vragen wat de inzet van de Nederlandse Antillen was in de werkgroep en in hoeverre die inzet is teruggekomen in het modelverdrag. Daarnaast vragen de leden welke landen nog meer in de genoemde werkgroep zaten.

De Nederlandse Antillen hebben binnen de OESO-werkgroep ingezet op het doorbreken van het Europese bankgeheim en het bewerkstelligen van een level playing field tussen OESO-landen en de gecommitteerde jurisdicties. Dit is een van de speerpunten van het uiteindelijke OESO-modelverdrag voor de «Tax Information Exchange Agreement» (TIEA). De Nederlandse Antillen waren een van de eerste landen die tot het Global Forum zijn toegetreden. Momenteel telt het Global Forum bijna 100 jurisdicties.4 De werkgroep bestond uit verschillende OESO landen en daarnaast vertegenwoordigers van Aruba, Bermuda, Bahrein, Kaaiman Eilanden, Cyprus, Eiland Man, Malta, Mauritius, Nederlandse Antillen, Seychellen en San Marino. Deze landen, inclusief de Nederlandse Antillen, hebben zich gecommitteerd aan transparantie en informatie-uitwisseling inzake belastingen, hetgeen tevens tot uitdrukking komt in het sluiten van de verschillende TIEA’s vanaf toen.

De leden van de fractie van de SP willen graag weten wat de reden is dat er geen TIEA’s zijn gesloten met Denemarken en Noorwegen die ook onder het project NSG vallen.

In antwoord hierop merk ik het volgende op. Met Denemarken is ook een TIEA afgesloten, maar door vertraging gedurende het adviestraject van de (Nederlands-Antilliaanse) Raad van Advies wordt deze TIEA later aangeboden aan de Staten-Generaal en de Staten van Curaçao en de Staten van Sint Maarten. Met Noorwegen bestaat sinds 1990 het op 13 november 1989 te Willemstad tot stand gekomen Verdrag tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen (DTA)5. Met Noorwegen is vervolgens, op 10 september 2009, een Protocol overeengekomen. Dit protocol strekt ertoe artikel 27 (uitwisseling van inlichtingen) van de DTA te wijzigen en zodoende in overeenstemming te brengen met de OESO-normen inzake transparantie en informatie-uitwisseling van belastinggegevens. Hierdoor was het niet nodig apart een TIEA met Noorwegen af te sluiten.

In de toelichting bij het verdrag met de Faeröer wordt opgemerkt dat na de staatkundige hervorming het verdrag in ieder geval van toepassing zal zijn op de inkomstenbelasting, loonbelasting, vastgoedbelasting en opbrengstbelasting die op de BES-eilanden zullen worden geheven. Bij bijvoorbeeld het verdrag met Finland is dit niet hetzelfde geformuleerd. In dat verdrag wordt blijkbaar de voorwaarde gesteld «mits de bevoegde autoriteiten zulks overeenkomen». De leden van de SP-fractie vragen of het klopt dat dit bij sommige van de onderhavige verdragen verschilt? Zo ja, waarom? Zo nee, wat is dan de reden van de verschillende formulering. Daarnaast vragen de leden zich af of het mogelijk wordt dat dit verdrag uiteindelijk op geen enkele belasting van toepassing is, omdat de bevoegde autoriteiten er niet uitkomen.

In reactie op de vragen kan ik het volgende opmerken. Er is geen verschil in formulering in de verschillende toelichtingen. Onlangs werd duidelijk dat de Griffie van de Tweede Kamer per abuis een oude versie van de toelichting op de TIEA met de Faeröer had gepubliceerd in Kamerstuk 32 631. De Griffie heeft inmiddels een herdruk uitgebracht.

Indien de bevoegde autoriteiten er niet uitkomen is het in theorie mogelijk dat het verdrag uiteindelijk op geen enkele belasting van toepassing is. In de praktijk zal dit echter niet voorkomen.

