Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 6 november 2015
Hierbij treft U, naar aanleiding van het verzoek van de vaste commissie voor Buitenlandse
Zaken van 29 oktober 2015 om uw Kamer in een brief te informeren over de huidige ontwikkelingen
in Turkije, een appreciatie van de verkiezingen. Ik beantwoord hierbij ook de vragen
van uw lid Maij over de politie-inval bij mediaonderdelen van het Koza-Ipek concern.
Deze vragen werden ingezonden op 29 oktober.
Op 7 juni van dit jaar hebben in Turkije parlementaire verkiezingen plaatsgevonden,
waarbij geen partij een meerderheid behaalde. De daaropvolgende coalitiebesprekingen
mislukten, waarna nieuwe verkiezingen werden uitgeschreven voor 1 november.
De opkomst was hoog met bijna 87%. De Centrale Kiesraad zal de formele uitslag op
12 of 13 november publiceren, maar het is duidelijk dat de AKP van premier Davutoğlu
de winnaar is met ruim 49% van de stemmen. Dit betekent dat de AKP uitkomt op waarschijnlijk
317 van de 550 zetels. Met deze meerderheid kan de AKP zonder coalitiepartner regeren.
Deze meerderheid is overigens onvoldoende om de Grondwet eigenstandig te kunnen veranderen:
hiervoor zijn 367 zetels nodig. Een andere manier om de Grondwet te wijzigen is een
referendum. Voor een besluit tot een referendum zijn 330 zetels nodig. Vervolgens
volstaat bij het referendum zelf een eenvoudige meerderheid om een voorstel aangenomen
te krijgen.
De Republikeinse Volkspartij (CHP) is de tweede partij geworden met ruim 25% van de
stemmen en waarschijnlijk 134 zetels. De Democratische Partij van de Volkeren (HDP)
heeft nipt de kiesdrempel van 10% gehaald met 10,7% en is de derde partij geworden
met naar verwachting 59 zetels. De Partij voor een Nationalistische Beweging (MHP)
tenslotte heeft bijna 12% gehaald, en komt vanwege het districtenstelsel op waarschijnlijk
41 zetels uit.
De waarnemingsmissie van de OVSE oordeelde dat de verkiezingen in Turkije kiezers
keuzes bood, maar dat de verkiezingen bemoeilijkt werden door een verslechterende
veiligheidssituatie, geweld en mediabeperkingen. De bredere Nederlandse en Europese
zorgen over mensenrechten en vooral persvrijheid zijn bij voortduring in contacten
met de Turkse autoriteiten opgebracht. De massale inval van de politie op 28 oktober,
enkele dagen voor de verkiezingen, bij de mediaorganen van het Koza-Ipekconcern draagt
bij aan deze zorgen. Ik heb deze zorgen over de persvrijheid in het algemeen en over
deze inval en het tijdstip ervan in het bijzonder overgebracht aan de Turkse ambassadeur,
die ik op vrijdag 28 oktober gesproken heb.
Dergelijke zorgen zullen ook besproken worden in het kader van het volgende voortgangsrapport
van de Europese Commissie over Turkije, dat binnenkort verschijnt. Het is duidelijk
dat Turkije nog een lange weg te gaan heeft, maar zoals het kabinet in eerdere brieven
kenbaar maakte, vormen de EU-toetredingsonderhandelingen de geëigende manier om Turkije
aan te sporen te hervormen naar Europese maatstaven en de problemen, zoals die op
het gebied van persvrijheid, aan te pakken. Dat geldt eens te meer voor de rechtsstaatshoofdstukken
23 en 24. De kabinetsappreciatie van het uitbreidingspakket van de Europese Commissie,
inclusief het voortgangsrapport over Turkije, zal uw Kamer spoedig na verschijnen
toegaan.
Het kabinet hoopt en verwacht tenslotte dat de nieuw te vormen regering zich inzet
voor democratische waarden, rust, eenheid en stabiliteit in Turkije. En dat president
Erdoğan en de nieuwe regering de uitdagingen waar Turkije voor staat aanpakken door
middel van een inclusief politiek proces waarbij alle stemmen kunnen worden gehoord,
ook van diegenen die de verkiezingen verloren hebben. Het kabinet hoopt dat het Koerdische
vredesproces snel wordt hervat.
Tenslotte onderstreept het kabinet het belang van een goede samenwerking tussen Nederland
en de EU met Turkije op het gebied van migratie. Het kabinet verwijst in dit verband
naar de brief die uw Kamer hierover heeft ontvangen op 27 oktober.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
A.G. Koenders