De leden van de SP-fractie merken op dat in het verdrag met Zweden bij artikel 3 nog een extra alinea is opgenomen omtrent wederzijdse juridische bijstand. De leden van de SP-fractie vragen naar de achterliggende reden van Zweden om dit specifiek in het verdrag op te nemen?

Op deze vraag kan het volgende worden geantwoord. Ondanks het feit dat de Noordse landen gezamenlijk onderhandelen, zijn zij autonoom bij het sluiten van de verdragen en de uiteindelijke formulering. De formulering hangt af van een persoonlijke voorkeur van een land. De opname van de extra alinea in artikel 1, derde lid, (de verwijzing naar artikel 3 in onjuist) was tijdens de onderhandelingen met Zweden een verzoek van hun kant. De Nederlandse Antillen hadden geen probleem met de opname van de extra alinea en hebben ermee ingestemd.

De leden van de fractie van de SP zouden graag willen weten in welke gevallen een verzoek kan worden geweigerd.

In artikel 7 van het verdrag zijn de uitzonderingen op de verplichting tot informatieverstrekking op verzoek opgenomen. Deze weigeringsgronden zijn gebaseerd op het corresponderende artikel in het OESO-modelverdrag. Vermeld kan worden dat de aangezochte staat niet kan weigeren de informatie te verstrekken vanwege het ontbreken van een eigen heffingsbelang.

In artikel 7 van de verdragen wordt de zinsnede «door de belastingbetaler» toegevoegd. De leden van de SP-fractie vragen naar de achterliggende reden van de landen om deze zinsnede toe te voegen. Betekent dit dat een belastingplichtige de mogelijkheid krijgt een verzoek af te wijzen? De leden van de SP-fractie merken tevens op dat de toelichting bij dit artikel niet eenduidig is geformuleerd, waarbij zij wijzen op de toelichtingen bij het verdrag met de Faeröer en het verdrag met Zweden.

Het OESO-modelverdrag is, zoals de naam zegt, slechts een model. Het staat partijen vrij van de tekst af te wijken. De Noordse landen wilden met deze toevoeging geen inhoudelijke wijziging aanbrengen, doch slechts het artikel explicieter maken. In het OESO-modelverdrag is immers onduidelijk wie het verzoek zou kunnen betwisten. De strekking van de bepaling, namelijk dat het verzoek niet kan worden geweigerd op de enkele grond dat de belastingvordering die als basis dient van het verzoek wordt betwist, verandert niet als de belastingvordering wordt betwist door de belastingbetaler zelf of door iemand anders (bijvoorbeeld zijn adviseur of vertegenwoordiger). Er wordt met andere woorden geen extra mogelijkheid gecreëerd voor de belastingbetaler om te bereiken dat een verzoek wordt afgewezen.

Wat betreft het geconstateerde verschil in de toelichting op dit artikel, merk ik nogmaals op dat onlangs duidelijk werd dat de Griffie van de Tweede Kamer per abuis een oude versie van de toelichting op de TIEA met de Faeröer had gepubliceerd in Kamerstuk 32 631. De Griffie van de Tweede Kamer heeft inmiddels een herdruk uitgebracht. De toelichting op het artikel is in alle toelichtende nota’s gelijk.

Meer in zijn algemeenheid vragen de leden van de fractie van de SP of de minister een overzicht kan geven van de verschillen tussen de verdragen en de redenen voor die verschillen.

De belangrijkste verschillen tussen de verdragen zijn de volgende:

  • Het verdrag met Denemarken komt, met uitzondering van afwijkingen in artikel 3, eerste lid, onder b en artikel 4, eerste lid, onder c en d, nagenoeg geheel overeen met het verdrag met Finland.

  • Het verdrag met de Faeröer komt, met uitzondering van artikel 3, eerste lid, onder b, en artikel 4, eerste lid, onder c en d, nagenoeg geheel overeen met Denemarken.

  • Het verdrag met IJsland komt, met uitzondering van afwijkingen in de preambule gezien de speciale positie ten opzichte van Denemarken en artikel 3, eerste lid, onder b en artikel 4, eerste lid, onder c en d, nagenoeg geheel overeen met Finland.

  • Het verdrag met Groenland komt, met uitzondering van artikel 3, eerste lid, onder b en artikel 4, eerste lid, onder c en d, nagenoeg geheel overeen met IJsland.

De verschillen zijn het resultaat van de onderhandelingen. Ondanks het feit dat de Noordse landen gezamenlijk onderhandelen, zijn zij autonoom bij het sluiten van de verdragen en de uiteindelijke formulering. De formulering hangt af van een eigen voorkeur van een land, gebaseerd op eigen interne regels en gebruiken.

De leden van de fractie van de SP vragen waarom deze verdragen na de staatkundige hervorming van toepassing blijven op de BES-eilanden en waarom de eventuele Nederlandse verdragen niet van toepassing zijn. Genoemde leden vragen of het staatsrechtelijk wel juist is dat de BES-eilanden niet onder eventuele verdragen van Nederland met de Noordse landen vallen en of de BES-eilanden op termijn wel onder eventuele Nederlandse verdragen met de Noordse landen gaan vallen.

Deze verdragen blijven na de staatkundige hervormingen van toepassing op de BES-eilanden, omdat het internationaalrechtelijk gebruikelijk is dat de internationaalrechtelijke rechten en verplichtingen, naar analogie met het principe van statenopvolging, blijven toekomen aan de opvolgende staatkundige eenheden. Overigens wordt opgemerkt dat de fiscale informatie-uitwisseling die Nederland is overeengekomen in zijn verdragen, ingevolge de Belastingwet BES eenzijdig door Nederland ten aanzien van de BES eilanden kan worden toegepast. Bij het overeenkomen of vernieuwen van Nederlandse verdragen met de Noordse landen zal aandacht worden geschonken aan de positie van de BES-eilanden.


X Noot
1

Samenstelling:

Leden: Slob, A. (CU), Dezentjé Hamming-Bluemink, I. (VVD), voorzitter, Omtzigt, P.H. (CDA), Irrgang, E. (SP), Knops, R.W. (CDA), Neppérus, H. (VVD), Blanksma-van den Heuvel, P.J.M.G. (CDA), Dijck, A.P.C. van (PVV), Spekman, J.L. (PvdA), Thieme, M.L. (PvdD), Heijnen, P.M.M. (PvdA), ondervoorzitter, Bashir, F. (SP), Sap, J.C.M. (GL), Harbers, M.G.J. (VVD), Plasterk, R.H.A. (PvdA), Groot, V.A. (PvdA), Bemmel, J.J.G. van (PVV), Braakhuis, B.A.M. (GL), Vliet, R.A. van (PVV), Dijkgraaf, E. (SGP), Verhoeven, K. (D66), Koolmees, W. (D66) en Huizing, M.E. (VVD).

Plv. leden: Rouvoet, A. (CU), Broeke, J.H. ten (VVD), Werf, M.C.I. van der (CDA), Gesthuizen, S.M.J.G. (SP), Hijum, Y.J. van (CDA), Leegte, R.W. (VVD), Haverkamp, M.C. (CDA), Graus, D.J.G. (PVV), Bouwmeester, L.T. (PvdA), Ouwehand, E. (PvdD), Veen, E. van der (PvdA), Vacature, (SP), Grashoff, H.J. (GL), Schaart, A.H.M. (VVD), Vermeij, R.A. (PvdA), Smeets, P.E. (PvdA), Beertema, H.J. (PVV), Gent, W. van (GL), Jong, L.W.E. de (PVV), Staaij, C.G. van der (SGP), Koşer Kaya, F. (D66), Pechtold, A. (D66) en Ziengs, E. (VVD).

X Noot
2

OESO, Harmful tax competition: an emerging global issue, Parijs: OESO 1998.

X Noot
3

http://www.oecd.org/dataoecd/50/0/43606256.pdf.

X Noot
4

Voor meer informatie zie de officiële website van de OESO: http://www.oecd.org/document/33/0,3746,en_21571361_43854757_44200609_1_1_1_1,00.html.

Naar boven